Premier Guy Verhofstadt wil graag geloven dat “objectiviteit” ook in communautaire kwesties bestaat. De polemiek over de financiering van het onderwijs doet het tegendeel vermoeden.

Goede afspraken maken goede vrienden. In België is dat in tijden van staatshervorming alleen maar mogelijk als er geen verliezers zijn. Zo kwam de financieringswet van 1989 tot stand. Iedereen werd er rijker van, behalve de federale overheid. Die schoot er ettelijke miljarden bij in. Het akkoord werd ook vergemakkelijkt doordat slechts een kransje van experts de materie onder de knie had. Wie niet weet, stelt geen lastige vragen.

De wet van 1989 regelde de overdracht van een deel van de federale BTW-opbrengsten naar de Gemeenschappen. Dat geld dient voor de financiering van het onderwijs, aan weerszijden van de taalgrens de grootste hap uit de begroting. De Franse en Vlaamse Gemeenschap kregen voorlopig respectievelijk 42,45 en 57,55 procent van de pot. Een vaste verdeelsleutel waar, zo was de afspraak tien jaar geleden, tot in 1998 niet aan geraakt zou worden.

Elk jaar een aanpassing aan de demografische cijfers en de inflatie was voldoende. De minste variatie in die berekening zorgt al snel voor een miljardendans. Zo berekende Jean-Claude Van Cauwenberghe (PS) vorig jaar nog dat de Gemeenschappen sinds 1990 zo’n 8 miljard waren misgelopen door een al dan niet opzettelijke speling van een maand in de kalender die de federale overheid bij haar berekeningen hanteerde.

Voor één keer was Vlaanderen het op het overlegcomité van Gewesten en Gemeenschappen roerend eens met de PS, want zolang de verdeelsleutel bleef wat hij was, leverde zo’n herberekening altijd evenredige winst op voor Vlaanderen en Wallonië. In het begin van dit jaar werd dit door Van Cau gesignaleerde “foutje” dan ook in der minne geregeld, maar de verdeelsleutel zelf bleef onveranderd.

Nochtans had hij al aangepast moeten zijn. In 1989 was namelijk in de wet voorzien dat er in 1998 opnieuw gerekend zou worden. Beloofd werd dat men de verdeelsleutel zou aanpassen op basis “van het aantal leerlingen.” De schoolgaande jeugd zou worden geteld “aan de hand van bij wet vastgestelde objectieve criteria”.

Tot vier keer toe kwam het overlegcomité in het laatste jaar van de regering-Dehaene II samen om die criteria te bespreken. Maar Jean-Luc Dehaene slaagde er niet in om de Vlaamse en Franstalige rekenkunde te verzoenen. Grof geschetst wil Vlaanderen gewoon het aantal geregistreerde Belgen in de leeftijdsgroep 6-18 jaar tellen, en als het van voormalig minister-president Luc Van den Brande (CVP) afhangt zelfs vanaf drie jaar; de Franstaligen willen dat de Gemeenschappen zelf hun leerlingen tellen, kop per kop.

Beide kampen houden vol dat hun manier van rekenen de meest “objectieve” is, en ze hebben allebei gelijk en ongelijk. De Vlamingen hebben gelijk indien de geregistreerde Belgen tussen 6 en 18 jaar inderdaad ook allemaal op de schoolbanken zouden zitten. De Franstaligen hebben gelijk indien de cijfers zouden overeenstemmen met de werkelijkheid.

Twee keer quod non, en daar begint de communautaire miserie. Onder de taalgrens slagen ze er niet in om hun leerlingen geteld te krijgen. Er wordt gebist en getrist, “twee keer zoveel als in Vlaanderen”, zegt de VU. En nog op andere manieren wordt er zeer ruim omgesprongen met de definitie “regelmatig ingeschreven leerlingen”. Kortom, de Franstaligen bedriegen de kluit. Dat betogen VU’ers en nu ook CVP’ers openlijk. De VLD is daar ook al langer van overtuigd en zelfs een SP’er durft het al eens tussen de tanden te sissen. Vorig weekend nog SP-onderwijsspecialist René Swinnen: “De Franstaligen sjoemelen onophoudelijk met hun aantal leerlingen”. Waar of niet waar? Tot nader order ontbreekt een sluitende negenproef op de tellingen.

De Vlaamse rekenkunde lijkt zuiverder. Tel het aantal 6- tot 18-jarigen zoals genoteerd in het Rijksregister en je krijgt de precieze som van de schoolplichtige jongeren. In principe is dat ook de schoolgaande jeugd. Niet? Niet! 200.000 jonge Belgen die volgens het Rijksregister op de schoolbanken zouden moeten zitten, zijn spoorloos. Ze komen in geen enkele statistiek van werkelijk ingeschreven leerlingen voor.

Premier Verhofstadt had gehoopt dat hij tegen het einde van het jaar zonder veel heisa de “objectieve criteria” in een wetsontwerp kon vastleggen. Want, zo bezwoer hij vorige week de Kamer, dit is “geen politiek en geen communautair dossier”. Gaat het immers niet om rekenkunde? En is één plus één dan niet altijd twee?

Het is bekend dat deze regeringsploeg heel sterk wil geloven in zulke zaken als objectiviteit en “algemeen belang”. Ook dus op communautair vlak. Dat is in wezen ook het “nieuwe” verhaal achter de Costa (conferentie over de staatshervorming): het gaat niet over emoties of symbolen, maar over goed bestuur en dat moet neutraal meetbaar zijn.

Zo nieuw is dat denken overigens niet. Ook Jean-Luc Dehaene nam de laatste jaren almaar vaker zijn toevlucht tot een soortgelijke objectivering van communautaire geschillen. Geen enkel strovuurtje tussen noord en zuid heette nog “een politiek dossier” te zijn, maar was gewoon een kwestie van rechtspraak. Alsof de onpartijdigheid van de rechters – laten we daarvan uitgaan – ook automatisch een onpartijdige interpretatie van hun teksten oplevert. Hoezeer dat wel wishful thinking is in een land als België, bleek vorige week nog met de vernietiging van het decreet-Suykerbuyk door het Arbitragehof.

In de hoop dat het anders kon, begon Verhofstadt dus al een tijdje geleden aan zijn “waardenvrije” oefening om de financiering van het onderwijs te herijken. Op het kabinet zijn ze dezer dagen druk op zoek naar de 200.000 spookleerlingen. Zeer voorlopig wordt er gewerkt met een model van “objectieve criteria”: de leerlingen vanaf 6 jaar zullen wel degelijk per kop worden geteld, maar er wordt afgetopt op 18 jaar. En om er zeker van te zijn dat er niet meer wordt “gesjoemeld”, telt het Rekenhof mee. Daardoor krijgen de Franstaligen een beetje hun zin (er worden reële koppen geteld) en de Vlamingen ook (geen bissers en trissers meer en controle op de tellingen).

FEITEN EN CIJFERS

Maar Verhofstadts oefening werd vorige week verknald door het triomfalisme van PS en PRL over een “akkoord” dat het Franstalige onderwijs 2,4 miljard extra oplevert. De objectiviteit was meteen zoek, het communautaire discours herleefde. De Volksunie, gevolgd door de CVP, zat in het defensief. Nog voor de Costa begon, zouden de Franstaligen de buit al binnen hebben, terwijl de Vlamingen nog moeten beginnen te onderhandelen over bijvoorbeeld hun afcentiemen.

De premier doet nu zijn uiterste best om de objectiviteit te herstellen. Het heet dat er geen geheim akkoord bestaat, en dat het de Franstaligen vrijstaat om rekensommetjes te maken. Wel is men in kringen van de premier vandaag alvast tot één wetenschappelijke zekerheid gekomen: “Elke berekening die objectiever is dan de verdeelsleutel van de afgelopen tien jaar, zal Vlaanderen minder extra opleveren.” De Franstalige Gemeenschap zal in totale cijfers nog altijd minder hebben dan Vlaanderen, maar toch enkele tienden meer dan de al tien jaar geldende 42,45 procent.

Verhofstadt hoopt dat de Vlaamse politieke partijen fair genoeg zijn om zich bij een wiskundig sluitende oefening neer te leggen. En hij verwacht van de Franstaligen evenveel respect voor feiten en cijfers als het straks bijvoorbeeld over de Vlaamse vertegenwoordiging in de hoofdstad moet gaan.

Of de Costa nu al dan niet struikelt voor ze begint, hangt af van de mate waarin vooral VU, PS en PRL zich opnieuw kunnen inschrijven in Verhofstadts “nieuwe” communautaire logica. Patrik Vankrunkelsven toonde zich eind vorige week in elk geval al inschikkelijker dan zijn partijgenoten in de Kamer. Voor hem hoeft de kwestie niet per se op de agenda van de Costa, het overlegcomité mag ook. Maar daar is het dus, zoals gezegd, voor 13 juni al vier keer spaak gelopen.

Het zal vooral Luc Van den Brande benieuwen of zijn opvolger de rekenkunde van de vorige Vlaamse regering trouw blijft als de kwestie naar het overlegcomité verhuist. Als Patrick Dewael dat doet, botst hij met Verhofstadt. Doet hij het niet, dan wordt het uitkijken naar de houding van de VU-ministers. En de CVP zal niet nalaten de VU op te jagen.

De vraag is hoelang Verhofstadt kan blijven weigeren dat het dossier op de Costa-tafel komt, temeer omdat ook Dewael naar verluidt vragende partij is. Tot nader order blijft de premier van mening dat zijn rekensommetjes daar niet thuishoren omdat het niet om een wijziging van de financieringswet gaat, maar om een in 1989 voorziene “invulling” van de toepassing van de wet. Precies dezelfde semantiek houdt ook de Vlaamse regering al jaren vol inzake de rondzendbrief van gewezen minister Leo Peeters (SP). Franstaligen vinden dat een wijziging van de taalwetgeving alleen met een bijzondere meerderheid in het federale parlement kan geschieden. Klopt, zeggen de Vlamingen, maar de rondzendbrief wijzigt de taalwetten niet, het is een “invulling” van de toepassing. En Vlaams minister Johan Sauwens (VU) zet dat beleid voort in naam van een objectief, goed bestuur. Costa of geen Costa.

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content