Bart De Wever is opnieuw aan de slag als burgemeester van Antwerpen. En dat ondanks een virale infectie, die begon bij de hartzak en nadien longen en lever aantastte. De Wetstraat-pers bericht slechts met grote terughoudendheid over de fysieke conditie van de N-VA-voorzitter, want in onze politieke cultuur hoort iemands gezondheid bij zijn privéleven. En daarover wordt dus niet geschreven. Maar is dat wel helemaal terecht?

En zeggen dat Bart De Wever (N-VA) zich in het begin van zijn loopbaan, met name tijdens zijn beroemde deelname aan De slimste mens ter wereld, nog profileerde als ’s lands olijkste dikkerd. Maar voor dat vrolijke embonpoint betaalde hij al snel een prijs. In augustus 2010, in de eerste maanden na de glorieuze verkiezingsoverwinning van dat jaar, voerde de N-VA nog onderhandelingen met de PS over een grote staatshervorming. Tijdens zo’n discussie kreeg De Wever het aan de stok met Elio Di Rupo. Een aanwezige herinnert zich hoe de N-VA-voorzitter ineens naar achteren leunde, en één van zijn armen begon te trillen. De Wever moest prompt de onderhandelingen verlaten.

Kranten schreven toen dat Di Rupo ‘veel fitter’ was dan De Wever. En daardoor ook beter kon onderhandelen. Dat stak.

Na afloop waren er twee soorten uitleg bij de N-VA. De officiële versie, verwoord door de toenmalige partijwoordvoerder Jeroen Overmeer: ‘Een appelflauwte.’ De Wever ‘was gewoon moe’. En de officieuze versie, verteld door ongeveer alle andere N-VA’ers. Een van hen zei in Gazet van Antwerpen: ‘Politiek is sowieso geen gezonde stiel, maar Bart pleegt toch wel roofbouw op zijn lichaam. Hij zou elke dag een halfuurtje moeten wandelen.’ Ben Weyts was in die dagen de eerste die in de pers het probleem bij zijn naam noemde: ‘overgewicht’: ‘Combineer dat met zijn slechte eetgewoonten, gebrek aan slaap en geen lichaamsbeweging, en je krijgt een ferme cocktail.’ En passant verklapte Weyts dat De Wever zichzelf al vaker op dieet had gezet: ‘Dan was er ineens een pak af. Want als hij iets doet, doet hij het goed. Een beetje fanatiek zelfs.’ Maar tijdens de onderhandelingen was daar geen tijd voor, en net als de andere politici was de N-VA-voorzitter aangewezen op de traditionele belegde broodjes. ‘Omdat er dan een blaadje sla tussen ligt, denkt Bart dat het gezond is.’

Zulke indiscreties lagen niet in de lijn van de officiële partijcommunicatie. Daar hield men het erbij dat De Wever ‘wat bijgeslapen heeft en zich weer helemaal in orde voelt’. En vooral: ‘Dat is alles wat we erover kunnen zeggen.’

De Wevers frieten

De N-VA communiceerde zoals ongeveer elke andere partij dat in de gegeven omstandigheden zou doen: mondjesmaat. Sussen dat het allemaal niet zo erg is. Met een uitgekiende mediastrategie.

In december 2011 werd Vlaanderen bijvoorbeeld geconfronteerd met het nieuws van De Wevers dieet. De primeur daarvoor ging niet naar ‘politieke’ kranten als De Standaard, De Tijd of De Morgen. Het kwam toe aan de tv-quiz Blokken. Samen met Ben Crabbé hoorde het land dat de N-VA-voorzitter zich inderdaad een streng dieet had opgelegd. Maar met politiek had dat niets te maken, zo legde raspoliticus De Wever uit: ‘Ik zat in de Efteling in zo’n ding en ze kregen dat spel niet meer dicht, ze moesten het in mijn buik persen.’

Zeker bij de populaire kranten was de jacht op elk detail open. Aan Het Laatste Nieuws vertrouwde De Wever toe: ‘Ik krijg vanuit Catalonië zakjes met voedingsstoffen toegestuurd waarmee ik soep, fruitsap, pannenkoekjes of broodjes kan maken. En ik heb ook ontdekt dat er zelfs in groenten smaak zit.’ Een scherpzinnige collega noteerde in Het Belang Van Limburg: ‘De Wever heeft al een kin minder dankzij dieet.’

Maar de hamvraag voor dit soort nieuws, ‘hoeveel weegt Bart De Wever (en dús: hoe ongezond heeft hij eigenlijk geleefd?)’ bleef een goed bewaard geheim. Zelfs Studio Brussel, dat een wedstrijd organiseerde waarin de luisteraars het gewicht van de N-VA-voorzitter moesten raden, met als hoofdprijs het juiste antwoord in frieten, kon uiteindelijk slechts meedelen dat het beoogde streefgewicht ‘100 kilo’ was.

Bij de N-VA wist men verdraaid goed wat en hoe te communiceren. Vóór het dieet was het al frituur ‘Het Draakske’ wat de klok sloeg – de partij verwees er gretig naar om het volkse karakter van de voorman te accentueren. Met het dieet veranderde dat allemaal. De Wever viel inderdaad spectaculair af, en liet zich ineens ook graag filmen en fotograferen bij het joggen – de eerste fotosessie van zo’n trainingstochtje stond breed op de eerste pagina van een populaire krant. In die dagen mocht de gezondheid van de N-VA-voorzitter voorpaginanieuws zijn. Het was dan ook goed nieuws, frisse illustraties van een man in blakende gezondheid, en in een steeds betere conditie.

Daarmee vond de N-VA het warm water niet uit. Foto’s van joggende en sportende ministers zijn ‘spek voor de bek’ van de media, en CD&V-toppers als Hilde Crevits en Kris Peeters weten maar al te goed dat zulke beelden onweerstaanbaar zijn voor de fotoredacties van de meeste bladen.

Ze leggen daarbij zélf graag de link tussen hun fysieke conditie en hun politieke dadendrang. Aan het sportminnende publiek van Het Laatste Nieuws prees wielertoerist Kris Peeters zichzelf in een interview als volgt aan: ‘De hele tijd traag naast elkaar, de handen losjes op het stuur, daar vind ik niets aan. Bij mij moet het vooruitgaan, of ik nu aan sport doe of aan politiek.’ En het moest allemaal sneller, sterker en hoger. Tot de beklimming van de Aconcagua toe, met zijn 6960 meter de hoogste berg van het Amerikaanse continent. Peeters zou die samen met achttien astmapatiënten bestijgen. Tijdens de klim kreeg de minister-president echter last van hoogteziekte, waardoor hij de inspanning voortijdig moest staken. Dat bericht haalde ook wel de pers, maar een omstandige reportage van de opgave zelf was nu ook weer niet gewenst.

Kennedy’s stemmingen

Ook in het buitenland zijn er belangrijke politici die niet graag een inkijk gaven in hun gezondheidsdossier. Een berucht voorbeeld was de Amerikaanse president John F. Kennedy. Toen hij in 1960 op zijn 43e werd verkozen, was hij de jongste Amerikaanse president uit de geschiedenis. Dat beeld overheerst tot vandaag: de jonge Kennedy, de president van een optimistische tijd, het eerste icoon van de Golden Sixties. Het is een beeld waar de Kennedy’s zelf naarstig aan hebben gewerkt. Bladen als Time en Life waren thuis in het Witte Huis, en hun prachtige fotoreportages droegen in niet geringe mate bij aan het beeld van ‘Camelot’, zoals presidentsvrouw Jackie Bouvier-Kennedy haar familie en entourage doopte. Vrijwel alle media namen dat beeld over, en schreven dus over de presidentiële politiek in de taal van een modern riddersprookje. Dat juveniele beeld, zowel voor de persoon van de president als de aard van zijn beleid, keerde zelfs terug in meer academische beschouwingen. Kennedy’s rechterhand Arthur Schlesinger jr. schreef in zijn magistrale, tweedelige boek A Thousand Days: ‘Hij bevestigde de republiek weer zoals de eerste generatie van onze leiders haar hadden gezien: jong, dapper, geciviliseerd, rationeel, opgewekt, sterk, onderzoekend, begerig naar de opwinding en de mogelijkheden die de geschiedenis biedt.’ Sinds Kennedy is dat nog altijd het beeld dat elke Democratische presidentskandidaat moet uitstralen: de eeuwige hoop, de jeugdige dadendrang, meestal om het contrast met een grijzere of in elk geval oudere Republikein te accentueren. Dat was zo met Jimmy Carter (tegen de kale Gerald Ford), met Bill Clinton (tegen de oude George Bush sr.), en natuurlijk ook met Barack Obama (die de maat nam van de 72-jarige John McCain).

Wat het Amerikaanse publiek niét te weten kwam, was de bijzonder broze gezondheid van de jonge president. Kennedy was al als veertiger een kerel met een afgetakeld lichaam. Hij leed aan ernstige rugkwalen en wellicht ook aan een aandoening van de schildklieren. Het resultaat was dat hij een cocktail van medicijnen innam, van hormonen en preparaten op basis van dierlijke cellen tot steroïden en amfetamines. En dat zorgde dan weer voor extra lichamelijk ongemak, niet het minst veelvuldige stemmingswisselingen. Informatie die toch niet onbelangrijk is in een politiek regime waar in de persoon van de president bijzonder veel macht vervat zit. En in een tijd waarin voortdurend sprake was van het inzetten van nucleaire wapens. Alleen al het feit dat Kennedy zijn gezondheid zo angstvallig voor zich hield, was het beste bewijs dat hij goed begreep hoe bijzonder ‘politiek’ de consequenties waren.

Mitterrands prostaat

Dat was ook zo bij de Franse president François Mitterrand (1916-1996). Het grote publiek kwam de details van diens gezondheid pas te weten bij de publicatie van Le grand secret. De auteur van dat boek is Claude Gubler, Mitterrands voormalige lijfarts. Toen uitgeverij Plon in 1996 Gublers boek op de markt bracht, duurde het geen volle dag of een rechter had de verkoop ervan verboden: het zou een schending van het medisch geheim zijn, een aantasting van de privacy van de overleden president. Negen jaar later veroordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die uitspraak als een censuurmaatregel. Le grand secret mocht dan toch verkocht worden. Het bleek hallucinante lectuur.

Ook bij Mitterrand was het meest persoonlijke en intieme – de toestand van je eigen lichaam – van meet af aan een politiek item. Toen hij president werd, was ‘gezondheid’ namelijk een thema in de campagne. Zijn voorganger, Georges Pompidou, was in 1974 aan kanker gestorven. Hij had de geruchten over zijn ziekte ontkend, bleef op post als president, maar bezweek. Daarom beval Mitterrand meteen de verspreiding van halfjaarlijkse gezondheidsbulletins. Toen gebeurde iets waar hij niet op had gerekend. Wegens pijn aan de lies liet hij zich in het grootste geheim onderzoeken in een ziekenhuis (hij schrijft zich in als ‘Albert Blot’). Het verdict was onverbiddelijk: prostaatkanker met uitzaaiingen over het hele lichaam. De dokters stelden een therapie voor: dagelijks aan het infuus, zo snel mogelijk. Mitterrand: ‘Tot morgen dan.’

Het daaropvolgende relaas van dokter Gubler is redelijk hallucinant. Gubler: ‘Wat moet ik vertellen aan je vrouw Danielle?’ Mitterrand: ‘Niets.’ Gubler: ‘Maar wie moet ik waarschuwen?’ Mitterrand: ‘Niemand.’ Toen Gubler zijn tweede gezondheidsbulletin moest opstellen, beval de president: ‘In ieder geval mag er niets uitlekken. Dit is een Staatsgeheim.’ In het door het Elysée uitgegeven bulletin zou het woord ‘kanker’ niet vallen.

Of hoe de eigen gezondheid werd verheven tot ‘staatszaak’. En zulke staatszaken zijn vaak discreet en vertrouwelijk, maar nooit persoonlijk en het tegengestelde van privaat.

Martens’ hartklep

In eigen land heeft Wilfried Martens (toen CVP) met dat dilemma geworsteld. In de jaren tachtig was Martens zo permanent eerste minister dat ’t Pallieterke hem ‘zijne evidentie’ noemde. De enige onderbreking kwam er in 1983, toen hij zich moest laten opereren aan een hartklep. De Waalse liberaal Jean Gol verving hem een paar maanden als premier. Martens wist al langer dat zijn fysieke conditie niet optimaal was: hij slikte al sinds 1977 bètablokkers. Maar als eerste minister volstond dat niet meer. Het hoofdstuk dat hij in zijn memoires aan zijn ziekte en operatie wijdde, heet ‘Eigen grenzen definitief overschreden’. Het was een uitleg die Martens als actief politicus nooit over de lippen had gekregen, maar waarover hij pas jaren later openhartig durfde te zijn.

‘Er stelde zich een dubbel probleem’, schreef Martens: ‘Zou ik nadien nog als eerste minister kunnen functioneren? En hoe zou de publieke opinie reageren?’ Vandaar dat hij ‘met niemand over (zijn) operatie sprak’ zolang de praktische kant ervan niet geregeld was. ‘Ik dacht dat mijn gezondheidstoestand de regeringswerkzaamheden zou kunnen beïnvloeden, of zelfs de verdenking van aanstellerij zou kunnen doen rijzen.’ Uiteindelijk zou Martens de andere ministers pas op de hoogte brengen vanuit het ziekenhuis: ‘Niemand had iets vermoed.’

En de afloop bleek nog eens dubbel mee te vallen. Niet alleen was Martens’ hartprobleem onder controle, het deed zijn imago ook goed: ‘Blijkbaar voelt de bevolking zich sterker verbonden met een bewindsman als hij ook problemen heeft. Pijn is herkenbaar. Tot mijn grote opluchting reageerde de bevolking dus bijzonder positief. Ik werd sindsdien meer als een mens gezien, niet louter als een vertegenwoordiger van een instelling of als een poisson froid. Anderen konden het niet laten om cynisch op te merken dat het nu vaststond dat Martens wel degelijk een hart had.’ En nadien was Martens helemaal niet gereserveerd in het uitnodigen van journalisten – vooral tv-camera’s en fotografen – als hij weer een fietstochtje ging maken. Lang voor het peloton de valhelm verplicht maakte, was Martens de eerste Belg die zich durfde te vertonen met een pothelm op zijn hoofd.

Het dilemma van Wilfried Martens is ook dat van de politici van vandaag. Niemand wil zich als ‘ongezond’ presenteren bij het brede publiek. Maar politiek is natuurlijk een vreselijk veeleisend vak. Op de robuuste Jean-Luc Dehaene (CD&V) na hebben wel meer opvolgers van Martens last gekregen met hun gezondheid. In 2005 werd Guy Verhofstadt (Open VLD) als eerste minister onwel tijdens een fietstochtje, hij moest geopereerd worden aan een kransslagader. In februari 2008 werd Yves Leterme (CD&V) midden in de regeringsonderhandelingen in hoge nood met een maagbloeding opgenomen in het ziekenhuis. En Jean Gol (PRL), de man die Wilfried Martens tijdens diens herstelperiode voorbeeldig had vervangen, stierf zelf aan de gevolgen van een hersenbloeding. Hij was amper 53.

Van den Bossches sigaren

Maar herstellen, zoals bij ‘gewone’ mensen, zit er voor veel politici niet in. Ze hebben of maken geen tijd, of willen niet dat het publiek geconfronteerd wordt met hun ziekte. Maar heel uitzonderlijk zal iemand stoppen met politiek ‘wegens ziekte’. Steve Stevaert (toen SP.A) deed het in 2005. Merkwaardig genoeg deed dat argument de oren spitsen, en vroeg iedereen zich af of het wel klopte. De regel is: over gezondheid wordt niet of nauwelijks gesproken. En het is zeker geen argument om het kalmer aan te doen. Zeker, Guy Vanhengel (Open VLD) getuigde ooit over zijn burn-out die hij als minister moest trotseren, en er was alom respect voor de manier waarop Marianne Thyssen (CD&V) herstelde van borstkanker. Maar dat zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen.

Niemand die zijn vermeende ‘sterkte’ zo etaleerde als Luc Van den Bossche (toen SP.A). In 2001 had hij als minister van Ambtenarenzaken een zwaar verkeersongeval. En ook al verschenen er nadien foto’s van Van den Bossche in een rolstoel, het beeld dat bleef hangen was niet dat van een kreupele. In het ziekenhuis ‘is de minister elke dag blijven doorwerken’, zo liet zijn persdienst achteraf weten. En nog tijdens zijn verblijf was er opschudding omdat hij tijdens dat ‘werk’ in zijn ziekenhuiskamer ook zijn kantoorgewoontes opdiste: hij rookte er forse sigaren.

Bleek en kortademig

Dat lijkt ook vandaag de communicatie bij de N-VA als het over Bart De Wever gaat. In november 2013 liet de partij weten dat hij op de dienst intensieve zorg lag. Hij leed aan een ‘diepe infectie aan de luchtwegen.’ De boodschap was echter: niets aan de hand. Niet met Bart De Wever, en dus niet met het Antwerpse stadsbestuur of met de N-VA. ‘Na een dag van paniek valt de gezondheidstoestand van het partijboegbeeld best mee. Geen hartfalen door werkdruk of stress, maar een diepe luchtwegeninfectie’, tekende Het Nieuwsblad bij de N-VA op. Ondervoorzitter Ben Weyts wierp zich op als een goednieuwsman: ‘In de praktijk heeft zijn ziekenhuisopname uiteindelijk niet veel verschil gemaakt. Hij bleef altijd volledig bereikbaar, stuurde sms’jes en bleef zich gelukkig bemoeien.’

En De Wever was amper hersteld van een zware infectie op de longen of hij liet zich in zwembroek filmen tijdens de traditionele nieuwjaarsduik in ijskoud water. N-VA-schepen Ludo Van Campenhout stond er breed lachend bij. Niemand die zich op dat moment kennelijk afvroeg of het wel verstandig is. Mooie tv-beelden zijn blijkbaar belangrijker dan normale zorg voor een goede gezondheid.

Bij zijn tweede inzinking, twee weken geleden, was de communicatie ineens een stuk behoedzamer. Aanvankelijk hield de N-VA het nieuws over de tweede opeenvolgende hospitalisatie van De Wever binnenkamers. De buitenwereld werd pas op de hoogte gebracht toen hij de dienst intensieve zorg had verlaten en weer op een gewone ziekenhuiskamer lag. Hoe ernstig De Wevers aandoening deze keer mogelijk is, daar heeft het publiek – en dus de kiezer – nog altijd het raden naar. Schepen Rob Van de Velde, die De Wever vervangt, gaf te verstaan dat zijn invalbeurt welhaast routine is. Maar tegelijk schreven de kranten, ook hier, dat De Wever al vanuit zijn ziekenhuisbed lag te bellen en te mailen. Hoe zit dat eigenlijk met die vervanging? De dag dat hij het ziekenhuis verliet, kopte Het Nieuwsblad: ‘Bart De Wever zal het rustiger aan doen’, maar zei Het Laatste Nieuws: ‘Vermoeide De Wever meteen terug aan het werk – nog wat bleekjes maar met vaste tred heeft Bart De Wever gisteren het ziekenhuis verlaten.’

Deze keer werd er daadwerkelijk in de agenda geknipt. Afspraken werden afgezegd, zelfs voor loopwedstrijden als de Antwerp 10 Miles. De Wever zei het zelf op ATV, bleek en kortademig: ‘Mijn leven als sportman is voorbij.’

En tegelijk staat zijn leven als politicus niet eens ter discussie. Burgemeester en partijvoorzitter (en Vlaams Parlementslid): dat zijn eigenlijk twee voltijdse dagtaken. En verder is hij echtgenoot en vader van vier – voor veel mensen zijn ook dat twee fulltimes. En het is niet iedereen gegeven om in de media te prijken met een afgetrainde bast, zoals eerste minister Di Rupo deed, zogezegd buiten zijn wil.

De Wever holt opnieuw verder. Niet meer naar de streep in allerlei wedstrijden en sportevenementen, maar wel nog van vergadering naar meeting naar bijeenkomst. Met het gevaar zichzelf weer voorbij te snellen, in de race naar 25 mei.

DOOR WALTER PAULI

De regel in de politiek is: over gezondheid wordt niet of nauwelijks gesproken. En het is zeker geen argument om het kalmer aan te doen.

‘Blijkbaar voelt de bevolking zich sterker verbonden met een bewindsman als hij ook problemen heeft. Pijn is herkenbaar.’ (Wilfried Martens)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content