Met de verovering van hun rijk door Viet- namezen en Khmers stierf, vanaf het jaar 1000, ook de cultuur van de Chams uit.

Voor wie het Oude Testament kent, is Cham de ondankbare en vervloekte zoon van Noach. Maar Cham, Tcham of Tiam is ook de naam van het volk dat tussen de tweede en de vijftiende eeuw langs de kust van het huidige Vietnam, het Champa-rijk vestigde. Dit strekte zich uit van Ho Chi Minh stad (Saigon) tot net voorbij de even historische zeventiende breedtegraad. Heel dit gebied is altijd het voorwerp geweest van interne twisten en burgeroorlogen. En als er niet gevochten werd, leefden de Chams liefst van de piraterij en de trafiek met China, Maleisië en Java. Van mogelijke landbouwactiviteiten werden in de zeldzame archeologische vondsten vooralsnog geen sporen opgemerkt.

Champa was een nogal losse federatie van autonome koninkrijken die aanvankelijk hun krachten bundelden om de Chinese expansie te stoppen. Tot het jaar 1000 heersten de Chams over Annam, het gebied dat sindsdien geleidelijk onder de voet gelopen werd : door de Vietnamezen en in het zuiden door de Khmers.

De stenen architectuur van de Chams ontwikkelde zich pas na de zevende eeuw. Tempels en paleizen werden in baksteen opgetrokken. De buitenwanden en ornamenten waren van harde zandsteen. De steeds meer verfijnde bouwstijlen volgden elkaar op tot Bin-Dinh hoofdstad werd. Naarmate de Vietnamese veroveraars oprukten, de Chams zich in de bergen of in de valleien van het noorden terugtrokken en al wie achterbleef uitgemoord of onderworpen werd, ging ook hun authentieke cultuur verloren. Uiteindelijk bleven alleen nog povere kopies van kopies, in de stijl van de Khmers, over.

De 22 kisten met wellicht 21 beelden die de Franse arts Albert Morice in 1876 met de Meï-Kong en de tien beelden die hij het jaar daarop met de Ava eveneens naar Lyon (Frankrijk) verscheepte, dateren uit de artistieke bloeiperiode van de Chams. Die tien beelden staan te verkommeren in een trapzaal van het Muséum d’Histoire Naturelle in Lyon. Van de 21 andere heeft de Belgische diepzee-archeoloog Robert Sténuit er twee jaar geleden negentien uit het wrak van de Meï-Kong opgehaald. Deze beelden zijn sinds kort, onder meer in speciaal daartoe geprepareerde baden, in hun oorspronkelijke staat hersteld. Weldra zullen zij liefst aan musea internationaal te koop worden aangeboden : in de hoop dat de collectie van dokter Morice als één geheel bewaard en eindelijk bestudeerd kan worden. Vermoed wordt dat de (meeste) beelden afkomstig zijn uit de streek van Bin-Dinh of toch in de buurt van de baai van Qui Nhon stonden. Vooral de Vietnamese diaspora in de Verenigde Staten blijkt zich, onder andere in Californië, op haar Cham-origine te beroepen en besteedt daarom veel aandacht (zelfs meer dan 100.000 dollar per stuk) aan ancestrale artefacten. Misschien zelfs genoeg om de zoektocht naar en de berging van deze negentien beelden te bekostigen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content