De eerste is de First Earl of Birkenhead, een klein gat gelegen aan de monding van de Mersey, de tweede de Duc de Chaulnes, laatste loot van het huis van Luynes. Wat hebben deze twee edellieden gemeen? Niets, behalve dan dat zij onverbiddelijke vechtersbazen waren.

Graaf Birkenhead vocht vooral met zijn neus in een boek waarin gevochten werd terwijl hertog de Chaulnes aan veldwerk deed, met gelijk welk wapen dat hem onder de hand viel. Birkenhead heeft in een boek vijftig gevechten samengebracht die zijns inziens eeuwigheidswaarde hebben. Hij ziet het niet klein, want zijn bloemlezing gaat van start met de kamp tussen David en Goliath. Hij sluit af met het laatste gevecht van baron Richthofen, beter bekend als de Rode Baron, aartsvijand in de lucht van Snoopy the striphond.

Een wonderlijke tweestrijd heeft de graaf echter over het hoofd gezien, met name het handgemeen tussen Beaumarchais, ons welbekend als schrijver van de Figaro-reeks, en de razende hertog de Chaulnes.

Zoals zo dikwijls ontstond de onmin door het dingen naar de gunsten van een zekere Mademoiselle Ménard, een fris maar ongelijk zangeresje aan de “Comédie Italienne”. Vooral de schoonheid van haar armen werd de hemel ingeprezen.

Zoals wij allemaal weten zijn een paar mooie armen geen vrijbrief tot succes. Benen misschien, maar armen nooit, tenzij men in het gezelschap van octopussen vertoeft.

Toen de bom barstte, vlood Gudin, de beschermengel van Beaumarchais, naar diens woning met de jobstijding dat de hertog onderweg was om hem te doden. En Gudin kende het opvliegend karakter van de hertog – zie Gudin de la Brennellerie, Compte rendu 11 februari 1773: “a drunken savage, not to say a ferociousbeast”. Daar Beaumarchais niet thuis was maar zitting had als Lieutenant-Général de Chasses aux Baillages et Capitainerie de la Varenne du Louvre, waar hij stropers en stroppenzetters veroordeelde, wachtte de razende hertog tot het hof zich terugtrok terwijl zijn bloeddruk steeds hogere pieken bereikte.

Toch rijden zij in dezelfde koets naar ten huize Beaumarchais, die de hertog uitnodigt om samen te dineren, terwijl de edelman onder de ongelooflijkste lasteringen zijn gastheer bezweert dat hij diens hart zal uitrukken en zijn bloed wil drinken. Dit voorspelt op zijn minst niets goeds. Als het plan doorgaat, wordt het alvast geen tête-à-tête.

Thuis aangekomen, lopen zij samen de trap op, maar de deur is achter hen nog niet in het slot gevallen of de hertog begint alweer te schelden en te dreigen. Komkommerkoel beveelt Beaumarchais aan zijn dienaren om een diner voor twee te serveren in zijn studeervertrek op de eerste verdieping. Amper in het vertrek aangekomen, grijpt de hertog de rouwdegen die zijn gastheer onbedachtzaam heeft neergelegd en wil hem ermee te lijf gaan. Zo’n rouwdegen is een sierdingetje van niets, veeleer een grote naald om karakollen mee te eten, maar men kan er toch een oog mee uit zijn kas peuteren, een trop-plein in de wang aanbrengen of een neusgat verwijden. Om al deze redenen trekt Beaumarchais aan de bel om zijn knechten te sommeren.

“Ontwapen die man!” roept hun meester. De kok, een reus, treedt naar voren, in de hand houdt hij een zwaar stuk brandhout waarover hij daareven nog zinnens was een zwijntje te braden. Nu geeft hij aan het talhout een totaal andere bestemming, hij gaat er een adellijk varken mee slachten. Zijn meester weet hem nog tijdig tegen te houden, er ontstaat geharrewar aan de bovenste trede van de trap, de duc de Chaulnes trekt een ferme pluk haar uit Beaumarchais’ voorhoofd, terwijl deze aan de hertog neus- en kinnebakstompen uitdeelt. Het duel werkt aanstekelijk en de dienaren mengen zich in de mêlee, maar het kolossale gewicht van de reuzenkok verstoort het evenwicht en het menselijke kluwen maakt slagzij en rolt de trappen af. Een dienstmaagd had een venster opengetrokken en gilde: “Au secours! Police! Au secours!” De ontwapende hertog liep naar de keuken op zoek naar een of ander steekgerei. Beaumarchais had zich ondertussen bewapend met een paar vuurijzers uit de open haard. Onverrichterzake kwam de edelman terug, het keukenpersoneel had al wat scherp was weggesloten.

Teleurgesteld, overvallen door een geeuwhonger of om gewoon zijn woede op voedsel te koelen, werpt de edelman zich op het klaarstaande diner, slurpt een bord soep leeg, verslindt ettelijke ribstukken en spoelt dit alles door met twee karaffen water. Gesterkt wil hij weer aan de slag als de politie verschijnt onder de vorm van monsieur Chenu. Deze hoge politiechef scheidde de vechtenden en voerde de hertog naar een andere kamer. Maar de adrenaline was nog niet opgebruikt. De edelman bleef nadieselen. Op zichzelf teruggeworpen, trok hij nu de haren uit zijn eigen hoofd en sloeg zich met gebalde knuisten in het gelaat. Nadat een voetknecht hem pruik en haren had gekamd, verliet de laatste loot van het huis van Luynes deemoedig het pand. Had graaf Birkenhead van deze titanenstrijd weet gehad, zijn boekje zou er des te gewelddadiger om geworden zijn.

Got

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content