Op 14 oktober 1864 scheepten 600 Belgische militairen in naar Mexico. Om de troon van ‘keizer’ Maximiliaan en zijn echtgenote Charlotte van Saksen-Coburg te verdedigen. Voor zowel de soldaten als de liberale regering werd het Mexicaanse avontuur een zware beproeving.

Info : Bronnen: ‘Annales Parlementaires de Belgique (1864, 1865)’; A. Duchesne. ‘L’expédition des volontaires belges au Mexique (1864-67)’, 2 dl. Brussel, 1967; M. Kerckvoorde. Charlotte. ‘Van Laken tot Mexico: biografie van een keizerin’, Tielt, 1991.

De interventie kaderde in een grootscheepse militaire operatie, georkestreerd door de Franse keizer Napoleon III. Die had begin 1862 samen met Groot-Brittannië en Spanje troepen gestuurd om de Mexicaanse president Benito Juarez te dwingen zijn achterstallige schulden te betalen. Met Londen en Madrid werden de plooien gauw gladgestreken, maar Napoleon III besloot zijn soldaten in Mexico te houden. Dat gebeurde zogezegd op vraag van de conservatieve oppositie, die de populist Juarez zo snel mogelijk van het politieke toneel wilde zien verdwijnen.

De échte reden was dat de ambitieuze neef van Napoleon Bonaparte zijn eigen agenda wilde uitvoeren: de oprichting van een katholiek, door Parijs gepatroneerd keizerrijk. Nieuwe Franse contingenten staken de oceaan over, waaronder eenheden van het Vreemdelingenlegioen en een Egyptisch huurlingenbataljon.

Een vreemde monarch

Nadat de troepen van maarschalk François Bazaine in juni 1863 de Mexicaanse hoofdstad hadden ingenomen, achtte Napoleon de tijd rijp om zijn groots plan uit te voeren. Juarez’ soldaten leken verslagen en waagden zich enkel nog aan guerrilla-acties. Op Napoleons verzoek trok een Mexicaanse delegatie naar Europa om de keizerskroon te offreren aan Maximiliaan van Habsburg, de broer van de Oostenrijkse keizer Franz Jozef.

Maximiliaan ging niet meteen op het aanbod in, onder meer omdat hij de Franse keizer niet vertrouwde. Uiteindelijk wisten zijn jonge echtgenote Charlotte, en vooral zijn schoonvader, koning Leopold I, de weifelende Maximiliaan over de streep te halen. De eerste koning der Belgen droomde allang van een kolonie op het Amerikaanse continent. Eerdere kolonisatiepogingen, onder meer in Guatemala, waren mislukt, maar met een deels Belgische dynastie in Mexico lagen de kaarten misschien anders (‘veiligheidshalve’ installeerde Leopold zijn vertrouweling Felix Eloin als privé-secretaris van Maximiliaan). Eind mei 1864 kwamen de kersverse keizer en zijn echtgenote in Mexico aan, waar hen een lauw onthaal wachtte.

Om zijn schoonzoon gerust te stellen, had Leopold I beloofd een Belgisch troepencontingent te sturen ter versterking van het keizerlijke leger. Ook Franz Jozef zond soldaten, maar in ruil moest broer Maximiliaan afstand doen van zijn rechten op de Oostenrijkse troon. De belofte van koning Leopold, waarvan de grondwettelijkheid op zijn zachtst gezegd in vraag kon worden gesteld, had verstrekkende gevolgen.

Tussen wal en schip

Al sinds 1831 intervenieerde Leopold I geregeld in politieke kwesties. Dat gebeurde doorgaans bij monde van de minister van Oorlog, een opperofficier met uitstekende connecties aan het Hof. In 1864 was dat generaal Félix Chazal, een geboren en getogen Fransman wiens vader hoge functies bekleed had onder Napoleon I.

Chazal stond bekend als een doordouwer en had meermaals zijn minachting voor de rechtsstaat getoond door mensen zonder wettige reden te laten arresteren. Zonder het parlement in te lichten, beval minister Chazal begin 1864 de voorbereiding van de militaire expeditie naar Mexico. Behoedzaamheid was de boodschap want de koning, noch de regering en de legerleiding mochten op enigerlei wijze gecompromitteerd worden. België was immers gebonden aan het neutraliteitsstatuut, in 1839 vastgelegd in het Verdrag van de XXIV Artikelen.

Via kranten en pamfletten werd vanaf maart 1864 een oproep gedaan om dienst te nemen in het Regiment van Keizerin Charlotte. De verzamelplaats was Oudenaarde, waar het stadsbestuur twee oude gebouwen ter beschikking had gesteld als kazerne. Ronselaars benadrukten dat de ‘vrijwilligers’ geen gevaar liepen, aangezien ze enkel als (goedbetaalde) lijfwacht van de vorstin zouden worden ingezet. Repatriëring was steeds mogelijk, zo werd gezegd, en wie zijn termijn van zes jaar uitdiende, kreeg een flinke lap grond overzee. Die verlokkingen moesten ook verpauperde en op avontuur beluste burger- rekruten aantrekken. De aanmeldingen binnen het leger – dienstplichtigen én beroepsmilitairen – waren immers onvoldoende om een regiment van 1500 man op de been te brengen.

De moeizame rekrutering leidde ertoe dat de vooropgestelde strenge selectiecriteria snel in de prullenmand verdwenen en dat al wie een geweer kon vasthouden, werd aangenomen. Een beroepsofficier beklaagde zich later over dat ‘allegaartje van werkloze bedienden, studenten met vakantie, schoolmeesters die hoopten in Mexico minister van Onderwijs te worden en kelners zonder betrekking’.

Hoewel de oprichting van het vrijwilligerskorps een zaak leek van een bevriende buitenlandse regering, was het Chazal die op verzoek van de koning de hele onderneming coördineerde. Aan de garnizoenscommandanten beval de minister dat ze generaal op rust Jean Chapelié – verantwoordelijk voor de rekrutering en training van de ‘Mexicanen’ – alle faciliteiten moesten verlenen, waar die om vroeg. Dienstplichtigen kregen probleemloos congé als ze tekenden voor Mexico en werden vervolgens door onderofficieren begeleid tot in Oudenaarde. Klachten vanwege het bestuur van die stad in verband met vandalisme in de kazernes, werden door Chazals medewerkers onmiddellijk onderzocht en indien nodig werd de schade vergoed. Met veel moeite zou de tuchtloze bende omgeturnd worden tot een min of meer inzetbare eenheid. Een prestatie die vooral het werk was van de hardleerse bevelhebber van het regiment, luitenant-kolonel Alfred Van der Smissen.

Intussen begon ook het politieke milieu zich te roeren. De katholieke oppositie toonde aanvankelijk enige sympathie voor het diepgelovige keizerspaar, maar dat veranderde nadat Maximiliaan de goederen van de Mexicaanse kerk geconfisqueerd had. Bovendien waren vele katholieken a priori tegen élke militaire onderneming. Die attitude was het gevolg van de perikelen rond de Antwerpse fortengordel, in de jaren 1850 opgedrongen door de koning en de liberale regering. Verder leefde bij de katholieken de vrees dat de expeditie naar Mexico de rekrutering van de pauselijke zoeaven, vrijwillige pauselijke soldaten, in het gedrang zou brengen. (Die moesten de Italiaanse bezittingen van Pius IX verdedigen tegen de vrijheidsstrijders van Giuseppe Garibaldi.)

In hun verzet tegen het Mexicaanse avontuur kregen de katholieken de steun van de jonge Meetingpartij, een conglomeraat van Antwerpse katholieken en liberalen, met uitgesproken Vlaamsgezinde en antimilitaristische standpunten. Ook een aantal progressieve liberalen positioneerde zich tegen de regering, daartoe aangespoord door de vlammende toespraken van advocaat Adolphe Demeur op de Brusselse Grote Markt.

Vooral in de Kamer ging de oppositie er stevig tegenaan. De openingszet vond plaats tijdens de bijzondere kamerzitting van 2 september 1864. Minister Chazal werd bestookt met vragen over onder meer de Belgische neutraliteit. Een duidelijk statement kwam van de katholiek Jan Baptist Coomans: ‘De regering is haast officieel betrokken bij een militaire operatie, een operatie die men roemrijk kan noemen, hoewel ikzelf mij niet kan vinden in deze kwalificatie. Ik heb het inderdaad moeilijk met het feit dat de regering van mijn land – dat gelukkig gehouden is om nooit oorlog te voeren – aanzet om te strijden tegen een vreemd land. Die rol komt België niet toe.’ De Antwerpenaar C.F. D’Haene Steenhuyze, die lange tijd in Latijns-Amerika gewoond had, waarschuwde Chazal voor het gevaar van een Amerikaanse interventie – met mogelijk zelfs een maritieme blokkade van de Schelde – en werd bijgetreden door de progressieve liberaal Jules Guillery: ‘Want de dag waarop die trotse republikeinen de despoten van de Amerikaanse bodem zullen willen vegen – en u mag me gerust geloven – zullen noch uw legioen noch de Franse strijdkrachten ze daarvan kunnen weerhouden.’ Guillery en andere kamerleden wezen de minister er verder op dat de aanwezigheid van een buitenlandse troepenmacht – want dat was het Mexicaans legioen strikt juridisch – in strijd was met artikel 121 van de grondwet.

Maar de liberale meerderheid beet van zich af. Op een ironische toon vroeg de Brusselaar Auguste Orts aan Coomans of die zich met evenveel fanatisme zou verzetten indien er voor de paus geronseld werd. Waar Jules Bara aan toevoegde zich te herinneren dat Coomans er op het katholiek congres van Mechelen voor gepleit had dat elke gemeente twee zoeaven zou leveren. De juridisch onderlegde Bara benadrukte ook dat er geen enkele wet bestond die de rekrutering van Belgen door een buitenlandse mogendheid verbood. Wat hij verbond aan het allerheiligste liberale principe: de vrijheid van het individu om – voor zover de wet dat toeliet – te doen wat hij wilde. Chazal bleef opmerkelijk rustig. De minister wees erop dat ook in het verleden Belgen in buitenlandse eenheden hadden gediend en er Belgische troepen buiten de landsgrenzen waren ingezet (onder meer in 1832 in Portugal). Voor de dappere soldaten van het legioen had Chazal niets dan lof. Maar over de rol van de Belgische overheid in de Mexicaanse kwestie was hij formeel: ‘ Le gouvernement n’ organise rien.

De tumultueuze zitting werd na enkele uren afgesloten met een stemming over de legaliteit van de inlijvingen en de expeditie zelf. Zoals te verwachten was, werd de hele onderneming goedgekeurd en behielden de vrijwilligers – niettegenstaande ze in een ‘buitenlandse’ eenheid dienden – hun Belgische nationaliteit. Daarmee was voor de liberale meerderheid de zaak rond en werd het licht op groen gezet voor het vertrek van het eerste contingent ‘Mexicanen’.

De expeditie begon al onder een slecht gesternte, want bij de inscheping in het Franse Saint-Nazaire op 14 oktober belandde commandant Van der Smissen letterlijk tussen wal en schip en moest hij zich al zwemmend in veiligheid brengen. Medio februari 1865 waren alle 1500 militairen in Mexico, maar lang zouden ze niet kunnen genieten van het beloofde luxeleventje. Van der Smissen wilde immers koste wat het wil ten strijde trekken tegen Juarez’ guerrillero’s.

Het korps was nauwelijks ontplooid, of boven de Kamer pakten zich opnieuw donkere wolken samen. Bijzonder vervelend voor de regering was het geval Jean Crimmers, een 17-jarige vrijwilliger die zonder toestemming van zijn vader naar Mexico was vertrokken. Het dossier kreeg een sterke symboolwaarde en werd hét slagwapen van de oppositie. Die werd voortdurend om de oren geslagen met de vele voordelen die de expeditie voor België meebracht. Of, zoals regeringsleider Charles Rogier het op 24 februari 1865 formuleerde: ‘We moeten die dappere mannen, die er niet om geven hun land en hun familie te verlaten, toejuichen. Zij gaan nuttige contacten leggen, zakelijke contacten – we moeten het daar inderdaad over hebben – in een land dat voor België een soort kolonie kan worden, waarvan we niet de lasten moeten dragen.’

Duel

Voor het eerst mengde ook Jan De Laet van de Meetingpartij zich in de debatten. Zijn stekelige opmerkingen jegens Chazal, volgens De Laet de échte regeringsleider en de (kwade) genius achter het Mexico-avontuur, zorgden onmiddellijk voor de nodige commotie. Over de rol van koning Leopold I bleef hij – net als alle andere oppositieleden – erg vaag.

De Laet kwam echt op dreef tijdens de zitting van 4 april 1865. In ellenlange betogen ontkrachtte hij elk argument van de aanwezige minister van Oorlog. Het Regiment van Keizerin Charlotte was duidelijk geen lijfwacht-eenheid, stelde De Laet, want ‘de meesten hebben die Belgische prinses niet eens gezien’. Dat België zijn beste krachten naar Mexico gezonden had, betwijfelde het Antwerpse kamerlid eveneens, want één legionair was zelfs het getuigschrift van goed zedelijk gedrag geweigerd door… de minister van Oorlog. In Mexico leden de soldaten de meest onwaarschijnlijke ontberingen en werden ze door hun oversten als ‘muilezels’ van de ene plek naar de andere gedreven. Met een stapel brieven uit Mexico in de hand, declameerde De Laet dat Chazal en de zijnen die ‘naïeve’ soldaten voorgelogen hadden. En het Antwerpse kamerlid besloot: ‘Ik ben nog niet klaar, mijne heren, maar ik moet toegeven dat ik me wat moe voel en dat ik voor het overige geen misbruik wil maken van de welwillende aandacht die de Kamer mij heeft geschonken.’

De dag nadien heropende De Laet het offensief tegen de minister van Oorlog. Die zei zich diep beledigd te voelen door de vele schandelijkheden vanwege de Antwerpse politicus en de ’toespelingen die niemand binnen deze muren zich zou durven veroorloofd hebben’. Woorden die bij de temperamentvolle De Laet in het verkeerde keelgat schoten, ‘want indien zelfs niet het minste fatsoen jegens mij in acht wordt genomen, zal ik zelf wel uitmaken wat me te doen staat’.

Drie dagen later, op 8 april 1865, gingen Chazal en zijn uitdager De Laet een pistolenduel aan in de manege van Sint-Joost-ten-Node. Het werd de meest ophefmakende fysieke confrontatie tussen Belgische politici ooit. Beiden overleefden, maar werden door cassatie veroordeeld tot een celstraf (op verzoek van de Senaat verleende de koning de notoire kemphanen echter genade). Voor Chazal hield de misère niet op. Op 11 april 1865 kwam zijn zoon Ernest samen met tientallen andere Belgen om het leven tijdens een treffen met guerrillero’s in Tacambaro.

Van der Smissen had zijn eerste gevecht gekregen… en verloren (zie kaderstuk). Op 16 juli namen de Belgen echter wraak en hakten tijdens een verrassingsaanval nabij La Loma Juarez’ troepen in de pan. Hetzelfde gebeurde in april 1866 te Marin, waar de Belgen zo veel paarden buit maakten dat besloten werd een cavaleriedetachement op te richten. Dat werd twee maanden later met succes ingezet in Charco Redondo. Maar die bloedige acties – sommige in pure Vietnam-stijl, inclusief platgebrande dorpen en een gebrutaliseerde bevolking – konden het tij niet keren. De aversie van vele Mexicanen voor het door Frankrijk opgedrongen keizerrijk bleef groot.

In Europa deden zich inmiddels belangrijke politieke verschuivingen voor. Op 10 december was Leopold I overleden, en diens opvolger Leopold II toonde nauwelijks interesse voor de penibele situatie waarin zijn zus Charlotte en haar echtgenoot verkeerden. Evenals Napoleon III – die vreesde voor een militaire confrontatie met het alsmaar sterker wordende Pruisen – trok de Belgische koning zijn soldaten terug. Bovendien toonden de Verenigde Staten – waar in mei 1865 de burgeroorlog was geëindigd – zich steeds minder opgezet met de aanwezigheid van vreemde troepen in hun achtertuin.

Tegen begin maart 1867 waren de laatste legionairs weer in België. Ongeveer de helft van het regiment had de Mexicaanse hel niet overleefd als gevolg van ziekte, ontbering of krijgsverrichtingen.

Drie jaar na zijn aankomst stond Maximiliaan er alleen voor. Verraden door zijn vleugeladjudant Miguel Lopez capituleerde de keizer in Querétaro voor Juarez. Die leverde zijn rivaal op 19 juni 1867 over aan het vuurpeloton. Charlotte overleefde de Mexicaanse chaos en keerde ongehinderd terug naar België. Waar ze 60 jaar na haar onfortuinlijke echtgenoot, en krankzinnig geworden van verdriet, overleed.

Door Frank Decat

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content