Chatten groeide vooral bij jongeren uit tot een echte cultuur. De kanalen lijken echter dan echt en dat leidt tot vreemde aberraties.

Geschift is Kathy zeker niet. Ze heeft het allemaal redelijk goed voor mekaar. Tweede helft twintig, eigen appartementje, leuke auto, aardig inkomen uit haar baan bij een vermaarde beursvennootschap. Maar ’s avonds, zo rond negen, tien, begint het te kriebelen. Dan zet ze haar pc aan en zestig seconden later zit ze op een chatbox te kwebbelen. Met wildvreemden, maar ook met habitués die inloggen onder namen als Outlaw, Cinderella, Angie, Milano, Brabo of Casanova. Ze praten via het scherm over alledaagse dingen, het weer, de vakantie, de poes en de hond, relaties of – als het later wordt – seks.

Kathy begon er anderhalve maand geleden aan, na een stukgelopen relatie. “Mijn vriend was een zeilfanaat en hij chatte met de ganse wereld over fokken, catamarans of voorgiften. Zo belandde ik in dat wereldje van de babbelboxen. In mijn bookmarks zitten nu vier boxen waar ik regelmatig kom. Je kan er je emoties en frustraties dumpen, je kan er alles kwijt en er is altijd wel iemand die luistert. Als ik een echte rotdag heb gehad, ga ik wel eens naar een vreemde box om daar wat mensen te jennen, dat lucht op. Of mijn collega’s dat weten? Ben je gek? Je kwakt net als de anderen dingen op het scherm die je op je werk niet eens durft uit te spreken.”

BABBELEN MET EEN TOPMODEL

Chatten doe je via de computer en het Internet. Beginnelingen geven een zoekprogramma gewoon “chatbox” als opdracht mee en krijgen even later een pleiade aan babbelboxen geserveerd; die van Humo of Knack, het Gentse Chatcafé of de Nederlandse Chatplaza. Je kiest een nickname (schuilnaam) en je kan de box in. Daar praat je met ofwel een ganse groep – iedereen kan lezen wat je op het conversatiebalkje intikt en je leest zelf elke tekstregel – ofwel pik je iemand uit de lijst medechatters om er een privé-chat mee op te zetten. Dan kunnen alleen de twee betrokkenen mekaars replieken lezen.

Ervaren chatters kijken misprijzend op dit gedoe neer; het gaat hen te traag of je krijgt – door de lage drempel van het systeem – allerhande vreemde vogels in de box, leken die het ABC van het chatten of het Internet niet onder de knie hebben en met vervelende vragen om je kop zeuren. De echte chatter doet het op een IRC-kanaal ( Internet Relay Chat). Daarvoor moet je speciale software downloaden – mIRC, bijvoorbeeld – en stap je de echte chatwereld binnen. Op dat ogenblik is de sky thelimit. Naast algemene boxen heb je speciale kanalen over Beethoven of The Verve binnen knopbereik, maanlandingen en Bugatti, FTP-protocols, Japanse tuinen, Microsoft, modelbouw of Zuid-Afrikaanse literatuur. Je kwekt er op boxen in het Nederlands, Frans, Engels, Chileens of welke andere taal dan ook. Je houdt het binnen Vlaanderen, de Benelux, Europa of kiest voor de ganse wereld.

“In de Benelux hebben we 80.000 leden”, zegt André Kalden, director online development van de Internetprovider Compuserve. “Ik schat dat één derde daarvan min of meer regelmatig op chatboxen komt.” Compuserve is echter slechts een van de vele providers, zodat het werkelijk aantal chatters in de Benelux op enkele honderdduizenden moet uitkomen, hoewel iedereen er het raden naar heeft. In ons land bogen freelance journalisten Jean-Paul Mulders en Annick Lesage zich over het verschijnsel. Ze schreven er een amusant boekje over, “Cybercindy, de magie van het chatten”, maar slaagden er niet in het aantal chatfanaten ook maar bij benadering te ramen.

“Feit is dat heel wat chatters student zijn”, meent Mulders. “Je treft er ingenieurs aan, massa’s informatici natuurlijk, maar ook ben ik ooit een heel serieuze zakenman tegengekomen, een chirurg of een mannelijk topmodel. Die jongen vond dat hij in het echte leven niet goed aan zijn trekken kwam, hij werd lastiggevallen op terrasjes en zo, daarom vluchtte hij de chatwereld in. Al weet je natuurlijk nooit of het geen 37-jarige nachtportier uit Zwevezele is. Een tweede vaststelling: de overgrote meerderheid van de chatters is jong tot zeer jong. Met dertig was ik altijd een van de oudste knarren.” Op woensdagen en in het weekend kan de indruk wel eens ontstaan dat de boxen en kanalen vol pubers zitten die er vruchteloos hun natste dromen najagen. Maar op bepaalde kanalen of forums tref je dan weer een publiek van veeleer middelbare leeftijd, soms zelfs ouder.

Dat komt omdat chatten feitelijk een moderne versie vormt van het CB-gebeuren ( Citizen Band). De eerste babbelboxen die Compuserve begin jaren negentig opzette, heten dan ook CB-Simulator. Je hebt er de banden of kanalen 1 tot 21 met allemaal min of meer een eigen specialiteit. “Hier krijg je”, zegt André Kalden, “mensen met een heel degelijke baan die spelen dat ze op de Enterprise zitten, op een piratenschip of in de cockpit van een vliegtuig.”

EEN TRIOOTJE MET HESP

Wat maakt het chatgebeuren zo aanlokkelijk? In de eerste plaats de anonimiteit. Kwijlende, puisterige snotneuzen geven zich uit voor blonde, door de wol geverfde bimbo’s van een eindje in de twintig. Muurbloempjes spelen hun rolletje als ruige rocker, bedeesde werklozen worden managers van een “groot elektronicabedrijf”. Door de volstrekte anonimiteit vallen een aantal remmen weg, frustraties of fantasieën mag je vrij en bijna ongestraft ventileren. Zegt Kathy: “Je praat er over een triootje alsof het om een boterham met hesp gaat. Er vraagt iemand of je de jongste dagen nog gevreeën hebt en je antwoordt zonder nadenken. Of toch, want je moet weten of ze bedoelen: echt of virtueel vrijen. In het gewone leven doe je dat niet. Je krijgt een hoofd als een tomaat als iemand je naar je seksleven vraagt.”

De anonimiteit lokt, volgens Mulders, een hoop weirdo’s naar de chatgemeenschap. “In het begin praat je met iemand en je denkt: tiens, dit is een mens die vrolijk door het leven gaat. Maar na een tijdje laat hij allerhande details los en blijkt dat hij in een rolstoel zit, net gebuisd is, een scheiding moeilijk verwerkt of wegkwijnt van de eenzaamheid. De chatwereld lijkt op een concentratie van mensen met allerhande frustraties en soms gaat het echt de richting op van het eenzame-hartenbureau.”

Babbelboxen cultiveren desondanks – en hoe contradictoir het ook klinkt – virtuele, menselijke relaties. Directeur Kalden: “Ik heb een tijdlang gechat met een vrouw aan de andere kant van de wereld. Voor mij was het dan avond, voor haar morgen. Zij had dan net de kleinkinderen naar school gebracht en wij babbelden over scholen, opgroeiende kinderen, echt gewone dingen. Op een dag zat ze niet in de box. ’s Anderdaags nog niet en ik begon me echt ongerust te maken. Ze bleef drie, vier dagen weg en toen was ze er tot mijn grote opluchting weer. Er bleek helemaal niks aan de hand te zijn, gewoon problemen met haar telefoonlijn.”

Kathy vond op een Vlaams kanaal een bondgenote, een vrouw die net dezelfde teleurstellende relatie als zij achter de rug had. Jean-Paul Mulders hield aan zijn onderzoek een aantal interessante kennissen over. “Onlangs moest ik een brief in het Engels schrijven. Ik maakte een kladje en stuurde dat naar een Engelsman die ik uit het chatmilieu ken. Hij las de zaak na, haalde de fouten eruit en twee minuten later had ik een brief in perfect Engels. Plus: als er iets aan mijn computer scheelt, vind ik binnen de kortste keren iemand die het spul ’s anderendaags met plezier komt fixen.”

Het grote geheim van het succes van chatten, schuilt wellicht niet in de volstrekte anonimiteit of de uitbouw van virtuele relaties. Mulders en Lesage ontdekten de heilige graal na uren en nachten chatten en die heet gewoon: aandacht. Elke chatter is er zeker van dat de groep waarin hij zich beweegt of de partner waarmee hij kletst, echt leest wat hij of zij intikt. Juist die gegarandeerde belangstelling maakt de aantrekkingskracht zo groot. En: de vrienden, luisteraars of virtuele partners liggen letterlijk altijd binnen handbereik. “Je zit een stierlijk vervelend werkje te doen op je computer en je weet dat one click away, een toegewijde chatmate wacht” (Mulders).

MASTERS MET EEN APENSTAARTJE

Chatten is de jongste jaren ontwikkeld tot een specifieke cultuur. De ervaren rotten hanteren een heel eigen jargon dat bestaat uit voor de buitenstaander onbegrijpelijke icoontjes of acroniemen. Hij of zij tikt niet in Ik lach me rot maar LOL (laughing out loud) en als het echt te gek is, verschijnt er ROFL (rolling on the floor laughing). De chatters zeggen niet slaapwel maar sloppel, ze schelden niet met viespeuk maar met DOM (dirty old man). Of ze gebruiken een emoticon. Daarbij staat :-* bijvoorbeeld voor kusjes en :-O voor ontzetting.

De chatgemeenschap versterkt het groepsgevoel nog door naast het gewone chatten, met elkaar te praten via e-mail. Ze sturen mekaar meeltjes door middel van gratis elektronische postbussen – Hotmail is zéér populair – die meteen ook hun anonimiteit garanderen, want je vraagt een adres aan, op om het even welke naam. Een zeer populaire variante op het melen, vormt ICQ wat in feite staat voor I Seek You. Gebruikers krijgen er – als ze de juiste software hebben binnengehaald – een persoonlijk nummer. Je stopt in het programma de nummers van een aantal vrienden en vriendinnen en automatisch, vanaf het moment dat je je pc aanzet, geeft ICQ een teken dat één of meerdere partners on line zitten.

Af en toe waagt een kleine minderheid van het wereldje zich ook eens buitenshuis. Ze spreken af in een kroeg of gaan samen naar een meeting. Dat zijn bijeenkomsten van chatters op één bepaald kanaal. De Kathy’s, Angies en Milano’s lopen er rond met een plakkertje met hun nickname erop. “Privé-afspraakjes doe ik niet”, zegt Kathy, “ik heb al genoeg gezeur aan mijn hoofd. Naar een meeting ben ik één keer geweest en het viel wreed tegen. Achter je scherm maak je je een voorstelling van mensen, aan de hand van de gegevens die zij jou doorspelen. Maar op de meeting bleek bijvoorbeeld dat Ronald met wie ik zo leuk chatte, een opgezette yup was. Wat me ook stoorde: er wordt over niks anders gepraat dan ICQ, kanalen, nieuwe software, computers… En je hebt die akelige, betweterige masters. Voor mij hoeft het niet meer.”

De fameuze masters of operators – ops in het jargon – maken deel uit van de hiërarchie van het chatgebeuren. Dat lijkt een chaotisch, anarchistisch zootje, maar er gelden onverbiddelijke regeltjes en een ijzeren pikorde. De boxen of kanalen worden namelijk beheerd door een aantal masters en daarboven staan dan weer de IRC-operators die een ganse server controleren waarop een cluster van kanalen of boxen kan hangen. De ops, herkenbaar aan het apenstaartje vóór hun naam, bepalen gespreksthema’s, roepen schuinsmarcheerders tot de orde of schoppen al wie hen niet aanstaat van het kanaal.

Dat overkwam onder meer Jean-Paul Mulders na publicatie van Cybercindy. “Wij werden op een bepaald kanaal persona non grata verklaard omdat wij het chatgebeuren kritisch benaderden. Een aantal gefrustreerde lui vond dat er over hun wereldje niks naar buiten mocht komen. Nu is een ban geen drama, je kiest gewoon een andere nickname en begint opnieuw.” De auteur heeft sinds dit gebeuren een uitgesproken idee over de ops. “Operatoren zijn niet van machotrekjes gespeend, sommigen houden op het randje van het facistoïde hun structuurtje in stand. Er zijn verhalen van meisjes die naar bed gaan met zo’n figuur, gewoon om ook een operatorstatus te krijgen.”

TWEE MILJOEN STUKS VERSLAAFDEN

Volgens André Kalen is de chatcultuur niks meer of minder dan een afspiegeling van het echte, dagelijkse leven maar met “ontzettend veel meer mogelijkheden. Bedlegerige mensen praten er met elkaar, als je een heel zeldzame ziekte hebt, vind je gegarandeerd tientallen andere mensen in de wereld met dezelfde aandoening. Goed, buitenstaanders vinden al dat gedoe een beetje raar, ze noemen het onzin, maar lui die polo spelen, vind ik ook raar, dat is ook onzin. Tenslotte zijn de meeste chatters vrij onschuldig bezig, echt ruig gaat het er op de meeste kanalen niet eens aan toe.”

Jean-Paul Mulders meent dat heel het gebeuren dikwijls iets “hengsterigs” uitstraalt, ook al omdat nog altijd zo’n 70 procent van de chatters tot het mannelijk geslacht behoort. Je krijgt dus op veel kanalen “zuiver macho-goed, soms gewoon degoutant”. Maar alles bij elkaar, is het volgens Mulders net als met video waar “je zowel prachtige documentaires op kan draaien als de goorste porno”. Kathy vindt dat het soms de spuigaten uitloopt, maar ach, “je zoekt het zelf. Bovendien ben ik niet op mijn mond gevallen en ik kan me dus weren. Ik kan me wel voorstellen dat mensen achteroverslaan, als een ettertje plots over het scherm roept: hé, hete poes, wil je met een echte man neuken? Ik maak me daar niet druk over en druk gewoon op de ignoreknop zodat je dit soort nonsens niet meer moet lezen.”

Gaat chatten dus toch een eind verder dan een onschuldig tijdverdrijf? Mulders meent van wel. “Je kan niet meer spreken van onzin als er relaties door stukgaan, nieuwe relaties ontstaan, zelfs kinderen van komen.” Dat blijkt in praktijk meer dan eens voor te komen. Relationele problemen worden vaak versterkt door de chatverslaving van partners. Op de kanalen vind je zonder moeite mensen die al tien, twaalf uur in de weer zijn. Anderen draaien voor vijf, zes uur kletsen per dag, hun hand niet om. Dat kost niet alleen scheppen geld – telefoonrekeningen tot 20.000 frank per maand vormen geen uitzondering – maar zorgt ook voor ongekende spanningen. Terwijl man- of vrouwlief in het echte leven nauwelijks beeld en helemaal geen klank uitstralen, babbelen zij of hij virtuele vrienden de oren van de kop en leggen daarbij de groep de intiemste details van de relatie ter discussie voor.

Compuserveman Kalden herinnert zich slechts één geval waarbij een klant vroeg om zijn chattijd automatisch te beperken en de verhalen over verslaving noemt hij “schromelijk overdreven”. Jean-Paul Mulders is het daar allesbehalve mee eens. In “Cybercindy” wijst hij op het aantal chatverslaafden in de Verenigde Staten: twee miljoen stuks. In eigen land belde hij – zonder enig resultaat – allerhande hulporganisaties af. Chatverslaving? Nooit van gehoord. Na lang speurwerk vond hij in Nederland één organisatie die zich inlaat met netverslaafden: Kentron Verslavingszorg en deze specialisten ramen het aantal verslaafden in hun land op 7500 tot 15.000. Waarom zouden er zich dan in België geen jongens en meisjes alle dagen opnieuw, als robotten en lemmings onderdompelen in hun besloten, virtueel wereldje? “Verslaving bestaat echt”, stelt Mulders. “Ik zou zelfs iedereen van boven de dertig, met een goeie relatie, aanraden om van de chatboxen af te blijven.”

Kathy steigert een beetje als ze het woord verslaving hoort. Maar na enig nadenken, zegt ze: “Als je een lief hebt en je wil dat op alle mogelijke en onmogelijke momenten zien, ben je dan een addict? Misschien wel… Ik merk in alle geval dat ik nauwelijks nog uitga en al anderhalve maand niet meer naar de film ben geweest. Te druk met het babbelen…” Jean-Paul Mulders geeft ronduit toe dat hij eraan verslaafd was. “Ik heb een paar maanden aan de kanalen gehangen. Het is een milde vorm van verslaving, maar ik ben er van af. Ik heb nu al weken niet meer gechat en ben daar best blij om.”

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content