Het centraal overleg is mislukt. Over het gebruik van de kleine marge, die de post- welvaartsstaat openlaat, praten de bedrijfs- takken en de ondernemingen nu verder.

DE VERTEGENWOORDIGERSVAN de werkgevers en van de werknemers kwamen met lege handen aan bij eerste-minister Jean-Luc Dehaene (CVP) : geen centraal akkoord. Tot daar toe. De premier is vol begrip voor dat soort dingen en gaf de sociale partners een extratime van één maand. Dat bleek verloren moeite : nauwelijks 24 uur later spatte het sociaal overleg uit mekaar. De breuklijn lag nu eens niet tussen werkgevers en vakbonden, maar tussen het socialistische ABVV en de rest van het gezelschap.

Het einde van het Belgisch model van sociaal overleg, werd alom geconcludeerd. Als drie keer scheepsrecht is, dan is het inderdaad zover. In de lente van 1993 liet het ABVV de onderhandelingen over een nieuw sociaal pact stikken. Dat de toen verse koning Albert II daartoe in zijn troontrede had opgeroepen, kon de linkse syndicale gelederen niet overtuigen. In maart van dit jaar keurde de ABVV-top het Toekomstcontract voor de Werkgelegenheid wel goed, maar vervolgens floot de basis van de vakbond voorzitter Michel Nollet en secretaris-generaal Mia De Vits terug. En nu is dus het centraal akkoord 1997-1998 mislukt. De partners bleken verdeeld over de maximale loonstijging en de werkgelegenheidsmaatregelen voor de komende twee jaar.

Hoe definitief is een einde van het sociaal overleg ? In 1975 stokte een vijftien jaar lange vruchtbare periode van centrale akkoorden. Zelfs de sociale partners geloofden toen dat met het einde van de golden sixties de oliecrisis het overlegmodel dood en begraven was. Tot André Leysen (van, onder andere, Agfa-Gevaert) het voorzittersbureau van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) innam. In 1986 kwam er een nieuw centraal akkoord. Leysen, die nogal wat te doen heeft in Duitsland, gelooft in het Rijnlandmodel van sociaal overleg en consensus, en als het kan met nog een beetje medebeheer van de werknemers erbovenop. Anderzijds is er geen reden om het centraal overleg, dat het overleg in de bedrijfstakken en de ondernemingen overkoepelt, te propageren als alleenzaligmakend. De jongste akkoorden waren ook al niet veel soeps meer. En de meeste Europese landen kennen dat soort topakkoorden niet, hoewel niemand kan beweren dat Duitsland of Nederland het zonder sociaal overleg moeten stellen.

De Belgische traditie, vaak een ritueel, van centraal overleg tussen werkgevers en werknemers, heeft ongetwijfeld zijn beste tijd gehad. Het binnenlands sociaal-economisch leven ontsnapt namelijk aan de onderhandelaars. Nu gaat het om de Europese Unie en de Europese Monetaire Unie enerzijds en de globalisering van de economie anderzijds. Tegen dat Europees en internationaal economisch geweld kan België weinig inbrengen : de sociaal-economische zelfbeschikking moet zich plooien naar de internationale markten.

VASTGEKETEND.

Ook de nationale vakbonden hebben daar geen verhaal tegen. Hoewel ook in andere Europese landen vakverbonden zenuwachtig doen over loonmatiging, arbeidsflexibiliteit, werkloosheid en besparingen in de sociale zekerheid, ligt het Europees Vakverbond vastgeketend aan ideologische tegenstellingen en nationalistische complotten. Het ACV van Willy Peirens heeft zich aangepast aan de post-welvaartsstaat en probeert pragmatisch de meubelen te redden. Het ABVV heeft die nieuwe macht, waartegenover het staat, onzorgvuldig gewogen en poogt die met het vroeger zo succesvolle strijdsyndicalisme te counteren. Vooral in Wallonië vindt die goedbedoelde utopie nog volop aanhang. Vlaanderen, dat meer van de voordelen van de nieuwe kenniseconomie geniet, neigt naar een reformistisch syndicalisme. Dit verdeelt het socialistisch vakverbond, dat in het wilde weg praat en slaat, mislukte stakingen inbegrepen.

Door het laten springen van het centraal overleg hebben Nollet en De Vits de eenheid van hun vakbond gered. Tenminste, ze moeten de verdeeldheid niet publiek laten vaststellen. Want het is evident dat de vakbondsbasis, die eerder het Toekomstcontract kraakte, dat nu ook zou doen met een centraal akkoord dat in feite het Toekomstcontract uitvoert. In plaats van een verdeelde vakvereniging is het ABVV nu een aangevallen bond, en dat kan niet anders dan de eenheid versterken. Maar de syndicale prijs liegt er niet om : het ABVV is voor de andere sociale partners geen betrouwbare onderhandelingspartij meer en het vakbondsfront met het ACV ligt aan flarden. ACV-voorzitter Peirens, bijvoorbeeld, laat zich bitter uit over zijn voormalige syndicale vrienden.

De nieuwe werkelijkheid waarmee het centraal overleg geconfronteerd wordt, is die van een Europese en globale economie, waarbinnen de Belgische ondernemingen en de werkgelegenheid lijden onder de hoge loonkosten en de overheid moet besparen om aan de Europese muntunie te mogen deelnemen (de normen van Maastricht). Weliswaar weigert de Europese Unie een gemeenschappelijk sociaal beleid te voeren dat blijft de bevoegdheid van de lidstaten. Maar de normen van de Europese en de Monetaire Unie hollen de sociaal-economische autonomie van de lidstaten uit. In die context legt dus de regering, na twee jaar loonstop, voor de komende twee jaar een loonmatiging op. De loonstijging mag niet meer bedragen dat de gemiddelde loonstijging in de buurlanden Nederland, Duitsland en Frankrijk, inclusief indexaanpassingen, weddeschaalverhogingen en kosten van werktijdverkorting met loonbehoud. Die loonnorm ligt vast in een kaderwet, waarvoor de regering van het parlement volmachten kreeg.

Toch vroeg Jean-Luc Dehaene, naar goed Belgisch gebruik, dat de sociale partners over de loonnorm een centraal akkoord zouden sluiten. Dat betrof dan een overleg zonder onderhandelingsvrijheid, want de automatische indexkoppeling slorpt het grootste deel van de toegelaten loonstijging op. De reële loonstijging kan volgend jaar 0,8, 1 of 1,1 bedragen ; het maakt weinig verschil uit. Zeker in vergelijking met het geweldige gewicht dat de kost van de sociale zekerheid op die lonen legt en waarover nergens nog een sociaal of politiek gesprek bezig is.

KENNISMAATSCHAPPIJ.

Of de loonnorm de beste manier is om de economie te stimuleren, valt absoluut te betwijfelen. De tegenstanders van lineaire maatregelen bijvoorbeeld : algemene werktijdverkorting krijgen met die norm een lineaire maatregel van formaat. De norm zuigt alle flexibiliteit weg uit het loonbeleid van de ondernemingen. De controversiële Leuvense hoogleraar arbeidsrecht Roger Blanpain steekt er zijn afgrijzen voor niet onder stoelen of banken. De werkgevers kunnen op die manier hun werknemers niet meer belonen. Goed presteren of slecht, veel bijdragen aan de toegevoegde waarde dan wel maar wat aanmodderen ; het sorteert geen enkel effect op de looncheque. Het gereglementeerde inkomensbeleid staat alvast haaks op de nieuwe kennismaatschappij. De werkgevers, die sedert jaar en dag klagen over de loonkostenhandicap, hebben natuurlijk de loonmatiging zelf gevraagd. Maar ze zitten nu met de gebakken peren : hoe moeten ze een human resources-beleid voeren en op welke manier moeten ze de kaderleden motiveren ? Gespecialiseerde advocatenkantoren stippelen momenteel ontsnappingsroutes uit.

Voor de regering betekent het afspringen van de centrale onderhandelingen geen ramp. Hoe minder de sociale partners het onder mekaar zelf kunnen beredderen, hoe meer macht de regering krijgt het middenveld dat Guy Verhofstadt zo graag aanklaagt, schakelt op die manier zichzelf uit. Dehaene kan nu het concrete cijfer van de loonnorm eigenhandig invullen. Wat hij natuurlijk niet meteen zal doen. Zoals minister van Tewerkstelling en Arbeid Miet Smet (CVP) aankondigde, zal de regering, na een afkoelingsperiode en zoals de betreffende kaderwet voorschrijft, de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers te biechten roepen. Daarmee wil de eerste-minister twee dingen vermijden : dat de sociale partners zich tegen de regering keren er ligt in zijn lade nog een explosief dossier over besparingen in het openbaar ambt , en dat het ABVV de Parti Socialiste doet kantelen. Voor de SP van Louis Tobback bestaat er geen gevaar. Maar het is niet denkbeeldig dat PS-vice-premier Elio Di Rupo in de schoot van de regering opnieuw wil onderhandelen over de loonnorm. Hoewel, de jongste tijd blijven de Waalse socialisten wel eens doof voor de verzuchtingen van hun broeders in de vakbond.

Directeur-generaal Wilfried Beirnaert van het VBO rekent niet langer op een globaal akkoord. Maar volgens hem zouden de sociale partners wel deelakkoorden kunnen sluiten over werkgelegenheidsmaatregelen een royaler stelsel van loonbaanonderbreking, bijvoorbeeld, en een collectieve arbeidsovereenkomst over de invoering van het Europees opgelegde ouderschapsverlof. Minister Smet beseft ook dat de werkgevers de loonnorm eigenlijk al binnen hebben en niet happig zijn op arbeidsherverdeling. Zij waarschuwt : als de regering, bij gebrek aan een centraal akkoord, zelf de loonnorm moet vastleggen, zal zij ook zelf de werkgelegenheidsmaatregelen opleggen. Dat laatste slaat vooral op de besteding van het budgettair pakket van 6,3 miljard frank volgend jaar : loonkostenverlaging voor de werkgevers in ruil voor nieuwe jobs ?

WERKLOOSHEID.

Het sociaal overleg op topniveau mag dan wel vierkant draaien, in de sectoren maken de sociale partners zich op om zelf de onderhandelingen in handen te nemen. Er is nog sociaal overleg zonder centraal overleg. De concrete uitvoering van de loonnorm hoeveel als opslag en hoeveel voor jobs ? is immers een werk voor de sectoren en de ondernemingen. Het zou een bron voor een verdere ontmanteling van het Belgisch overlegsysteem kunnen zijn. De roep zwelt namelijk aan om het overleg te decentraliseren naar de ondernemingen toe. Na het Verbond van Christelijke Werkgevers en Kaderleden sprak nu ook het Vlaams Economisch Verbond zich uit voor ondernemingsakkoorden. En van premier Dehaene staat bekend dat hij er geen tegenstander van is dat werkgevers autonoom akkoorden sluiten met hun eigen werknemers. Maar de eerste-minister kan evenmin negeren dat zijn gekoesterde bedrijfsplannen voor herverdeling van de arbeid (ondernemingsakkoorden) slechts vier- tot vijfduizend nieuwe arbeidsplaatsen genereerden, terwijl de sectorakkoorden tachtigduizend bijkomende jobs creëren.

Grotere ondernemingen wensen absoluut een sectoriële collectieve arbeidsovereenkomst. Het is voor hen een reddingsboei. Een sectorakkoord kan vermijden dat de vakbonden enkele goed draaiende bedrijven aanpakken en daar een duur ondernemingsakkoord afdwingen, dat als model dienst doet voor alle andere in de bedrijfstak. De ervaring leert inderdaad dat sectorakkoorden matiger zijn dan ondernemingsakkoorden, al hebben ze wel tot gevolg dat ook de middelgrote en kleine bedrijven, die wellicht aan overleg zouden kunnen ontsnappen, door de collectieve arbeidsovereenkomst gebonden zijn.

Waarschijnlijk kan de evolutie van de werkloosheidscijfers de scherpe kanten van al dat overleg in de sectoren en bedrijven wat afronden. Voor het eerst sedert lang daalt de werkloosheid immers effectief. Eind oktober telde de RVA 460.597 uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, afgezien van de weggecamoufleerde oudere werklozen is dat 18.000 minder dan een jaar geleden. Eigenzinnig begint de economie te verbeteren.

Guido Despiegelaere

De sociale partners (van links naar rechts Piette, Mené, Peirens, De Vits, Nollet en Vandeputte) : geen onderhandelingsmarge.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content