Zondag mocht Colombia een president kiezen. Die moet voor alles een einde maken aan vijftig jaar bloedvergieten.

H oracio Serpa staat klaar om zijn partijgenoot en veelgeplaagd president Ernesto Samper op te volgen als staatshoofd van Colombia. Hij kan eindelijk een tijdvak van een halve eeuw geweld afsluiten, zo hoopt de meerderheid van de bevolking.

Op 8 april was het vijftig jaar geleden dat de populaire liberale leider Jorge Gaitan in het centrum van Bogota werd neergekogeld. “Als ik vermoord word, blijft er in Colombia geen steen op een andere”, had hij voorspeld. De dag van de aanslag braken in de hoofdstad rellen uit die zich snel over het land verspreidden. De moord op Gaitan was het startschot voor een burgeroorlog tussen de twee belangrijkste politieke formaties. Aan de ene kant stonden de centralistische katholieke Conservatieven en aan de andere de federaal georiënteerde Liberalen. La Violencia – het geweld – hield sinds 1948 niet op en kostte minstens 300.000 Colombianen het leven.

Toen Liberalen en Conservatieven na tien jaar een pact sloten, waarbij ze overeenkwamen om beurt te regeren, scheurden progressieve Liberalen zich af. Zij vormden de kern van de guerrillabewegingen: de marxistische FARC (Revolutionaire gewapende Colombiaanse strijdkrachten) en het castristische ELN (Leger voor nationale bevrijding) waarin priester Camilo Torres militeerde. Beide groepen namen het op voor de armen die in het gedoe tussen Conservatieven en Liberalen over het hoofd werden gezien.

HET DRUGSGELD IS DE BRANDSTOF

Eind jaren zeventig verschenen bovendien de drugsbaronnen op het toneel. De toenemende winsten uit handel in marihuana en cocaïne maakten sommigen zo onaantastbaar dat ze er hun eigen territorium en een privé-legertje op na konden houden. Pogingen om de narco’s te bestrijden, haalden niets uit. Toen de regering halfweg de jaren tachtig de beruchte Pablo Escobar aan de Verenigde Staten wou uitleveren, reageerde de drugskoning met een terreurgolf waarin meer dan duizend politieagenten sneuvelden.

Geweld, overvallen, ontvoeringen zijn dagelijkse kost. De graad van misdaad in de steden slaat wereldrecords. Op het platteland zijn rechtstreekse confrontaties tussen het leger en de guerrilla veeleer zeldzaam, maar daar houden de paramilitaire doodseskaders dan weer huis. Invloedrijke grootgrondbezitters of reactionaire groepen binnen het leger richten slachtingen aan onder boeren die ervan worden verdacht te heulen met de rebellen.

Schrijvers en filosofen vragen zich af of het geweld de Colombianen in de genen zit. In ieder geval leverde de verstrengeling van drugshandel en guerrilla een dodelijke cocktail op. Niet zelden bestrijden de baronnen de rebellen of de doodseskaders, om hun gebied te beschermen of om de aandacht af te leiden. FARC noch ELN zouden het evenwel nooit zo lang hebben kunnen uitzingen, zonder de winsten uit de cocaïnetrafiek. Naar schatting telt de grootste guerrillagroep, de FARC, meer dan 20.000 goed getrainde soldaten, uitgerust met de modernste wapens. Dat vergt geld.

De vetste jaren van de drugsbaronnen bleken wel voorbij nadat de kopstukken van het Cali-kartel in 1995 achter de tralies verdwenen. Maar cocaïne en corruptie blijven de politieke agenda bepalen. Zo kwam aan het licht dat de bazen van Cali omgerekend tweehonderd miljoen frank stopten in de verkiezingscampagne van Ernesto Samper. Sindsdien besteedde de president al zijn tijd aan het weerleggen van beschuldigingen en het pareren van de roep om zijn aftreden.

De Verenigde Staten wilden de kop van Samper en ze draaiden de geldkraan dicht. De president sleepte zich naar het eind van zijn ambtstermijn. En daarvoor betaalde het staatshuishouden een hoge prijs. De jaren bloeiende economie – een van de paradoxen van Colombia – kreeg in 1996 klappen. De groei van het bruto binnenlands product zakte van zes naar twee procent. Potentiële investeerders meden het Andesland vanwege de politieke onzekerheid. Oliemaatschappijen staakten hun prospecties, nadat de guerrilla personeel ontvoerde en pijpleidingen opblies.

Samper mocht dan al bezield zijn met de beste bedoelingen, drugsperikelen ondermijnden zijn moreel gezag en beletten hem orde op zaken te stellen. In het begin van zijn ambtstermijn plaatste hij Horacio Serpa aan het hoofd van een verzoeningscommissie, waarin het leger en de guerrilla was vertegenwoordigd en voor het eerst ook de burgermaatschappij. Maar toen bleek dat hij drugsgeld aan zijn handen had, was de kans op succes verkeken. De niet-gouvernementele organisaties trokken zich terug; de president verloor de controle over het leger. Terwijl de doodseskaders straffeloos hun gang gingen, deed hij geruchten over betrokkenheid van het leger af als laster.

SPREKEN IS LEVENSGEVAARLIJK

Op 17 mei had in het noordoostelijk oliestadje Barrancabermeja een slachting plaats. Ooggetuigen houden vol dat het leger een dag voordien de volksbuurt inspecteerde. Volgens de burgemeester had de guerrilla in zijn stad voet aan de grond gekregen en durfde de politie de volkswijken niet meer in. De ochtend van de fatale dag vielen vijftig zwaar bewapende en gemaskerde mannen binnen. Een tiental mannen tussen 18 en 25 werden uit hun woningen gehaald en standrechtelijk geëxecuteerd. Een veertigtal anderen verdwenen spoorloos.

Volgens de databank van de mensenrechtenorganisatie Cedip zijn in 1997 over heel Colombia 185 slachtpartijen aangericht. In 84 procent van de gevallen wordt de schuld toegeschreven aan paramilitairen. Het aanklagen van schendingen van mensenrechten blijkt een gevaarlijke bezigheid. Vorig jaar werden minstens 25 ijveraars voor mensenrechten neergeschoten. Tientallen anderen zijn na bedreigingen het land ontvlucht.

Twee weken geleden schreef secretaris-generaal Pierre Sané van Amnesty International in een open brief aan de uittredende president: “De internationale gemeenschap stelt met groeiende verontwaardiging vast dat er een systematisch offensief aan de gang is tegen mensenrechtenactivisten, zonder dat de regering een vinger uitsteekt.” Amnesty sloot vorig jaar wegens bedreigingen haar kantoren in Colombia. Sané wijst erop dat de jongste vier jaar meer activisten zijn vermoord dan onder welke andere regering ook. “Samper beloofde wel iets aan de situatie te doen, maar verschuilt zich alleen achter eufemismen.”

Het politieke geweld tegen ijveraars voor mensenrechten uit de middenklasse, de slabakkende economie en de groeiende demografische druk van de duizenden vluchtelingen (volgens Amnesty een miljoen Colombianen) laat ook de modale burger in de grote steden niet meer onberoerd.

Op 19 mei werd in Bogota een massabetoging gehouden. Met witte zak- en spandoeken riepen de demonstranten om vrede, terwijl zenders hun programma’s onderbraken voor verzoeningsboodschappen. “Zo kan het niet verder”, was de boodschap. Colombia is na vijftig jaar burgeroorlog en straffeloosheid uitgeput.

Zelfs de Verenigde Staten, die jarenlang het leger logistiek en financieel steunden, in de hoop de drugshandel uit te roeien, gooien het over een andere boeg. De recente militaire successen van de FARC en de onbekwaamheid van het leger om adequaat te reageren, deden Washington inzien dat de gewapende weg niet naar het beoogde doel leidt. Twee maanden geleden publiceerde de krant The Washington Post interne documenten van het Pentagon, waarin de mogelijkheid wordt geopperd dat de FARC over enkele jaren het slecht bewapende en gedemotiveerde regeringsleger militair zou kunnen verslaan. Dat Amerikaanse bedrijven, zoals Occidental Petroleum, inmiddels miljoenen dollars verlies lijden als gevolg van de toestand, zal er wel iets mee te maken hebben.

MILITAIREN ONDERHANDELEN NIET

Op initiatief van de Amerikaanse ambassade werd op 16 mei in Bogota een seminarie georganiseerd. Politieke analisten van diverse pluimage probeerden “een opening te zoeken naar vredesonderhandelingen”. Opvallende deelnemers waren experts uit El Salvador en Guatemala, die in eigen land hadden geholpen bij vredesbesprekingen. Volgens hen kan een echt akkoord tussen regering en guerrilla maar tot stand komen als ook de strijdkrachten, als een politieke factor, bij het overleg worden betrokken. Een voormalig lid van de Guatemalteekse guerrilla noemde dat elementair bij het bewerken van vrede (in 1996) in zijn land.

Het Colombiaanse leger heeft tot nu geweigerd deel te nemen aan onderhandelingen. Het beschouwt de FARC en het ELN louter als verzamelingen van criminelen en drugshandelaars. Voor de sociale strijd van de guerrilla heeft het geen oog. De legertop ziet zijn opdracht blijkbaar zuiver militair. “Wij kunnen niet onderhandelen en zijn er ook niet voor opgeleid”, meldde de opperbevelhebber. Daarom was de conclusie van het seminarie dat de regering de militairen moet dwingen deel te nemen aan de gesprekken.

Als er iemand bij machte is om de militairen zover te krijgen, is het wel Horacio Serpa. Hij heeft zijn sporen verdiend als onderhandelaar, geniet grote steun van het volk en is een handige en beslagen politicus, afkomstig uit het woelige noordoosten. De liberaal Serpa moet wel eerst het vertrouwen winnen van de linkse guerrilla en waarborgen kunnen voorleggen.

Nog vers in het geheugen ligt het opgaan van de voormalige guerrilla M-19 in de linkse Patriottische Unie (UP). De partij raakte eind jaren tachtig gedecimeerd, na tientallen moordaanslagen op kopstukken. Zolang straffeloosheid heerst en de paranoïde reflex van het leger en de grootgrondbezitters tegen links blijft bestaan, is de kans klein dat de welgestelde guerrilla het oerwoud definitief verlaat. Hoeveel politieke concessies de nieuwe president zal moeten doen voor de laatste der marxistische guerrillabewegingen aan de onderhandelingstafel wil? Het is niet duidelijk. Als de kans echter nu niet wordt aangegrepen om een vredesproces in te zetten, gaat het land compleet ten onder aan wanhoop.

Tom Dieusaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content