Liefhebbers zetten hem op dezelfde hoogte als Philip Roth en Amos Oz, al zal de Israëlische schrijver Aharon Appelfeld dat niet graag horen. ‘Onderschat niet hoe vreselijk het is jezelf te haten omdat je een Jood bent.’

‘Ik was zeven toen in 1939 de oorlog uitbrak. Ik heb als kind veel gezien, veel gehoord, veel geleden. Het schrijven van twintig romans volstaat niet om dat allemaal uit te drukken. Ik heb al die boeken geschreven om voor mezelf duidelijk te maken wat er in al die jaren met mij, mijn ouders en grootouders is gebeurd. Waarom leef ik in Israël en niet in Europa? Waarom spreek ik Hebreeuws, en niet Duits of Frans, talen die ook door mijn ouders gesproken werden? Ben ik een Europeaan? Behoor ik tot een andere wereld? Wat is het Jodendom? Ik ben een Jood, maar wat betekent dat?’

De Israëlische schrijver Aharon Appelfeld is opgetrokken uit vraagtekens.

Het volgende weet hij zeker: hij werd in 1932 geboren in Czernowitz, de hoofdstad van Boekovina, een regio die toen in Roemenië lag maar nu in Oekraïne. Zijn ouders waren Joods. Zijn moeder werd door de Duitsers doodgeschotenen hijzelf werd met zijn vader opgesloten in een concentratiekamp. Hij ontsnapte en belandde in 1946 na veel omzwervingen in Israël (toen nog het Britse mandaatgebied Palestina), waar hij Hebreeuws studeerde.

Het volgende weten wij zeker: Appelfeld schreef meer dan veertig boeken, waaronder een twintigtal romans. Recent verschenen Badenheim 1939, Het verhaal van een leven en Het tijdperk der wonderen in het Nederlands. Knack bezocht de man in Amsterdam, stelde enige vragen en kreeg er een veelvoud terug.

U schreef uitvoerig over de Joodse identiteit in Het verhaal van een leven. Mogen we dat als een documentair-autobiografisch boek beschouwen?

AHARON APPELFELD: Zeker, al is het niet voor honderd procent autobiografisch. Elk boek heeft een ander perspectief. Ik heb boeken die gaan over de tijd voor, tijdens en na de oorlog. Ik schrijf eigenlijk aan het grote boek over honderd jaar Joodse eenzaamheid. Want niet alleen ik was eenzaam, de hele Joodse wereld is eenzaam.

Volgens Franz Kafka is elke auteur op zoek naar de kern van zijn werk. Is het Jodendom de kern van uw oeuvre?

APPELFELD: Ja, en in mijn werk is Kafka eveneens een thema dat deel uitmaakt van die kern. Kafka was een geassimileerde Jood die ook wou begrijpen wat het Jodendom is. Daarom studeerde hij Jiddisch en Hebreeuws en wou hij Israël bezoeken. Dat zijn allemaal dingen die ik ook heb gedaan. Drie zusters van Kafka zijn in de Duitse concentratiekampen omgekomen. In die zin behoort Franz Kafka ook tot mijn generatie, ook al is hij in 1924 gestorven. Hij is me heel dierbaar.

Omdat de Jood Franz Kafka ook een absurde wereld oproept?

APPELFELD: Bij Kafka komt het absurde uit zijn innerlijke, bij mij uit mijn uiterlijke leven. Ik heb veel begrip voor het absurde in het leven. Dat is de kern van mijn schrijven. Ik ging als kind het ene kamp in en het andere getto uit….

Kon u als kind de absurditeiten die u overkwamen al een plaats geven in uw leven?

APPELFELD: Intuïtief heb ik toch begrepen dat de situatie absurd was. Als kind ben ik maar één jaar naar school geweest. Toen brak de oorlog uit en was het uit met de school. Eigenlijk heb ik dus nooit gestudeerd. Ik leefde een hele tijd in een bende criminele Oekraïeners die me als het ware geadopteerd had. Ik ervoer dat natuurlijk als een abnormale situatie.

Hoe verliep uw leven bij die bende?

APPELFELD: Wat hebben criminelen nodig? Twee honden en een kind, of twee kinderen een hond. Stel je voor dat je ’s nachts naar een stal wordt gebracht om er de paarden te stelen. In elke staldeur is er een luik voor de luchtverversing. Daar kun je een kind door schuiven. Het is een vreselijke ervaring dat te moeten meemaken. Je valt een paar meter diep in een donker gat, dan moet je de poort openen en de paarden eruit halen. Dat is een zaak van leven en dood, want als de eigenaar van de paarden je betrapt, vermoordt hij je. Ik heb dus een uitstekende opleiding gehad bij die criminelen. Zij waren de school waar ik mijn diploma’s haalde.

Ook dat van scherpe observator?

APPELFELD: Ja. In het criminele milieu wordt niet veel gezegd. Geen wonder dat ik na de oorlog bijna stom was. Maar mijn ogen waren zeer waakzaam. Ze konden zien wie goed of slecht was. Ik wist wie me een stuk brood zou geven en wie me zou slaan. Intuïtief wist ik hoe een lichaam zou reageren. Goed observeren was voor mij een existentiële vraag, een kwestie van overleven. Ik leerde dat er altijd gevaar heerst waar mensen zijn, in tegenstelling tot honden of vee.

In de literatuur ben ik verbonden met de fantasie. Ze is het beste wat me kon overkomen. Het is een misverstand dat fictie zo handig is omdat je er allerlei dingen mee kunt verzinnen. Met behulp van fictie kun je in de diepte van jezelf en de dingen om je heen gaan. Ik kon me een beeld beginnen te vormen van mezelf, van mijn ouders, van Boekovina. Maar denk nu niet dat het schrijven me gemakkelijk valt. Toen ik als veertienjarige in Israël aankwam, had ik niet de minste ontwikkeling. Niets. Ik was alles vergeten: het Duits dat ik thuis met mijn ouders en het beetje Jiddisch dat ik met mijn grootouders gesproken had. Het Duits vergat ik ongetwijfeld omdat het de taal van de moordenaars van mijn moeder was. Door de oorlog sprak ik alleen nog Oekraïens. Daarna trok ik naar Israël en werd het Hebreeuws mijn taal: een oude en gecompliceerde taal. Omdat ik geen culturele bagage had, betekende de ervaring om Hebreeuws te leren zeer veel voor mij.

Staat u nu dichter bij een antwoord wat het betekent een Jood te zijn?

APPELFELD: Het blijft een erg complexe vraag. Tot in het midden van de negentiende eeuw was het duidelijk wat het betekende een Jood te zijn: je was gebonden aan de religieuze boeken, je had een band met God. Mijn grootvader was een grondbezitter en was religieus, maar in mijn familie zaten ook heel wat communisten, liberalen en anarchisten. Maar ze hadden allemaal met elkaar gemeen dat ze Joods waren. Ik begrijp alle vormen van dat Joods-zijn. Ik begrijp de Joodse communist, de Joodse anarchist, de geassimileerde en de gelovige Jood. Geen Jood is me vreemd. Wat mezelf betreft, kan ik alleen maar zeggen dat het Hebreeuws me gebonden heeft aan mijn mythologische, mystieke, filosofische en kabbalistische bronnen. Maar al ben ik met al mijn vezels aan het Jodendom verbonden, toch ben ik geen religieuze Jood geworden. Je zou kunnen zeggen dat ik een oude Jood ben die over oude boeken gebogen zit.

In uw romans staat de Joodse zelfhaat erg centraal. Wordt u dat in Israël niet kwalijk genomen?

APPELFELD: Maar de Jood haat zichzelf, nog altijd! Hij heeft 2000 jaar in Europa geleefd. Hij was niet geliefd op dat continent. Men heeft de Jood vermoord. Waarom heeft men zes miljoen Joden vermoord in Europa? Wat hadden ze misdaan om dat te verdienen? Waren die vrouwen en kinderen zulke misdadigers dat ze vermoord moesten worden? ‘Je bent een Jood? Dus moet je vermoord worden’, zo simpel was het motief. Toen ik als kind rondzwierf in de bossen voor ik bij die bende criminele Oekraïeners belandde, vroeg ik me de hele tijd af: ‘Waarom willen ze me vermoorden, ik ben toch nog maar acht jaar oud?’ ‘Wat is er slecht in mij?’ ‘Ligt het aan mijn oren, mijn ogen of mijn neus?’ ‘Stink ik?’ Dat vroeg ik me allemaal af als kind toen ik zo alleen was. Als overlevende ging ik naar Israël. Daar zegden de Arabieren ons dat we naar Europa moesten terugkeren: ‘U behoort niet tot onze oriëntaalse wereld. U behoort tot Europa.’

Zijn de Joden zich van hun zelfhaat bewust?

APPELFELD: Bij die gevoelens spelen het bewuste en onbewuste door elkaar. Als je zozeer door iedereen gehaat wordt, dan komt het wel zover dat je jezelf als iets slechts gaat ervaren en dat je jezelf gaat haten. Ik weet het, ik vertel hier niets nieuws mee. Lees Otto Weininger, Karl Kraus, Ludwig Wittgenstein, Sigmund Freud en Karl Marx. Dat waren allemaal Joden die vreselijke dingen over de Joden hebben gezegd. Zelf behoor ik niet meer tot die Joden, maar ik wil ze wel begrijpen.

Tot welke Joden behoort u dan?

APPELFELD: Ik behoor tot de Joden die besloten hebben gewoon Jood te zijn. Als iemand me vraagt wie ik ben, is mijn antwoord heel simpel: ‘Ik ben een Jood.’ Mensen zoals Karl Kraus of Otto Weininger zouden gezegd hebben: ‘Ik ben een biologische Jood. Maar daar wil ik van af. Ik haat het.’ Maar ik kan mezelf niet haten, al kan ik wel de zwakheid begrijpen van de Joden die dat deden. Onderschat het niet hoe vreselijk het is jezelf te haten omdat je een Jood bent. Het is een permanent gevaar.’

DE ROMANS BADENHEIM 1939, HET VERHAAL VAN EEN LEVEN EN HET TIJDPERK DER WONDEREN VERSCHENEN RECENT BIJ UITGEVERIJ AMBO. ZE WERDEN ALLEMAAL DOOR KEES MEILING UIT HET HEBREEUWS IN HET NEDERLANDS VERTAALD.

DOOR PIET DE MOOR

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content