Een podium geven aan jong talent en aan artiesten die de grenzen van de kunst exploreren om hun verhaal te doen, een publiek confronteren met wat verschillend is van ons. Frie Leysen bouwt aan een KunstenFESTIVALdesArts dat midden in het leven staat.

De kunstenaars van het vijfde KunstenFESTIVALdesArts (5 tot 27 mei) zijn wereldburgers, of ze nu uit China, Brussel of Buenos Aires komen. Directeur Frie Leysen nodigt hen uit omdat ze een visie hebben die ze willen delen met het publiek, omdat ze de Humana fragilità respecteren. Ondanks zijn korte geschiedenis heeft het festival zich een plaats verworven in binnen- en buitenland. Na drie edities zag de vzw zich onder druk van de politiek verplicht om tweejaarlijks te gaan. Frie Leysen en haar ploeg maakten dan maar van de nood een deugd. Artiesten krijgen de tijd om nieuwe producties te creëren die in Brussel een podium vinden. Ook Belgische kunstenaars komen meer dan ooit aan bod. Dit jaar zijn dertien van de twintig creaties werk van Belgische kunstenaars.

Voor Leysen was een festival in Brussel een noodzaak. Toen zij in ’92 met het project van start ging, was de kloof tussen Frans- en Nederlandstaligen groot; Brussel kon als hoofdstad van Europa maar een povere balans voorleggen als het om internationale producties ging. ‘Een festival heeft het voordeel een soort elektroschock te kunnen veroorzaken. Door de samenwerking met andere instellingen kan het een stad een nieuw elan geven. Dat is uitermate belangrijk voor de artiesten die in deze stad en dit land leven. Een kamer waar de deuren en de ramen dicht blijven, daar stinkt het.’

Ondertussen heeft de beheerraad van het KunstenFESTIVALdesArts beslist opnieuw een jaarlijkse editie te organiseren. De overheid gaat daarmee akkoord – al moet er nog over de budgettaire ruimte worden onderhandeld.

In vijf jaar is een hele weg afgelegd, ook in de hoofden van de politici. Frie Leysen: ‘In het begin werden we er soms van verdacht een geheime agenda te hebben. Ik denk dat men intussen wel begrepen heeft dat wij alleen maar een internationaal en tweetalig festival willen creëren. Dat is nu toch wel verworven.’

LUIS IN DE PELS

Leysen ziet een evolutie, zowel aan Nederlands- als aan Franstalige kant. Een aantal politici begint door te hebben hoe verrijkend de ontmoeting tussen twee culturen kan zijn. ‘Brussel is een beetje Europa. Dat is geen bewuste constructie, het is ons gewoon overkomen. Maar deze situatie verplicht ons na te denken over een aantal vragen. Hoe kunnen wij in Europa samenleven met verschillende gemeenschappen? Hoe kunnen we elkaar inspireren? Ik ben er mij van bewust dat een festival maar een festival is en wij daarmee de wereld niet gaan veranderen. Maar je vecht met de wapens die je hebt. Het festival heeft een grote symbolische functie, vooral voor de buitenwereld. Eindelijk kunnen we een andere boodschap geven dan: die Belgen maken toch altijd ruzie.’

Artiesten en intellectuelen zouden voor de politiek de luis in de pels moeten zijn, vindt Frie Leysen. ‘We leven in een maatschappij waar iedereen probeert goed te staan met iedereen. Intellectuelen en artiesten hebben vaak de neiging zich aan te passen aan het politieke spel, terwijl een zekere spanning tussen de verschillende spelers in een gemeenschap gezond is.’

Antwerpen ’93 stelde destijds de retorische vraag: ‘ kan kunst de wereld redden?‘ Dat lijkt wat hooggegrepen. Maar kan kunst Brussel redden?

Frie Leysen: ‘Wie het weet mag het zeggen. Ik denk dat het belangrijk is dat mensen die iets te vertellen hebben op het KunstenFESTIVALdesArts een podium krijgen. Wat er dan gebeurt in de hoofden van de toeschouwers kan niemand meten, maar ik ben ervan overtuigd dat kunst wel degelijk een impact heeft. Er moeten in een maatschappij krachten aanwezig zijn die evidenties in vraag durven stellen en niet alleen bevestigen.’

De eerste editie van het KunstenFESTIVALdesArts in ’94 werd door de politieke overheden met open armen ontvangen. Ronkende verklaringen, een hoerastemming alom en een ruim budget van 124 miljoen frank. Toen de eerste editie haar deuren sloot kwam het gemor, zowel vanuit de artistieke wereld als vanuit de politiek. Het geld was niet goed besteed, vonden sommigen in de artistieke wereld. Wat de politici dachten was onduidelijk, maar plots werd er vanuit de beide gemeenschappen gepleit voor een tweejaarlijkse frequentie. De festivalleiding weigerde en maakte het jaar nadien een nieuwe editie, al moest ze het met een veel kleiner budget stellen.

Was de overheid niet tevreden met de strikte keuzes die het festival maakte, of had zij een ander project voor ogen? Jan Decorte, theatermaker en in die tijd parlementslid, wees de artistieke wereld op een misvatting. Volgens Decorte waren ‘de kunstenaars er zich niet van bewust dat de politiek niet de minste interesse voor de kunst heeft. De kunst denkt dat de politiek geen geld wil geven, terwijl de politiek alléén maar dat wil doen. Als het geld maar de deur uit is! Hoe prestigieuzer hoe beter.’

Leysen kan die redenering wel volgen. ‘Als ik de evolutie zie van de jongste jaren, dan krijg ik de indruk dat men alleen nog investeert in kunst als het om grote evenementen gaat. Ik betreur dat omdat het ten koste gaat van het dagelijks artistiek leven. Het probleem is dat de overheid zich meer en meer als een sponsor gaat gedragen, het verschil tussen Camel en de overheid is soms heel klein. Het is mij ook nooit duidelijk geworden waarom een artistiek project al dan niet wordt gesteund. Bij het KunstenFESTIVALdesArts gaat het natuurlijk vooral om de internationale uitstraling.’

KWEEKVIJVER VOOR MORGEN

Het festival is er van bij de start in geslaagd om grote namen naar Brussel te halen. Volgens Leysen is dat echter niet de eerste zorg. Het festival is een kweekvijver, waar men niet alleen de grote namen van nu aantreft, maar ook die van morgen. Dat is belangrijk, vooral omdat het voor de jonge kunstenaars niet makkelijk is om een plaats te veroveren naast mensen als Trisha Brown, Peter Brook en Luc Bondy. Leysen en haar ploeg willen ook jonge kunstenaars kansen geven.

Dat wil nog wel eens leiden tot het verwijt dat het festival ‘elitair’ is. Leysen is er zich van bewust dat ze geen festival maakt voor een heel breed publiek, maar ze mikt niet alleen op een nieuwsgierig publiek. ‘Ik wil de dingen omdraaien. Ik denk dat het potentieel publiek dat men voor een dergelijk programma kan interesseren groter is dan velen vermoeden. Het publiek wordt onderschat. Het is niet omdat je elke dag gaat werken en vermoeid thuiskomt dat je een debiel wordt. Je kunt je ook op een intellectuele manier ontspannen door gebruik te maken van een ander deel van je hersenen.’

‘Ik heb een diep respect voor het publiek, dat veel geïnteresseerder, intelligenter en avontuurlijk is dan men gewoonlijk vermoedt. En natuurlijk zijn we geen Torhout/Werchter, maar laat ons eerlijk zijn, het theater is nooit een echt populaire discipline geweest. Om een ietwat simpel voorbeeld te geven: ieder bedrijf heeft een afdeling research and development waar men de status-quo niet aanvaardt en zoekt naar vernieuwing die de toekomst verzekert. Wel, ook in de kunsten heeft men nood aan plaatsen waar er gewerkt wordt aan een nieuwe taal om zich uit te drukken. Ik houd niet van de term avant-garde, ik verkies “hedendaags”. Op een gegeven moment is er een breuk tussen het hedendaagse van ons dagelijks leven en de artistieke expressie. De vraag is dan hoe we daarmee omgaan.’

Het festival maakt een opvallende keuze voor het interdisciplinaire. De kunstenaars blijven niet binnen hun eigen discipline maar breken uit. Ze gaan samenwerken met andere artiesten of zoeken nieuwe expressievormen. Verschillende talen, culturen, artistieke en professionele achtergronden zijn geen barrières meer, maar een stimulans en inspiratiebron.

Een bewuste keuze, maar geen voorwaarde. ‘Wij vertrekken van kunstenaars, en niet van producties. Door met hen te praten proberen we te zien op welke manier het festival een meerwaarde kan betekenen voor hun werk en het publiek. Het KunstenFESTIVALdesArts bestelt dan ook nooit stukken. Echte artiesten wéten wat ze willen vertellen en hoé ze het willen vertellen. Een goed voorbeeld is de Monteverdi-cyclus. Trisha Brown bijvoorbeeld, die bij ons twee jaar geleden een Monteverdi-opera maakte, was al lang op dat project aan het broeden. Als een artiest iets te zeggen heeft, dan kiest hij de discipline waarin hij zich wil uitdrukken, ook al is hij niet thuis op dat terrein. Als een choreografe zich aan een opera waagt, geeft dat twee dingen: één, zij zal gaandeweg een andere kijk krijgen op haar eigen werk. En, twee, ze blaast een genre dat vastzit in zijn eigen codes nieuw leven in. De operawereld wordt zo ook een stukje rijker. Wij vragen aan artiesten die we kennen of ze een droom hebben. Aan ons dan om te kijken of we die kunnen waarmaken.’

Dat brengt risico’s mee, maar volgens Leysen zijn er maar twee mogelijkheden. Of je reist de wereld rond op zoek naar grootse spektakels – een tamelijk risicoloze onderneming. Of je maakt diezelfde reis en zoekt interessante artiesten die iets te zeggen hebben en die niet onmiddellijk een platform vinden. Je kunt ook het ene doen en het andere niet laten, zegt Leysen. Hoewel, als het er echt op aankomt, wil het KunstenFESTIVALdesArts veeleer dingen ontwikkelen dan bevestigen.

‘Het is een soort speurwerk zonder dat we verzaken aan het programmeren van bestaande producties. Daarom ook willen we opnieuw jaarlijks gaan om belangrijke voorstellingen hier in Brussel te kunnen tonen. Het is niet het één of het ander, maar het zoeken van een goed evenwicht tussen de twee. Het vraagt tijd om goede nieuwe dingen te vinden, het is een werk van lange adem en dat is soms frustrerend. Maar ik vind dat er te veel artiesten op een podium staan die niets te vertellen hebben. Voor mijn part doen ze dat maar voor hun tante Rosa en nonkel Emiel, maar daarom moeten ze het publiek nog niet lastig vallen.’

MISSIONARISSEN EN HELDEN

De gebeurtenissen in Oostenrijk bleven ook bij het kunstenfestival niet onbesproken. Het team wil de Oostenrijkse kunstenaars en culturele instellingen steunen in hun strijd tegen extreem-rechts. Samen met de Italiaanse compagnie van Raffaello Sanzio werd beslist om de uitnodiging van de Wiener Festwochen te aanvaarden en Il Combattimento daar te laten spelen. Het festival is ook lid van het cultureel steuncomité van de Mensen Zonder Papieren. Leysen is er zich van bewust dat hete politieke hangijzers soms schaamteloos worden misbruikt. ‘De recuperatie van dat soort dingen is voor mij ook dikwijls stuitend; we zijn allemaal missionarissen of helden en we staan zo graag op de barricades. Ja, ik krijg daar soms ook een beetje last van. Een grotere dosis bescheidenheid in dit beroep zou niet misplaatst zijn.’

Die funeste vorm van recuperatie heeft volgens haar ook te maken met het feit dat de intellectuele en artistieke milieus zo vriendelijk, beleefd en bevestigend zijn geworden. Er wordt te veel naar consensus gezocht, discussie ontbreekt. De vraag moet zijn: ‘hoe is het ooit zover kunnen komen en waarom hebben we dat niet zien aankomen?’

De kunstwereld laat zich te makkelijk inpakken, zegt Leysen. De mentaliteit van wiens brood men eet… – daar kan ze zich behoorlijk aan ergeren. ‘Intellectuelen en kunstenaars moeten het reilen en zeilen van onze maatschappij van dichtbij bekijken, analyseren en erop reageren. Ze moeten nadenken over een toekomstperspectief. Dat is niet alleen een taak van de politieke maar ook aan de artistieke wereld.’

Tine Vandendriessche met Elisabeth Mertens (Le Vif L’Express)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content