Hoe groot is de budgettaire uitdaging van de vergrijzing? Wat deed paars, en wat doet Leterme I? Knack bracht twee economen samen die over het vergrijzingsprobleem grondig van mening verschillen: de gewezen voorzitter van de Vergrijzingscommissie Theo Peeters en Gilbert De Swert, het voormalige hoofd van de ACV-studiedienst. Toch zijn ze het ook opvallend vaak eens.

Het regeringsprogramma van Leterme I blinkt uit in vaagheid. Van een meerjarenbegroting is geen sprake. Er wordt slechts één cijfer genoemd: tegen eind 2011 moet er een overschot zijn van minstens 1 procent van het bruto binnenlands product (bbp). ‘Dat is natuurlijk geen doortastend budgettair beleid’, zegt Theo Peeters, emeritus hoogleraar economie aan de Katholieke Universiteit Leuven en tot vorig jaar de voorzitter van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. ‘De budgettaire doelstelling van Leterme I is niet voorbeeldig’, vindt ook Gilbert De Swert, gewezen hoofd van de ACV-studiedienst en ondertussen ook de voormalige kabinetschef van ex-minister van Werk Josly Piette (cdH) in de interim-regering Verhofstadt III.

Samen met de globalisering van de economie vormt de vergrijzing de grootste uitdaging voor ons land. Peeters windt er geen doekjes om: ‘Yves Leterme (CD&V) pakt het vergrijzingsprobleem op dezelfde manier aan als zijn voorganger: hij belooft dat hij in de toekomst zijn leven zal beteren, maar op korte termijn wil hij toch lekker verder blijven genieten.’ De Swert pleit verzachtende omstandigheden: ‘Natuurlijk moet de regering naar een groter overschot streven, maar gezien de politieke crisis en het feit dat Leterme I moest worden bijeengenaaid, ben ik al blij dat die 1 procent als doel wordt gesteld en dat ze beseffen dat ze iets moeten doen.’

Maar Peeters houdt voet bij stuk: ‘Eind 2005 is bij wet de structurele financiering van het Zilverfonds vastgelegd, het spaarpotje voor de vergrijzingskosten. In 2007 moest 0,3 procent van het bbp naar het Zilverfonds gaan en de volgende jaren zou daar telkens 0,2 procent bij komen. Dat werd in 2007 niet uitgevoerd, in 2008 ook niet en het is zeer problematisch dat men in 2009 0,7 procent zal halen. Dat betekent dat we al meer dan 1 procent van het bbp of ruim 3 miljard euro achterstand hebben op het traject dat in 2011 tot een overschot van 1,1 procent moet leiden. Men schuift het probleem van de vergrijzingskosten steeds maar voor zich uit.’

‘Het kan en het moet beter’, zegt De Swert. ‘Maar als Leterme tegen 2011 inderdaad 1 procent overschot haalt, zal dat een hele prestatie zijn.’ Peeters: ‘Dan moet deze regering het wel een volledige legislatuur uithouden, anders verliezen we nog meer tijd. En daar ben ik niet zo optimistisch over.’

Peeters en De Swert hebben een andere visie op het vergrijzingsprobleem. Knack bracht ze – merkwaardig genoeg voor het eerst – samen. Gilbert De Swert, die zelf met vervroegd pensioen is, schreef enkele jaren geleden een boek met de niet mis te verstane titel 50 grijze leugens. Het wordt de bijbel van het vergrijzingsnegationisme genoemd, omdat het probleem van de vergrijzingskosten erin wordt afgeschilderd als een mythe. Onder het voorzitterschap van Theo Peeters bracht de Vergrijzingscommisie jaarlijks een rapport uit over de kosten van de vergrijzing, onder meer van de pensioenen en de gezondheidsuitgaven. En elk jaar stegen de cijfers. Volgens het recentste rapport zal de vergrijzing de overheidsuitgaven in 2030 met 4,4 procent van het bbp doen toenemen – dat is meer dan 13 miljard euro extra in prijzen van vandaag. In 2050 lopen de bijkomende kosten op tot 6,2 procent van het bbp, ongeveer 20 miljard extra. Wat vindt De Swert van de cijfers van de Vergrijzingscommissie?

GILBERT DE SWERT: De Vergrijzingscommissie heeft de kosten van de vergrijzing te laag ingeschat. Hoe dat komt? Een eerste reden is dat de commissie zegt dat de lonen met 1,75 procent zullen stijgen. Voor de sociale uitkeringen en de pensioenen voorziet ze een verhoging van 0,5 procent. Zo bouw je een permanente achterstelling van de sociale uitkeringen in. Dus alleen al uit sociale overwegingen zou ik zeggen: de kosten moeten hoger liggen.

THEO PEETERS: Ook in het verleden hebben de sociale uitkeringen de stijging van de welvaart niet gevolgd. Het Planbureau dacht er aanvankelijk zelfs aan om de sociale uitkeringen in de berekeningen helemaal niet te laten stijgen. De Vergrijzingscommissie kon dat corrigeren. Natuurlijk kun je ze meer laten stijgen dan met 0,5 procent, maar dat is een politieke beslissing. Ondertussen is de stijging van de sociale uitkeringen met 0,5 procent een gewoonte en bijna een beleidsmaatregel geworden, waarover elk jaar een beslissing wordt genomen, afhankelijk van de begrotingsmogelijkheden.

DE SWERT: Dan is het des te spijtiger dat er voor de sociale uitkeringen niet werd uitgegaan van een groei van meer dan 0,5 procent, want dan had het beleid zich daarop gericht.

PEETERS: U hebt in elk geval gelijk: door de stijgende levensverwachting kan de welvaartskloof tussen het actieve en het niet-actieve deel van de bevolking alleen maar breder worden. Voorlopig zie ik die 0,5 procent niet veel stijgen, maar je kunt perfect argumenteren dat het meer zou kunnen en moeten zijn.

DE SWERT: Er is nog een tweede reden waarom ik denk dat de Vergrijzingscommissie de kosten te laag heeft ingeschat. Men gaat ervan uit dat de gezondheidskosten van de sociale zekerheid – dus de terugbetaalde gezondheidskosten – met 2,8 procent zullen stijgen. Dat lijkt weinig als je de vergelijking maakt met de stijging van de afgelopen jaren. Is die 2,8 procent wel realistisch? Bovendien zegt men dat de totale gezondheidskosten met 3,2 procent zullen toenemen. Daaruit besluit ik dat een steeds groter deel van de gezondheidsuitgaven op een andere manier moet worden gedragen, via aanvullende verzekeringen van de ziekenfondsen of verzekeringsmaatschappijen. En dan is mijn tweede opmerking: is dat wel wenselijk, want een aantal mensen zullen die aanvullende verzekering niet kunnen betalen.

PEETERS: Het cijfer van de Vergrijzingscommissie is gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Je kunt natuurlijk andere scenario’s uittekenen. Dat hebben we ook gedaan. We hebben de 4,5 procent reële stijging van de gezondheidskosten onder paars doorgetrokken tot 2030, en dan verdubbelen die kosten van de vergrijzing. Maar de vergrijzing is nu al een enorme budgettaire uitdaging. Als de gezondheidskosten jaarlijks met 4,5 procent zouden stijgen, wordt het bijna onmogelijk om die kosten te dragen. Het is toch belangrijk aan te stippen dat de stijging van de gezondheidskosten niet in de eerste plaats een gevolg van de vergrijzing is.

DE SWERT: Dat klopt.

PEETERS: We hebben de kosten van de gezondheidszorg geanalyseerd per leeftijdscategorie. Wat blijkt? Tijdens het eerste levensjaar liggen die uitgaven wat hoger, want dan zijn er de kosten van de geboorte. Voor de rest blijven de gezondheidskosten vrij stabiel. Ze gaan pas omhoog op het einde van een mensenleven: 60 tot bijna 75 procent van de uitgaven voor iemands gezondheidszorg wordt gedaan in de laatste zes levensmaanden. De levensverwachting is gestegen, zo blijkt, maar oudere mensen blijven langer gezond. Ze hebben niet meer gezondheidszorg nodig dan op andere momenten in hun leven. De hoge gezondheidskosten van de laatste zes levensmaanden schuiven gewoon mee op.

DE SWERT: Ik ben het daarmee eens. Van de stijging van de gezondheidskosten met 2,8 procent wordt maar 0,7 procent veroorzaakt door de vergrijzing en 0,2 procent door de groei van de bevolking. Het leeuwendeel is toe te schrijven aan de medicalisering, de prestaties en beloningen van de zorgverleners enzovoort. Dat deel kun je verminderen, als je dat wilt.

PEETERS: Dat deel is in principe politiek beheersbaar.

DE SWERT: Maar het feit dat de gezondheidskosten ooit stegen met 4,5 procent en dat nu 2,8 procent wordt vooropgesteld, geeft aan dat je een beleid inzake gezondheidszorg moet voeren. En je moet er zeker op toezien dat in onze samenleving geen tweedeling groeit, want dat risico bestaat.

PEETERS: Dat is juist. U zegt terecht dat het deel van de gezondheidskosten dat de patiënt zelf moet betalen, nog zal stijgen. De Vergrijzingscommissie heeft dat echter niet becijferd, want ze kijkt alleen naar de budgettaire consequenties. Maar vandaag draagt de patiënt al een substantieel deel van de gezondheidszorg zelf, en er bestaat al een gedeeltelijke pseudoprivatisering van de basisgezondheidszorg. De vraag is: hoe ver mag je daarin gaan? Wie heeft een hospitalisatieverzekering en wie niet? Wie kan zich dat veroorloven? Dat zijn heel belangrijke vragen. De uitdagingen van de vergrijzing zijn dus ongetwijfeld reëel. Daar gaat u toch mee akkoord?

DE SWERT: Hier scheiden onze wegen. Want zelfs als ik zeg dat de vergrijzingskosten hoger liggen dan de Vergrijzingscommissie voorziet, dan vind ik die cijfers nog altijd niet problematisch. Men heeft het over de ’tsunami van de vergrijzing’, alsof dat probleem plotseling zal toeslaan. Dat is natuurlijk niet waar: de vergrijzing is een langzaam proces. Het klinkt dramatisch als de Vergrijzingscommissie zegt dat de meerkosten van de vergrijzing tegen 2050 zullen toenemen met 6,2 procent van het bbp. Maar als ik die 6,2 procent spreid over 45 jaar, kom ik uit op ongeveer 0,15 procent van het bbp per jaar. Dat is 450 miljoen euro per jaar. Daar vallen we toch niet van achterover?

PEETERS: De vraag is: kun je die 6,2 procent delen door 45 jaar? Ik heb daar twee bedenkingen bij. Ten eerste, tussen 2002 en 2013 doet zich nog geen kostenstijging voor die het gevolg is van de vergrijzing. Die kosten zijn pas voelbaar vanaf 2013, maar dan is er wel een snelle stijging. Ten tweede, vanaf 2035 zullen de pensioenlasten en dus de vergrijzingskosten dalen. De conclusie is dat je die 6,2 procent niet moet uitsmeren over 45 jaar, maar over een periode van 20 jaar, tussen 2013 en 2035. Dan stijgt het cijfer van 0,15 procent van het bbp al naar 0,30 procent van het bbp per jaar of bijna 1 miljard euro per jaar.

DE SWERT: Zelfs over die kortere periode berekend is de kostprijs haalbaar. De vergrijzing wordt voorgesteld alsof we allemaal opeens Alpe d’Huez moeten oprijden, een stijging van 6,2 procent, maar dat is niet waar. We moeten elk jaar Scherpenheuvel binnenrijden. Elk jaar een stijging met 0,15 procent.

PEETERS: Het punt is: het parcours is vlak geweest, en soms zelfs dalend. Dat is nog zo tot in 2012. De helling begint vanaf 2013. Maar ondertussen hebben we tijdens de vlakke rit niets opgebouwd, zodat de inspanning later groter moet zijn dan 0,15 procent.

Maar nu over de kern van uw opmerking. U zegt dat dat cijfer beheersbaar is, dat we elk jaar tijdens een begrotingscontrole gelijksoortige tekorten moeten wegwerken. Maar ik stel toch iets anders vast. Vanaf 2002 werd een inschatting gemaakt van de vergrijzingskosten en hoe we die moeten financieren. De conclusie was dat er een spaarpotje moest worden aangelegd. Zo werd het Zilverfonds geboren. Elk jaar zouden we daarin 0,15 procent van het bbp opzijzetten. Maar het is ondertussen al vijf jaar geleden dat we dat nog hebben gedaan. Die 0,15 procent mag dan een haalbaar cijfer lijken, maar we hebben het de jongste jaren niet gehaald. En als we er pas in 2013 aan beginnen, zullen we veel meer moeten doen.

DE SWERT: Ik zeg alleen: vanaf nu zouden alle regeringen 0,15 procent van het bbp moeten opzijzetten voor de vergrijzingskosten, zoals ze dat tevoren al hadden moeten doen.

PEETERS: Ah! ‘Hadden moeten doen!’ Bovendien moet je niet eenmalig 0,15 procent of meer zoeken, je zult jaar na jaar de maatregelen moeten verdubbelen. De vergrijzing verloopt geleidelijk, maar de maatregelen moeten cumulatief zijn. Tot nu toe hebben we het probleem nog niet aan den lijve ondervonden. We zijn nog niet verplicht geweest om naar die 0,15 procent of meer te gaan zoeken.

DE SWERT: In het Zilverfonds zit nu toch meer dan 13 miljard euro? Dat is toch meer dan de cumulatie van die 0,15 procent?

PEETERS: Maar waar komt dat bedrag vandaan?

DE SWERT: Dat is inderdaad niet op een orthodoxe manier opgebouwd.

PEETERS: Men heeft bijvoorbeeld pensioenfondsen overgenomen. Dan heb je echter niet alleen de inkomsten, maar ook de lasten van de pensioenen die je in de toekomst moet uitbetalen. In de boekhouding van de overheid moet je die extra lasten blijkbaar vergeten, en mag je alleen kijken naar de inkomsten. Een bedrijf dat zoiets doet, wordt onmiddellijk tot de orde geroepen.

DE SWERT: ( monkelend) Dat is de eigenheid van de overheid.

PEETERS: Juist. Le fait du prince, de willekeurige overheid.

DE SWERT: In elk geval vind ik de cijfers niet dramatisch. Er dringen zich daarom ook geen grote hervormingen op.

PEETERS: Hoewel we volgens mij dus meer moeten vinden dan 450 miljoen per jaar, wil ik even uitgaan van het scenario dat we gedurende 20 jaar met 450 miljoen per jaar voor de dag moeten komen. Dat is tegen 2030 9 miljard euro. Die 450 miljoen zul je elk jaar moeten vinden door keuzes te maken in je uitgaven. Want de inkomsten van de overheid gaan niet stijgen, ik hoor alleen maar roepen dat die juist moeten dalen.

DE SWERT: Inderdaad.

PEETERS: Wat betekent dat? Waar zullen we besparen? Op onze infrastructuur? Of gevangenissen, justitie en veiligheid? Onderwijs? Dat zijn de keuzes die moeten worden gemaakt. Ik stel vast dat men die knopen tot nog toe niet heeft doorgehakt. Men heeft zich verscholen achter de daling van de rentelasten. Want wat was de filosofie? Het geld dat de overheid uitspaart door de daling van de rentelasten van bijna 9 procent tot 4,5 procent stoppen we in het Zilverfonds. De regering heeft dat geld uiteindelijk niet gespaard, maar uitgegeven en opgesoupeerd. Als de rentevoeten morgen of overmorgen opnieuw stijgen, kan ons dat zuur opbreken, want dan zullen we bij de begroting niet jaarlijks 0,15 procent of meer moeten zoeken voor de vergrijzing, maar ook nog geld om de stijgende rentelasten te betalen.

DE SWERT: Akkoord, ik maak dezelfde diagnose: de daling van de rentelast had de kosten van de vergrijzing inderdaad ruimschoots kunnen financieren. Maar je moet het geld wel opzijzetten en bijhouden. Dat geld is grotendeels verjubeld aan allerlei mooie dingen. Kijk, je hebt politiek-financiële cycli: eerst heb je tien jaar mieren, dan tien jaar krekels en nu moeten de mieren weer komen.

Ik vind trouwens dat de Vergrijzingscommissie en het Planbureau moeten blijven herhalen dat de overheidsfinanciën een bijdrage moeten leveren aan de kosten van de vergrijzing. Je moet alleen weten wat je daar realistisch mag van verwachten.

PEETERS: Het Zilverfonds is een belangrijk pedagogisch instrument om enerzijds de bewustwording van de uitdaging van de vergrijzing op gang te brengen, en anderzijds ook enige geruststelling op te wekken: de overheid is er toch mee bezig. Maar ik herhaal: de reserve die erin werd opgebouwd, had groter moeten zijn en ze had anders gefinancierd moeten zijn.

DE SWERT: Het Zilverfonds zal het probleem niet oplossen, maar er zijn nog andere mogelijkheden. Het Planbureau gaat er toch ook van uit dat onze productiviteit zal stijgen. Het moet toch mogelijk zijn om met die stijgende rijkdom de kosten van de vergrijzing te betalen?

PEETERS: De stijging van de welvaart genereert middelen die de kosten van de vergrijzing gedeeltelijk zouden kunnen opvangen, maar ik denk niet dat dat politiek haalbaar is. Want dat houdt een belangrijke politieke hypothese in: de overheid moet meer geld innen, terwijl ik vaststel dat vandaag precies het tegenovergestelde wordt gezegd.

DE SWERT: En toch moet dat mogelijk zijn. Je verarmt niet omdat je meer afdraagt aan de overheid. Je kunt de mensen rijker laten worden en ze tegelijkertijd meer laten betalen aan de sociale zekerheid. Met andere woorden, we kunnen de stijging van de welvaart ook voor een deel gebruiken voor de vergrijzingskosten.

PEETERS: Ja, maar concreet betekent dat toch een overdracht van geld van de actieve bevolking, zij die werken, naar de niet-actieve, zij die met pensioen zijn. En ook al worden de actieven daar niet armer van en houden ze zelfs iets over, zal dat naar hun verwachtingen toch te weinig zijn.

DE SWERT: Daar ben ik niet meteen van overtuigd, want iedereen zal worden geconfronteerd met oudere verwanten en voor hen geld overhebben.

PEETERS: In ieder geval moeten er nog andere maatregelen worden genomen. Je kunt bijvoorbeeld proberen de economische groei te versnellen, ervoor zorgen dat de productiviteit nog sneller stijgt, maar daar geloof ik niet echt in. Wat dan overblijft is: zorgen dat je actieve bevolking toeneemt. Je kunt het aantal actieven doen stijgen door ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen werken en door ze langer aan het werk te houden. De Vergrijzingscommissie heeft het berekend: we hebben nu een werkgelegenheidsgraad van 62 procent en die moet naar 69 procent tegen 2030. En eigenlijk zou hij nog meer moeten stijgen, want elke extra stijging van 1 procent betekent dat de budgettaire kostprijs van de vergrijzing met 0,3 procent daalt. Dus als we in 2030 in plaats van 69 procent bijvoorbeeld 74 procent halen, dan hebben we daarmee 1,5 procentpunt van de vergrijzingskosten gefinancierd.

DE SWERT: Ik ga u verbazen: ik ben het daarmee eens.

PEETERS: Er zijn op dat vlak wel grote verschillen tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel, met respectievelijk een werkgelegenheidsgraad van 65, 56 en 55 procent.

DE SWERT: Maar zoals de grote filosoof Johan Cruyff zegt: ‘Elk nadeel heb zijn voordeel.’ Wallonië en Brussel hebben meer ruimte om te verbeteren. In Vlaanderen zal dat heel moeilijk zijn.

PEETERS: Dat klopt, je moet dat dus gedifferentieerd aanpakken.

DE SWERT: Ook over langer werken ben ik niet pessimistisch. We mogen ons niet blindstaren op leeftijden, maar denken aan loopbanen. Iedereen moet bijvoorbeeld 40 jaar werken.

PEETERS: Het verwachtingspatroon moet ook worden bijgestuurd. Vandaag de dag is de pensioenleeftijd de facto verlaagd van gemiddeld bijna 63 jaar in 1970 naar 58 jaar. Het brugpensioen werd ooit uitgevonden als een uitzonderlijke maatregel, maar vandaag wordt het gezien als een recht.

DE SWERT: En niet alleen door de werknemers. Ook de werkgevers hebben er de laatste 30 jaar gemakkelijk gebruik van gemaakt.

PEETERS: De werkgevers hebben het brugpensioen gebruikt, en soms misbruikt. Ze reduceerden hun bedrijfskosten vaak op rekening van de belastingbetaler.

DE SWERT: Wat de regering in ieder geval niet mag doen, is beslissen dat we de vergrijzingskosten alleen zullen betalen door meer mensen langer aan het werk te houden. En die kant gaat het wel op, want ik hoor ze verklaren dat het niet zal gebeuren met de overheidsfinanciën. We moeten de vergrijzingskosten opvangen op drie manieren: een derde met overheidsfinanciën, een derde door de economische groei en welvaartsstijging en een derde door meer mensen aan het werk te krijgen. Dan heb je een vliegtuig met drie motoren. Als er één hapert, kun je altijd nog een beroep doen op de andere twee.

PEETERS: Een vliegtuig met drie motoren heeft er meestal ook een vierde, en die vierde motor is: vandaag al een spaarpot aanleggen. We moeten ambitieuzer zijn in de opbouw van overschotten. Je moet dus de vergrijzingskosten op verschillende manieren opvangen.

DE SWERT: Ja, een evenwichtige aanpak is noodzakelijk.

PEETERS: Voilà, we zijn het eens.

DE SWERT: Natuurlijk.

DOOR EWALD PIRONET/foto’s sigfrid eggers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content