De hervorming van het gerecht loopt spaak, net zoals die van de politie. Beide instanties zijn nochtans op elkaar aangewezen.

Minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne blijft beweren dat de federale politie op 1 januari 2001 van start zal gaan. En dat alle lokale politiekorpsen uiterlijk één jaar later in hun zones geïnstalleerd zullen zijn. Vanaf 1 april 2001 zou ook elke politieman, zowel federaal als lokaal, van het nieuwe statuut genieten.

Het optimisme van de minister is evenwel ongegrond. Anderhalve maand voor de installatie van de federale politie zijn er nog een heleboel zaken niet geregeld. De bestuurlijke en gerechtelijke overheden zitten met talloze vragen.

Zo voorziet de wet van 22 december 1998 in de installatie van een federale procureur en een federaal parket, een openbaar ministerie dus dat niet gebonden is aan de grenzen van de 5 hoven van beroep en de daaronder ressorterende 27 gerechtelijke arrondissementen. Omdat er sinds mei 1997 een paar nationale (parket-) magistraten gelijksoortige coördinatiebevoegdheden hebben, zou de omvorming tot een federaal parket onder leiding van een federale procureur geen probleem mogen zijn.

Die federale procureur en minstens enkele van zijn 18 federale magistraten moeten wel vanaf maandag 1 januari 2001 in Brussel paraat zijn. Vanaf die dag moeten zij immers toezicht uitoefenen op de nieuwe algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie, op de gerechtelijke informatie, op de (nog te creëren) controle van het informatiebeheer en op de anticorruptiedienst.

Maar het wetsvoorstel ter oprichting van dat federale parket werd pas eind september door de regeringspartijen afgewerkt. En Justitie zegt nu dat er welgeteld 240 dagen nodig zijn om de federale procureur volgens de geijkte procedure te benoemen – zelfs indien reeds afgesproken is dat het een Franstalige regeringsgezinde magistraat wordt. Als wij nog kunnen tellen, wordt dat dus een wel erg moeilijke klus.

Het wetsvoorstel ligt ook al meteen onder vuur. Eind oktober schreef de Raad van State een advies waarin de onnauwkeurigheid, de gebrekkige samenhang, de tegenstrijdigheden en de antinomieën in het ontwerp worden aangestipt.

MONOPOLIE VAN KENNIS EN MACHT

Procureur-generaal Frank Schins van zijn kant heeft als voorzitter van het college van procureurs-generaal premier Guy Verhofstadt al gewaarschuwd voor de almacht die het wetsvoorstel aan de federale procureur toekent. Dat gebeurde op 23 oktober, in aanwezigheid van minister van Justitie Marc Verwilghen. De nota die procureur-generaal Schins twee dagen later in de kamercommissie voor Justitie indiende, geeft een gedetailleerd en niet mis te verstaan beeld van die almacht. Ze herinnert ook aan de fundamentele kritiek die zowel magistraten als professoren vroeger al hebben geformuleerd.

Door zijn greep op de 27 procureurs des konings en op de federale politie ‘monopoliseert de federale procureur kennis en macht’, schrijft procureur-generaal Schins. Maar ‘de controle, die het wetsvoorstel daartegenover plaatst, lijkt ruimschoots onvoldoende’. Die controle zou uitgeoefend moeten worden door het college van procureurs-generaal en de minister van Justitie. Geen van beiden zal echter een dossier kunnen inkijken om de federale procureur daadwerkelijk te controleren.

Procureur-generaal Schins toont zich niet alleen bekommerd om de democratische evenwichten, maar ook om het lot van de minister van Justitie: ‘De positie van de minister van Justitie is bovendien een stuk hachelijker dan die van het college: hij is met name de directe gezagsverantwoordelijke en zal dus voor elk vermoed, beweerd of feitelijk falen van de federale procureur ter (politieke) verantwoording kunnen worden geroepen.’

Maar dit is nu juist wat politici als kamerlid Fred Erdman (SP) en begrotingsminister Johan Vande Lanotte (SP) willen. Onder andere omdat zij in het federale parket een tien jaar oude droom van toenmalig SP-minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback verwezenlijkt zien. Zo worden de vijf procureurs-generaal (annex de parketten-generaal) als filter tussen de minister en de 27 procureurs des konings (annex de parketten) grotendeels buitenspel gezet. Voer dan de zogeheten verticale integratie van de parketten door en de weg ligt open voor een grote(re) inmenging van de minister van Justitie in individuele gerechtsdossiers op het laagste niveau.

Misschien droomt ook Marc Verwilghen daarvan maar durft hij het alleen niet hardop te zeggen. De wet voorziet immers ook in een raad van de procureurs des konings als gespreksorgaan van de minister van Justitie, maar vooral bedoeld als tegenhanger van het (bewust?) nog niet geoutilleerde college van procureurs-generaal. En die raad probeert minister Verwilghen nu al in zijn officieuze vorm tegen het college uit te spelen.

De procureurs-generaal betwisten de oprichting van een federaal parket overigens helemaal niet. Naar analogie met de bestaande verhouding tussen de nationale (parket-) magistraten en het college stellen ze in de nota-Schins voor de federale procureur op zijn beurt onder het gezag van het college te plaatsen: en niet ‘enkel en rechtstreeks onder het gezag van de minister van justitie’ zoals het wetsvoorstel stipuleert. Het college van procureurs-generaal, dat zelf onder het wettelijk gezag van de minister van Justitie staat, zou dan als sluis dienen.

Wat de taken van de federale procureur zelf betreft, merken de procureurs-generaal op dat de beperkte lijst van misdrijven waarvoor hij volgens het wetsvoorstel bevoegd is, ‘bevoegdheidsconflicten in zich’ draagt. Daarom stellen ze voor de federale procureur voor alle misdrijven bevoegd te maken, maar bij voorrang voor de misdrijven voorzien in een limitatieve lijst en krachtens een aantal kwalitatieve criteria. Het college zou dan bijvoorbeeld ‘moeten nagaan of de federale procureur zich inderdaad bij voorrang beziggehouden heeft met de hem wettelijk toevertrouwde materies’.

VERTICALE INTEGRATIE

Dan nog zouden de procureurs-generaal niet kunnen verhinderen dat het federale parket zijn mogelijkheden misbruikt om zoveel mogelijk dossiers en parketmagistraten van bij de parketten weg te halen. Enerzijds omdat die onderzoeken tot de bevoegdheid van het federale parket behoren. Anderzijds omdat de lokale parketmagistraten soms de expertise bezitten die het federale parket in Brussel in een welbepaalde materie mist.

Paradoxaal genoeg dreigt dit alles de slagkracht van de parketten, die de hervormers willen vergroten, verder te verzwakken. Vandaar trouwens de toenemende onvrede van de procureurs des konings. Als verantwoordelijke voor de goede werking van de parketten en de parketten-generaal slaagt minister van Justitie Verwilghen er nu al niet in om de parketten voldoende te bemannen. Dat is nochtans dringend nodig, omdat zij in het nieuwe politie- en justitielandschap er een indrukwekkende reeks opdrachten bij krijgen. Gelukkig voor minister Verwilghen is de verticale integratie van de parketten op dit ogenblik geen politieke prioriteit. Want dan pas zou de chaos ook in het gerecht verzekerd zijn.

Die integratie zou meebrengen dat parketmagistraten hun strafdossiers bij de rechtbanken van eerste aanleg voortaan tot in de hoven van beroep in Antwerpen, Gent, Brussel, Bergen en Luik zouden volgen: zonder de verdere tussenkomst van de parketten-generaal bij die hoven van beroep, maar ongetwijfeld met caddies en koelies die dag in dag uit het land afzeulen met strafdossiers.

Deze werkwijze is nochtans voorzien in de basiswet van 22 december 1998. Maar ze blijft zoveel vragen oproepen dat de destijds te kritisch geachte conclusies van de werkgroep van de Brusselse eerste-advocaat-generaal Pierre Morlet de regeringsmedewerkers opnieuw tot nadenken stemmen. Zelfs de vertegenwoordigers van de PRL voelen duidelijk minder voor de lijn die in oktober 1998 werd uitgezet door huidig minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne, was het maar om de Luikse procureur-generaal te pesten.

Straks blijft Fred Erdman (SP) de laatste voorstander van de verticale integratie van de parketten. Kamerlid Erdman is overigens een van de weinigen die nog de geest oproepen van het allang ter ziele gegane Octopus-akkoord. Fred Erdman speelt de testamenuitvoerder en de schaduwminister van Justitie. Zelfs Verwilghens voorganger op Justitie, kamerlid Tony Van Parys (CVP), nochtans een groot verdediger van de Octopus-hervormingen en van de verzelfstandiging van de parketten, stelt nu vast dat de parketten, los van de parketten-generaal, dreigen uit te groeien tot de ‘baronieën’ waarvoor ter linkerzijde altijd is gewaarschuwd. De greep van de federale procureur op de parketten zal dit niet kunnen verhinderen. Maar dit is slechts een ander paradoxaal gevolg van de hervormingen.

EEN PAD IN DE KORF

In afwachting van de meest ingrijpende hervorming van het openbaar ministerie sinds Napoleon, zijn nu vooral de gevolgen van de politiehervorming voor de parketten aan de orde. Daarover circuleert sinds begin oktober een verslag van de werkgroep onder leiding van professor Brice De Ruyver (Universiteit Gent), de ‘veiligheidsadviseur’ van premier Guy Verhofstadt (VLD). Het verslag poneert dat ‘de voorziene recherchecapaciteit, op federaal en op lokaal vlak samen, niet volstaat om de behoeften van de opsporings- en onderzoeksmagistraten te voldoen’.

Duidelijker kan niet. De Ruyver en co zeggen dus dat minister Verwilghen, bij de voorbereiding van de politiehervorming, onvoldoende rechercheurs kon reserveren voor de gerechtelijke opdrachten. De minister en zijn medewerkers zetten het gerechtelijk apparaat met andere woorden een pad in de korf. De procureur des konings zal immers zijn beleid moeten afstemmen op de prioriteiten van de minister van Justitie en het college van procureurs-generaal, op de prioriteiten van het Federaal Veiligheids- en Detentieplan, op die van het Nationaal Veiligheids-of Politieplan en van het desbetreffende Zonaal Veiligheidsplan.

Precies daarom krijgt de procureur des konings de leiding van het arrondissementeel rechercheoverleg. Daar moet hij of zij dan uit de nu reeds onvoldoende geachte recherchecapaciteit putten, de ‘gedeconcentreerde’ gerechtelijke dienst en de opsporingsdienst van de lokale politie sturen en de wellicht van meet af aan gespannen relatie met de federale procureur onderhouden. Bovendien heeft hij nog een inbreng in de raad van de procureurs des konings.

Elk van de 27 procureurs zal daarvoor de nodige substituten en medewerkers moeten vinden en motiveren. En zij zullen met zijn allen, volgens de werkgroep-De Ruyver, ook een geïnformatiseerd beheerssysteem moeten krijgen dat zicht geeft op de lopende gerechtelijke onderzoeken en dat de informatiestroom verzekert naar de 27 Algemene Informatie Kruispunten (Knooppunten?) die in de gerechtelijke arrondissementen gepland worden. Ook daarop zal de procureur het toezicht hebben.

Zoals de verticalisatie van de parketten tot gevolg zal hebben dat de procureurs-generaal en hun medewerkers zich amper nog met individuele gerechtsdossiers bezighouden maar veeleer het strafrechtelijk beleid in elk van hun vijf ressorten moeten implementeren, zo ziet het er ook naar uit dat de 27 procureurs alleen nog bestuurs- en vergadertaken zullen uitvoeren. Het is dus zeer de vraag of het wegvallen van de inhoudelijke controle op de strafdossiers – nu de verantwoordelijkheid van de procureurs-generaal – terdege kan worden overgenomen door de procureurs des konings. En of de voorgestelde hervormingen dan nog de kwaliteit van de gerechtelijke onderzoeken ten goede komt. Maar ook dat zullen de Octopushervormers wel niet gewild hebben. Intussen wordt over de technische haalbaarheid en het prijskaartje van ‘de gerechtelijke pijler’ gezwegen, een aanvullende nota van het kabinet-Verwilghen ten spijt.

Niet alleen het opzetten van de 27 Algemene Informatie Kruispunten wordt een hachelijke operatie. Er wordt ook gedacht aan een fors gecomputeriseerd informatienetwerk, het zogenaamde Globaal Telematicaconcept. De uitbouw ervan wordt een prioritaire taak van de nieuwe directeur-generaal van de Algemene Directie Operationele Steun. In afwachting daarvan zal de nieuwe federale politie van bij de start geconfronteerd worden met de problemen van compatibiliteit tussen de informaticasystemen van de gerechtelijke politie bij de parketten en de rijkswacht. En met de onverenigbaarheden tussen hun systemen en die van de gemeentelijke politie, de databanken van de Algemene Politiesteundienst en de nog te creëren Algemene Nationale Gegevensbank. Daarbij rijst bovendien de prangende vraag naar de betrouwbaarheidscontrole op de ingevoerde gegevens. ‘De gerechtelijke pijler’ blijft ook daar vaag.

Duidelijk wordt wel dat de politie – hoe gebrekkig ook – hervormd wordt zonder dat het gerecht klaar is om afdoende gezag en toezicht op die politie uit te oefenen. En dat de Octopushervormers op die manier het tegenovergestelde bereiken van hetgeen zij sinds de commissie-Dutroux onder leiding van Marc Verwilghen – met professor De Ruyver als expert – bepleiten. En dat is de verantwoordelijkheid van… minister van Justitie Marc Verwilghen.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content