Over de emotionele band tussen moeder en kind, en de nadelige gevolgen ervan voor iedereen: Aminatta Forna bestudeerde het moederschap.

De band tussen moeder en kind is uniek in zijn intensiteit, maar moet hij daarom ook exclusief zijn? De Engels-Afrikaanse journaliste Aminatta Forna verrichtte onderzoek naar de geschiedenis van het moederschap in zowel westerse als niet-westerse culturen. Ze hield ook de diverse toonaangevende theorieën over opvoedkunde van de afgelopen eeuwen tegen het licht, van Jean Jacques Rousseaus“Emile” tot Dr. Benjamin Spocks“Comonsense Book of Baby and Child Care”.

Haar conclusie is dat het wetenschappelijk bewijs waarop de verheerlijkers van het moederschap zich beroepen, nogal mager uitvalt. Het heeft er alle schijn van dat het moederschap een mythe is, die bedacht werd en in stand gehouden door diegenen die het werkdomein van de vrouw wilden beperken tot het huishouden en de opvoeding. In de jaren vijftig leek deze arbeidsverdeling nagenoeg onaantastbaar, maar ook nu de meerderheid van de vrouwen buitenshuis werkt, blijft deze mythe overeind. Werkende moeders worden erdoor opgezadeld met diepe schuldgevoelens, terwijl vaders, maar ook andere leden van de familie of gemeenschap, grotendeels uitgesloten blijven van de zorg voor de kinderen. Die kinderen zijn misschien wel de grootste dupe van de moederschapsmythe. Want is het wel gezond voor de ontwikkeling van een kind dat het jarenlang zit opgesloten in een exclusieve en daardoor ook benauwende relatie met de moeder?

Vóór de Franse Revolutie werd er over het algemeen niet bepaald zachtzinnig omgegaan met kinderen. Kinderen waren veeleer een last dan een lust. Ze kwamen nu eenmaal vanzelf, in grote aantallen, en ze gingen ook in grote aantallen dood vóór ze de volwassen leeftijd bereikt hadden. Ouders gaven wel om hun kinderen, maar pasten er ook voor op om er zich te snel aan te hechten. Die onverschilligheid diende als pantser tegen emotionele schade.

De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau was in 1761 de eerste die het belang van aandacht en vrijheid in de opvoeding erkende. Volgens hem moest een moeder haar eigen kind zogen, omdat dit de emotionele band tussen beiden versterkte. In het Victoriaanse tijdperk bereikte de versterking van het moederschap een voorlopig hoogtepunt. De zorg voor kinderen was gevoelig verbeterd, maar ook in toenemende mate op de schouders van de moeder terechtgekomen. Vrouwen waren uit het maatschappelijk leven verbannen naar het privé-domein van het gezin. Deze sociale uitsluiting werd zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog onderbroken, toen vrouwen de arbeidsplaatsen bezetten die de mannen hadden moeten verruilen voor het front.

De laatste massale terugkeer van vrouwen naar de haard werd volgens Aminatta Forna ideologisch onderbouwd door een aantal vooraanstaande opvoedkundigen. Die achtten het wetenschappelijk bewezen dat een kind uitsluitend door de moeder kon en mocht worden opgevoed. De mythe van het moederschap had definitief zijn beslag gekregen.

Aminatta Forna: In bepaalde opzichten verschillen de opvattingen van Truby King, John Bowlby, Donald Winnicott en Benjamin Spock van elkaar. Volgens King moest je, bijvoorbeeld, voor het voeden van de baby een strak schema van vier uur aanhouden, maar volgens Spock moest je het kind voeden wanneer het aangaf honger te hebben. Toch viel niemand over die tegenstrijdigheden, omdat elke “opvoedgoeroe” de moeders ook iets positiefs gaf. De Nieuw-Zeelander King benadrukte het belang van borstvoeding, wat het sterftecijfer onder baby’s deed dalen. Bowlby onderstreepte het feit dat moeders voortdurend bij hun kinderen moesten zijn, wat deze vrouwen inderdaad wilden na de verstoring van het gezinsleven tijdens de oorlog. Spock spoorde moeders aan hun gezond verstand en intuïtie te gebruiken, wat zij interpreteerden als een erkenning van hun persoonlijke vaardigheden.

Het gezag van deze goeroes was onaantastbaar, ook al onderbouwden ze volgen u hun theorieën nauwelijks met wetenschappelijk bewijs. Waarom kregen zij dan zo weinig tegenwind vanuit de academische wereld?

Forna: Het wetenschappelijk bewijs dat zij leverden, was inderdaad zeer omstreden. Bowlby bijvoorbeeld heeft in 1950 een onderzoek verricht onder 24 weeskinderen. Zeventien van hen bleken zich te hebben ontpopt als criminelen. Daaruit trok Bowlby de conclusie dat kinderen die zonder moeder opgroeien een grote kans lopen op het verkeerde pad terecht te komen.

Ten eerste was de onderzoeksgroep erg klein. Ten tweede gebruikte Bowlby geen controlegroep. Ten derde lichtte hij er slechts één aspect uit, namelijk dat deze kinderen geen moeder hadden en niet dat ze, bijvoorbeeld, ook geen vader hadden of uit de onderste lagen van de samenleving stamden. Tenslotte hield Bowlby er geen rekening mee dat het om oorlogskinderen met trauma’s ging.

Er is vanuit de academische wereld wel degelijk op de ernstige gebreken van dit onderzoek gewezen, maar in de pers kregen deze wetenschappers veel minder aandacht. Ik denk ook dat de veranderingen in de financiering van wetenschappelijk onderzoek deels verantwoordelijk zijn voor het gebrek aan protest. Om toelagen en schenkingen te krijgen, moet je naam maken. Dat doe je niet langer door andermans theorieën te weerleggen, maar door zelf een theorie te bedenken. Het nadeel daarvan is dat wetenschappers steeds makkelijker een ballonnetje oplaten in de pers en dat de media daarover berichten alsof het een wetenschappelijk bewezen feit betreft en niet een onbewezen stelling.

Waarop zo’n onbewezen stelling vervolgens een eigen leven gaat leiden. Zoals de theorie dat alcoholgebruik tijdens de zwangerschap de foetus schade toebrengt…

Forna: Het zogenaamde Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), inderdaad. In 1973 publiceerden de Britten Smith en Jones in The Lancet de resultaten van hun onderzoek naar het effect van het gebruik van alcohol op het ongeboren kind. Kinderen van chronisch alcoholische vrouwen hebben vaak een klein, misvormd gezicht met ver uiteenstaande ogen, hun hersenen zijn onderontwikkeld, hun groei vertoont achterstand en hun gedrag stoornissen. Het onderzoek kreeg veel aandacht in de pers. Vanaf dat moment begonnen artsen zwangere vrouwen het gebruik van alcohol af te raden. In de Verenigde Staten is het een barman sindsdien zelfs verboden zwangere vrouwen alcoholhoudende drank te schenken en de etiketten van de flessen in de winkels bevatten een waarschuwing.

Het onderzoek had echter betrekking op vrouwen die al jaren aan de drank verslaafd waren en dagelijks grote hoeveelheden alcohol verzetten, niet op gelegenheidsdrinkers. En dan nog hebben zes van de acht vrouwen een volkomen normaal kind ter wereld gebracht.

Opnieuw werden dus verregaande conclusies getrokken uit de resultaten van een beperkt onderzoek. Smith en Jones herzagen later hun conclusies en waarschuwden voor overdrijving van het gevaar. Het eenzijdige en vitaminenarmedieet van drankzuchtige vrouwen bleek volgens hen evenzeer verantwoordelijk voor de misvormingen van de foetus. Maar tegen die tijd was het FAS al een eigen leven gaan leiden.

Het overdrijven van risico’s voor zwangere vrouwen en voor moeders heeft hen overladen met angsten en schuldgevoelens. Waarom namen ook de feministische schrijfsters het niet voor hen op?

Forna: De theoretici van de zogenaamde “tweede feministische golf” als Germaine Greer en Alice Schwarzer meenden dat het probleem van het moederschap vanzelf zou worden opgelost als vrouwen mondiger werden en minder afhankelijk van mannen. Ze hebben zich vergist. Vrouwen zijn weliswaar buitenshuis gaan werken, maar de zorg voor kinderen is niet gelijk verdeeld geraakt over mannen en vrouwen. De meeste vrouwen hebben nu gewoon een dubbele taak.

Daarnaast zijn bepaalde, onjuist gebleken opvattingen over het moederschap ook door vrouwen kritiekloos geaccepteerd. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de jaren tachtig met de “bindingstheorie” van de Australische kinderartsen Klaus en Kennel. Zij beweerden dat de emotionele band tussen moeder en kind vlak na de geboorte tot stand komt. Vrouwen die hun baby niet direct aan de borst kunnen drukken, ontwikkelen geen binding met het kind en worden “slechte moeders”. Andere wetenschappers maakten brandhout van het onderzoek waarop Klaus en Kennel zich baseerden. De binding tussen moeder en kind ontstaat en verhevigt in de loop der tijd, niet tijdens een magisch moment direct na de bevalling. Toch omarmden veel vrouwen de “bindingstheorie” omdat deze hen een rechtvaardiging gaf bepaalde veranderingen in de procedures van ziekenhuizen af te dwingen, zoals het afschaffen van het verplichte scheren en de beugels op de bevallingstafels. Bovendien was het een geruststellend idee voor al die werkende moeders dat enkele minuten contact na de bevalling de band met het kind al voor eeuwig veiligstelde.

U suggereert dat het jarenlange permanente en in veel opzichten ook exclusieve contact tussen moeder en kind misschien helemaal niet zo bevorderlijk is voor het opgroeien tot een evenwichtige volwassene. Waarom is dáár nooit onderzoek naar verricht?

Forna: In de jaren zestig is door verontwaardigde conservatieven wel beweerd dat de studentenopstand een rechtstreeks gevolg was van de veel te vrije opvoeding die Dr. Spock in de jaren vijftig had gepropageerd, maar er is inderdaad weinig onderzoek verricht naar de eventuele negatieve gevolgen van de aanbevelingen van Spock en consorten. Bij mijn weten hebben slechts psychoanalytica Nancy Chodorow en psychiater Ann Dally hierop gewezen. Chodorow schreef dat het leggen van alle verantwoordelijkheid voor de opvoeding bij één persoon een groot risico op mislukking inhield. En Dally suggereerde dat de ononderbroken en exclusieve moederzorg bij het kind evengoed tot neurose, vervreemding en verwarring kon leiden als tot het ontwikkelen van een stabiele persoonlijkheid.

Volgens u bestaat er geen wetenschappelijk-biologische basis om de zorg voor kinderen uitsluitend bij de moeder te leggen. U pleit daarom voor meer ruimte voor de vader, maar ook voor andere mensen, als grootouders en buren. Hoe waarschijnlijk is het dat het vaderschap eenvoudig een verlenging wordt van de “ononderbroken en exclusieve moederzorg”?

Forna: Ik zie dat gevaar vooral bij tweeverdieners uit de middenklasse. In die groep bestaat de neiging een kind als een kostbaar “product” te zien. Er wordt veel in een kind geïnvesteerd. Daarom moet het ook aan steeds meer verwachtingen van de ouders voldoen. Hun kind moet mooi zijn, intelligent, artistiek begaafd enzovoorts. Vader en moeder zien er nauwgezet op toe dat zoon of dochter opgroeien tot de persoon die zij in gedachten hadden. Daarbij gaat het kind toch een beetje de status krijgen van een duurzaam consumptiegoed. Het gevolg kan zijn dat dit kind tot een neurotische en vervreemde persoonlijkheid opgroeit.

U beschrijft het uitgebreide systeem van kinderopvang in de voormalige DDR, maar stelt dat meer crèches en betere fiscale regelingen voor de werkende moeder niet de oplossing zijn. Wat dan wel?

Forna: De DDR had prima regelingen voor werkende moeders, maar de zorg voor de kinderen bleef uitsluitend een taak voor de vrouwen. Hun dubbele taak werd hoogstens wat verlicht, meer niet. Ik denk dat een echte oplossing veeleer gevonden moet worden in een drastische herverdeling van het werk en een herwaardering van de rol van familieleden, vrienden en buren. Daarom schrijf ik zo uitvoerig over mijn eigen jeugdervaringen in het geboortedorp van mijn West-Afrikaanse vader. In Afrika bestaat het moederschap niet als zodanig. Kinderen worden even goed door de andere mannen en vrouwen in het dorp opgevoed als door hun eigen ouders – en het doet ze bepaald geen kwaad. Zelfs in de Latijns-Amerikaanse machocultuur is de rol van vaders en buitenstaanders groter dan in Europa en Noord-Amerika. De code van het machismo verbiedt mannen niet uitvoerig met kinderen te spelen en hen te onderwijzen in de “dingen des levens”, integendeel. De mythe van het moederschap bestaat eigenlijk alleen hier.

En hier vormt het volgens u het laatste, maar ook het hardnekkigste obstakel op de weg naar de volledige emancipatie van de vrouw. Zullen conservatieve krachten erin kunnen slagen met behulp van deze mythe de klok terug te draaien naar de jaren vijftig?

Forna: Nee, want zelfs in de jaren vijftig was het traditionele gezin met de man als kostwinner en de vrouw als opvoedster geen universeel verschijnsel. In arme gezinnen en bij niet-blanken werkten de vrouwen nog altijd buitenshuis. De mythe van het moederschap betrof vooral de blanke middenklasse en de klasse van de geschoolde arbeiders. Toen, in de jaren zeventig en tachtig, politici uit de school van Margaret Thatcher en Ronald Reagan de terugkeer naar een soort “gouden eeuw van het gezin” bepleitten, was dat niets dan retoriek. Een maatschappij waarin de man kostwinner is en de vrouw huisvrouw heeft namelijk behoefte aan goedbetaalde, stabiele banen en dus aan vakbonden en een optimale sociale zekerheid, en niet aan de “flexbanen” en onzekerheid die het neoliberalisme heeft gecreëerd. De mythe van het moederschap is dus niet alleen een verzinsel waarvoor geen enkele wetenschappelijke basis bestaat, maar die bovendien schromelijk wordt misbruikt door politici die dit ideaal belijden en in de praktijk juist alle voorwaarden ervoor ondermijnen. De slachtoffers van deze mythe zijn tenslotte niet alleen de werkende en niet-werkende moeders, maar evenzeer de vaders en de kinderen. We zouden in feite allemaal beter af zijn zonder deze mythe.

Aminatta Forna: “De Mythe van het Moederschap – hoe de maatschappij vrouwen vormt en vervormt”, vertaald uit het Engels door Annette Zelenberg, Luitingh-Sijthoff, 1999, 319 blz., 750 fr.

Jeroen Kuypers Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content