Zuid-Korea maakt de grote ommekeer van militaire dictatuur naar moderne democratie. Maar de Tijger is moeilijk te keren.
Het is een schiereiland aan de noordoostkust van China de hoofdstad Seoel, midden in het schiereiland, ligt even ten zuiden van Peking. En het is nooit echt bij het Middelste Rijk ingelijfd geraakt, wat op zich al spreekt van koppigheid en onafhankelijkheid van geest. Het ligt tussen China en Japan (dat stukje noordgrens met de voormalige Sovjetunie telt niet in culturele termen, in Oost-Azië) en het lijkt tussen beide polen heen en weer getrokken. Soms ook letterlijk : een groot stuk van de twintigste eeuw was het een Japanse kolonie, en in de oorlog, met de scheiding, en sindsdien de politiek van het Noorden, is de Chinese aantrekkingskracht meer dan tastbaar geweest. De steden Seoel doen Japans aan in hun opbouw en urbanisatie, de inwoners doen denken aan het noorden van China. Sinds vijftien eeuwen is dit het land van de Ochtendstilte, Korea. De ginseng komt hier vandaan.
Wie weet bij ons nog wat voor een oorlog hier gewoed heeft, en waar die over ging ? Wat er, daarna, van het land overschoot ? De waarheid daarover is vijftig jaar lang door de propagandamolens van de Koude Oorlog gegaan, als ze ooit bestaan heeft, is ze nu wel onvindbaar.
En wat te zeggen dan van een volk met een voorliefde voor opgelegde augurken en knoflook ( kimtsji), dat traditioneel grote palen met verwonderd uitgesneden gezichten bij de ingang van hun dorpen zette als ?wachters?, en dat graag grote stenen met rare vormen in z’n tuinen legt ? Zodat je in de buitenwijken, tussen de Do it yourselfs, de tweedehands automarkten en de bouwmaterialen, rotsenwinkels aantreft waar iedereen in alle rust z’n eigen steen kan gaan uitzoeken, geleverd aan huis, met mos al dan niet in de optie.
Dit is het land van de monsterachtig grote ondernemingen, de chaebols als Hyundai (?De Permanente Vernieuwing?), Daewoo (?Het Groot Universum?) of Samsung (?De Drie Sterren?), die de Japanse industrie naar de keel proberen te springen maar waar nog steeds boeddhistische monniken in de kloosters op de berg wonen, die de sneeuw opvegen in de winter en die ’s ochtends naar de stilte luisteren.
Want het mag dan het land van bonsai en van de ochtendstilte zijn de eerste alomtegenwoordig, het tweede ver te zoeken tussen de bouwwerven van Seoel toch verandert alles nu zeer snel. Niet voor niets draagt de vlag van Zuid-Korea het oude, cirkelende yin-yang-teken dat uitersten steeds weer in elkaar doet overlopen. Zeker de afgelopen paar jaar is dat oeroude Chinese symbool, omgeven door zijn vier I-Tjing-trigrammen, daar meer dan op z’n plaats geweest.
DUISTERE BLADZIJDEN
Dit is immers het tijdperk van de grote overgangen. Na vele eeuwen keizerlijk regime tussen China en Japan, dan de kolonisatie die een Japanse tint over het land legde, en na de Tweede Wereldoorlog de heel eigen burgeroorlog, die drie jaar duurde en in 1948 uitliep, zoniet eindigde, met een half miljoen doden en de scheiding in Noord- en Zuid-Korea, leek voor Zuid-Korea de tijd van de opening naar het Westen aangebroken.
In de praktijk werd het de opening naar de militaire dictatuur. Eerst van generaal Park Chung Hee (in 1961), die met de hulp van zijn vrienden in de Verenigde Staten aan de macht bleef tot hij vermoord werd in 1979. Zijn opvolger liet een aantal politieke gevangenen vrij en beloofde politieke hervormingen. Maar de opstand in de stad Kwangju, waar honderden doden vielen bij het neerslaan ervan door het leger, dwong hem tot aftreden. Dan kwamen de twee generaals die de repressie van de opstand geleid hadden, Chun Doo Hwan en Roh Tae Woo, die de militaire dictatuur, enige doekjes voor het bloeden niet te na gesproken, onverminderd lieten voortduren. In heel die periode, sinds de nadagen van Park, was er wel een politieke oppositie, maar die bleef intern verdeeld in verschillende partijen die slechts sporadisch tot samenwerking kwamen (de periode van ?de drie Kims?). De dictatuur en haar geheime diensten annex politieke politie (onder andere de beruchte KCIA) dekten alles toe, loodzwaar en dodelijk. Zodat we eigenlijk nog steeds niet weten wat in 1980 in Kwangju precies gebeurd is, of hoeveel doden daar gevallen zijn. We weten alleen dat het er véél waren, dat het moord met voorbedachte rade was, en dat het een breukpunt betekende waar de Koreaanse politiek nog steeds naar verwijst.
Als vertrekpunt van de democratisering wordt wel eens het jaar 1987 genomen, toen generaal Roh Tae Woo met een grote meerderheid tot president werd verkozen en er een soort moderniseringsbeweging op gang kwam. Maar de generaal was toch teveel wapenbroeder van zijn voorganger, en niet genoeg democratisch voorvechter (waar zou hij dat geworden zijn ?) om het systeem dat Park Chung Hee opbouwde te lijf te kunnen gaan.
Toen de huidige president Kim Young Sam, de derde ?Kim?, een historische oppositiefiguur, in februari 1993 als eerste burger in meer dan dertig jaar rechtstreeks verkozen staatshoofd werd, was dàt natuurlijk precies wat er van hem verwacht werd : het afbreken van het oude regime. Het is niet zonder trots dat officieel Korea met zijn ?hervormingen? uitpakt. Want alles wordt hier hervormd. Zelfs aan de heiligste koeien (één of twee bijzonder hete hangijzers uitgezonderd) durft men raken. Ten getuige de wonderlijke processen die gevoerd werden tegen Kims twee voorgangers wegens corruptie en hun veroordeling, in augustus, tot de doodstraf voor Chun Doo Hwan en tweeëntwintig en een half jaar gevangenisstraf voor Roh Tae Woo.
WELVAART IN EEN LAGELONENLAND
Dat die vonnissen midden december, na een aantal verschrikte reacties, veelal van Oost-Aziatische intellectuelen, werden verzacht tot levenslang en zeventien jaar, terwijl de bonzen van de chaebols als Daewoo, die weliswaar veel lichtere gevangenisstraffen gekregen hadden, vrijgesproken werden, kon de zin van de boodschap niet echt opheffen, zoals dan zou kunnen worden verwacht. Hooguit kan hierin een symptoom worden gezien van een onderliggend conflict dat Kim Young Sam nog moet beginnen uitvechten, als het ooit al zover komt : dat tussen de gedemocratiseerde politiek en de autocratisch gebleven conglomeraten, de chaebols.
Die groepen hebben een nog veel dieper bijtende greep op het Zuid-Koreaanse leven dan onder de generaals-presidenten het leger had. En die greep is des te steviger en onaantastbaarder, waar de industriële groepen unaniem geloofd worden omdat zij de Zuidkoreaanse economie groot gemaakt hebben, het land rijk en zelfs prestigieus, en zij het volk werk geven. De chaebols aanpakken, is bijna Korea zelf aanpakken. Deze uit verwevenheid gegroeide onaantastbaarheid, die nu op het economische vlak zelf Korea de das dreigt om te doen, is de erfenis genoemd van Park Chung Hee.
Generaal Park had in zijn tijd weinig last van anticorruptiecontroles of van wijsneuzen die op zijn handen kwamen kijken. Internationaal zat hij onder de paraplu van de Verenigde Staten, die in het noorden, bij de grens met communistisch Noord-Korea, een stuk Koude Oorlog aan het voeren waren, en nog altijd gevechtsklare troepen in Zuid-Korea hebben liggen. Voor de steun aan dat soort bevriende regimes hadden de VS toen veel over, inclusief een ruim begrip voor binnenlandse strijd tegen subversie en communistische agitatie. Zolang hij die strijd naar behoren voerde, kon Park Chung Hee in de ogen van Washington binnenlands niet veel verkeerd doen.
En ook internationale waarnemers, zeker die met zin voor economische succesverhalen, hebben vaak de neiging om lovend te spreken over Parks levenswerk toch zeker tot op zekere hoogte. Want wat de generaal deed, was op een puinhoop een robuuste economie opbouwen, in een hechte samenwerking tussen de staat en de financiële en industriële ondernemingen die, groeiend, uitdeinend en elkaar opslorpend, zouden uitgroeien tot de chaebols die het Korea van nu kenmerken. Men kent dit soort regimes. Vakbonden waren daar zoniet onbekend, dan toch verboden. Stakingen of andere ?industriële acties? werden niet met overleg maar met het leger stopgezet. Lonen waren laag, werkzekerheid onbestaande, hiërarchie en werkomstandigheden onbespreekbaar. Op milieuvervuiling, laat staan hinder, werd niet gelet.
Zuid-Korea werd, in de snelle ontwikkelingsgolf van Oost- en Zuidoost-Aziatische industrialiserende landen, het typevoorbeeld van een niets ontziend lagelonenland dat het aan het maken was. Een Tijger. De snel groeiende economie, een zekere doorsijpeling van welvaart in de bevolking, en de aan den lijve gevoelde misstanden waren even doorslaggevend in het uitbreken van de Kwangju-opstand als de ontevredenheid over onvrijheid en repressie. De generaals die Park opvolgden, zetten zijn systeem voort, lieten de bureaucratie woekeren, de samenwerking tussen staat en privé-groepen ontaarden in een incestueuze toestand met staatsbemoeienissen enerzijds, en grote winsten anderzijds. Dat de presidenten uiteindelijk zelf ook met geld naar huis gingen, vloeide dan op een natuurlijke manier voort uit de aard van de situatie wat nog versterkt werd door de mandarinale traditie, die wil dat alle bewindsleden geld toegestopt krijgen.
De ware reden van de processen tegen de generaals-presidenten moet zeer waarschijnlijk, veeleer dan in de afschuw van hun corrupte praktijken, gezocht worden in de omstandigheid dat zij de bevelvoerende officieren waren ten tijde van het bloedbad in Kwangju wat dan meteen een andere manier oplevert om tegen het confucianistische systeem aan te kijken, en tegen het goede geheugen van het Koreaanse volk.
DE MOTOR VAN DE TIJGER
Als het bij een Filippijnse variant van ?crony-capitalism? en protectionisme gebleven was, had het chaebol-fenomeen nooit de gevaarlijke vormen kunnen aannemen die nu de Koreaanse situatie kenmerken. Via een dictatoriale planeconomie, gemanipuleerde markten, en gesystematiseerde garanties van staatswege, groeiden de chaebols uit tot, in de termen van een waarnemer, ware monsters, in een echte ?Frankenstein-economie?. Het komt erop neer dat ze, artificieel gekweekt en beschermd omdat ze de motor van de opgroeiende Tijger waren, veel te groot geworden zijn. Staten in de staat. Ze zijn niet met zeer velen, maar als er een overkop gaat, sleurt die hele banksystemen mee in zijn val. Ze zijn zo groot geworden dat ze niet failliet mogen gaan. Daarom garandeert de staat hun financieringen, en daardoor kunnen ze alleen verder groeien. Maar door te groeien, kunnen ze natuurlijk de ramp die een instorting zou zijn, alleen vergroten.
De logica is : de chaebols zijn te groot om ze ongecontroleerd te laten voortdoen. Blijven ze groeien, dan is hun groei en hun groeiende schuldenberg gevaarlijk voor de democratie ; gaan ze kapot, dan is hun val gevaarlijk voor het land. Maar omdat ze zo groot zijn is de staat al lang niet meer bij machte om die gevaarten écht te controleren.
Neem Hyundai, een van de grootste twee, drie groepen. Het valt zo gek niet te bedenken of Hyundai maakt het wel, in z’n Heavy Industries Co., Ltd of in z’n bijhuizen. De regering probeerde de afgelopen weken Hyundai de toestemming te weigeren om een eigen staalfabriek te bouwen, misschien lukt het ze wel. De autofabriek Hyundai Motor Company is zo’n bijhuis. Beide complexen liggen naast elkaar bij de haven van Ulsan, aan de zuidoostkust van het schiereiland. De scheepstimmerwerven vormen het grootste en zichtbaarste element in dit bijna alomvattende koninkrijk (scheepsbouw, motoren, machines, fabrieken, energie, offshore-installaties, bouwnijverheid enzovoort : de firmafilm voor bezoekers begint met een tafereel dat aan de Schepping doet denken, en eindigt met de baas die zag dat het goed was).
Gigantische stukken schip liggen op uitgestrekte terreinen, waar bruggen en kranen over zweven, te wachten tot ze opgepakt worden en tweehonderd meter verder op een romp gelast. De werven zijn de dood van de Europese scheepsbouw geweest, en nu bedreigen ze misschien zelf de eigen economie. Want die is nu ook aan recessie toe, de groei verzwakt, de financiële pers heeft het over structurele inefficiëntie, het uur van nadenken komt dichterbij. En de president krijgt minder manoeuvreerruimte.
En er moet nog zo veel gebeuren. Als de hervormingen van president Kim Young Sam blijvend willen zijn, moet zijn sleutelwoord, zijn persoonlijke slogan, werkelijkheid worden : de ?globalisering?. In de Koreaanse terminologie wil dat zoveel zeggen als de totale inschakeling in de wereldekonomie. Als we even niet denken aan de dan wel zonderlinge positie van de chaebols, wil dat zeggen dat de productie moet aangepast worden, en opleiding en onderwijs, en dat er een nieuwe arbeidswetgeving moet komen. De tijd van de boekaniers is voorbij.
Die productie heeft de naam solide en betrouwbaar te zijn, maar ze is ook rudimentair en onbehouwen. Wie rondloopt op de talloze markten en in de winkelcentra van Seoel heeft al gauw gezien dat wie niet speciaal op sportartikelen uit is, hier weinig elegantie zal vinden. Het is op dit soort producten dat de Koreaanse economie gegroeid is, maar wellicht zijn nu andere landen aan de beurt (Viëtnam, China) om die rol over te nemen. Want de Koreaanse arbeiders beginnen het goede gebruik van de vakbond te ontdekken.
KINDEREN PLEGEN ZELFMOORD
De regering mengt zich gezien haar verleden, natuurlijkerwijs in het debat over de te schrijven arbeidswetgeving. Ze zal zeker de werkgevers beschermen, maar toch zal ergens een bodem of plafond moeten aangebracht worden, waar ook de grootste groepen niet onder zullen mogen zakken. Dat zal de productiekosten doen stijgen, van producten die toch al ingewikkelder en gesofistikeerder, en dus duurder, gingen worden.
De hervorming van het onderwijs zou de sleutel tot dit geheel kunnen zijn. Min of meer naar Japans model vinden Koreanen dat de toekomst van hun kinderen (en dus van hun eigen oude dag) bepaald en vastgesteld wordt in de scholen waar ze naartoe gaan. De druk op ouders en kinderen is dus groot.
De kinderen worden groot in slavernij van hun lessen en studie : van hun resultaten zal afhangen in wat voor betere school ze terechtkomen. Dus worden ze dag en nacht aan het werk gehouden. Na schooltijd volgen ze privé-lessen waarin ze bijgewerkt worden door leraars die na hun officiële uren hier hun echte loon mee verdienen. Vooral op de overgang van middelbaar naar hoger onderwijs neemt dat onwaarschijnlijke vormen aan, aangezien een staatsexamen moet gepasseerd worden, iets als het mandarijnenexamen in het oude China. Om toch maar zeker te zijn dat hun kinderen daar met goede cijfers doorheen komen, sturen radeloze ouders ze, tegen handenvol geld, naar de zogenaamde ?cram-schools? of ?blokscholen?.
De gevolgen zijn vaak dramatisch. Gezinnen werken zich in de schulden door te veel geld aan privé-onderwijs uit te geven dat hun spruiten een mooie toekomst moet bieden. En steeds meer kinderen kunnen de druk niet meer aan en plegen zelfmoord. Er bestaan plannen om het hele onderwijssysteem om te gooien. Het huidige, op de examens gerichte onderwijs, moet het nog in grote mate hebben van puur geheugenwerk, uit het hoofd leren en nabauwen van informatie. Zelf nadenken wordt zelden aangemoedigd, creatief zijn is meestal uit den boze. Een stukje remedie tegen het verstikkende van dit onderwijs, de invoering van taekwondo, oorspronkelijk een gevechtssport, bij wijze van gymnastiek om de kinderen althans fysiek wat te laten ademen, wijst door z’n aard zelf al op de kwalen van het verleden : discipline en hiërarchie zijn ook hier het motto.
Kleine anarchisten zullen deze scholen niet afleveren. De enige manier om die millennia oude traditie om te buigen, zou wel eens het afschaffen van de examens kunnen impliceren. Enkele universiteiten, zoals de (privé) Yonsei-universiteit, zijn bezig daar althans stukken van weg te werken. Ook hier ligt de nieuwe nadruk op globalisering, aansluiting zoeken bij een wereld die zelf wèl creativiteit vraagt.
Het zou meteen, de dag van de examens, de hoofdstad van een prangend probleem afhelpen. Die dag in november heerst immers een soort staat van oorlog in de stad (en in andere steden in proportionele mate). Rond de scholen waar de examens plaatsvinden, wordt politie gestationeerd en parkeerverbod uitgevaardigd. Vaak worden straten verkeersvrij gemaakt. Ambtenaren krijgen een deel van de dag vrij of worden op z’n minst een uur later dan normaal op kantoor verwacht, terwijl heel de stad, die op normale dagen al ten prooi is aan enorme verkeersopstoppingen, zoemt als een dynamo die op zichzelf draait, lamgelegd, vastgereden en aan de rand van de hysterie, omdat al die ouders tegelijk en op hetzelfde moment hun kinderen naar de examens brengen. Ons deed het denken aan de volkstelling in Bethlehem.
Sus van Elzen
Seoel, een snel groeiende stad met Japanse allures.
De scheepbouw bij Hyundai : gigantische afmetingen.
Studenten in een blokschool : erop of eronder.
Taekwondo op school : fysiek ademen na de les.
Op de markten in Seoel : stevig maar niet elegant.
Park Dong-Suh : hervormen op alle gebieden.