Dit weekeinde gaat in Peking het zestiende congres van de Chinese Communistische Partij van start. Zelfs als president Jiang Zemin daar definitief plaats zou ruimen voor ‘de vierde generatie’, is de kans klein dat er snel politieke vernieuwing komt. De economische hervorming is bijna voltooid, de democratie kan wachten.

EEN BERICHT UIT PEKING

Het Tien-An-Men-plein in oktober straalt haast winterlicht af. Grijnzende mannen verkopen er ingewikkelde papieren vliegers, kleine jongetjes trachten ze de lucht in te krijgen. Families van buiten poseren voor de foto, terwijl met kranen en karren de bloemenmuur van de vorige feestelijkheid wordt opgeruimd onder de onbewogen, waakzame blik van jonge agenten die zichzelf ook in het oog gehouden weten. Ooit zou hier de vrede des hemels geheerst hebben – maar Chinezen overdrijven graag als ze een contrast willen aandikken – nu heerst, zo ver men kan zien, de stabiliteit van de Chinese Communistische Partij.

Nog steeds is het op dit plein dat de grote manifestaties plaatsvinden. De bloemenhuldes, met de majorettes en muziek die in de pas doet lopen. De straatverlichting kan van ‘alledaags’ naar ‘feestelijk’ opgevoerd worden – lampjes en ballonnetjes horen bij een feest, zoals het aanstaande partijcongres in de grote Hal van het Volk aan de westzijde van het plein. Daar moet worden gesproken over de aflossing van de wacht aan de top, en hoeveel zal moeten veranderen als men wil dat alles hetzelfde blijft: reden genoeg om veel lichtjes aan te steken en meer politie op de been te brengen. Praalwagens en bloemenhuldes aan geliefde leiders worden nochtans gauw vergeten, zodra ze uit het oog des volks zijn verdwenen. Wat blijft hangen, zijn eerder de brutaliteiten, de massale arrestaties van Falung Gong-aanhangers toen die dachten een vreedzame demonstratie te kunnen houden op het plein; of de massamoord op de demonstranten voor democratie in de nacht van 4 juni 1989.

Je merkt, de tweede dag dat je er komt – de bloemen zijn grotendeels opgeruimd en het plein lijkt er weer een stuk groter bij – dat de grote plavuizen bespikkeld zijn met donkere en zwarte plekken, als van vuurtjes of inslagen van het een of ander. Een klein legertje gehurkte mannen zit de spikkels te bewerken met plamuurmessen en beiteltjes, en je denkt, wat is hier nu weer gebeurd? Niets is hier gebeurd dit keer, ze zijn de zwart uitgeslagen kauwgumresten van het volk aan het weghalen. Een man doet raar bij de poorten naar de Verboden Stad, waar het weer schoongemaakte portret van Mao Zedong nog altijd waakt. Hij doet enkele passen en staat dan stil, in meditatie of gebed, telkens opnieuw, als een eenmansprocessie. De toeristen die de keizerstad binnengezogen worden, bijna allemaal Chinezen nu, lopen netjes langs hem heen.

In de Verboden Stad zijn de keizerlijke audiëntiehallen grotendeels gesloten voor het publiek. Men staat er te dringen voor hekken en tralies om een glimp op te vangen van de vermoede pracht in de schemering, loopt dan voort naar de volgende halte, bijna steevast de tweetalige bordjes negerend – geschonken door een groot Amerikaans bedrijf – die naar de tentoonstellingen van kunst wijzen, in de randzalen. Bij de achteruitgang verkopen Oeigoeren ansichtkaarten en geborduurde portemonnees.

Vroeger, voor de revolutie, was het verboden in de stad hoger te bouwen dan het keizerlijk paleis: het gaf geen pas dat de burger bij de zoon des hemels zou kunnen binnengluren. Als gevolg daarvan was Peking een uitgestrekte, tamelijk platte stad van laagbouw en smalle straatjes. Het binnenkijken geeft nog steeds geen pas – de keizers zitten nu in Zhongnanhai, het complex van parken en villa’s en vijvers dat in het westen aan het oude paleis grenst, een nieuwe, pas écht verboden stad -, maar de laagbouw is nu zeer snel aan het verdwijnen. Hier aan de noordkant van de keizerlijke stad heeft men de oude hutongs nog laten staan (er is een gevecht aan de gang over die oude wijken, maar daarover later), en de mogelijkheid lijkt niet helemaal fictief dat ze kunnen blijven. Langs de oevers van een grote vijver staan ze schilderachtig en oud Chinees te wezen, en vredig. Tot er een rauwe kreet weerklinkt en iedereen opzijstuift voor een riksja met twee toeristen achterin, gevolgd door een tweede, een derde, een hele karavaan… De hutong-riksjatour wordt aanbevolen in de reisgidsen als een goede manier om de oude smalle straatjes te verkennen.

Maar je gaat er te voet in, onvervaard voor vragen en loslopende honden (los- lopende honden, in China, worden opgegeten), en je ziet en hoort en ruikt andere dingen. Je ruikt natuurlijk de oeroude gebroken afvoerpijpen, je ziet de steenkool aanvoeren, die nog niet aangestoken wordt maar opgehoopt in gangen, kelders en portalen, en straks de smog komt verrijken die nu al zichtbaar over de lanen hangt. En achter een muur hoor je aarzelend pianospel, westerse muziek, een meisje op een buffetpiano die bijna de helft van haar kamertje inneemt, en ineens is daar dan een jongen ook, eveneens met een piano, die met veel bravoure en enigszins naast de tonen ragtime jazz ten gehore brengt. Het is hier niet ver van het muziekconservatorium van Peking, het enige raadsel is hoe ze die piano’s daar binnengekregen hebben. De huisjes zijn écht heel klein en armzalig en worden per kamer verhuurd, en wat binnenplaatsen hadden moeten zijn, staat volgebouwd met onoverzichtelijke koterijen. Het merendeel van deze pittoreske traditionele woningen is verkommerd en verkrot, en, met één publieke wc per huizenblok, alleen aan de buitenkant charmant.

RIJK IS DE NORM

Maar daarover gaat de discussie niet. Vroeger, zo leert de – korte – geschiedenis, regeerde de Communistische Partij het land aan de hand van de ‘Gedachte van Mao Zedong’, strikt egalitair, iedereen had er een onderdak en zijn ijzeren kom rijst, en niemand maakte aanspraak op schonere toiletten, laat staan modernere. Die tijd is voorbij. Net zoals in Wall Street of op Picadilly kan men dezer dagen op Changanlaan of Wangfujing arme mensen in de afvalbakken zien zoeken of – nieuwe variant – de resten van meeneemmaaltijden uit hun piepschuim zien verorberen. De jeugd troept met geverfde haren samen voor een concert – in het Arbeidersstadion – van de Japanse popgroep Glay. En net als in Amerika is rijk zijn nu de norm in Peking, en wie arm is, heeft het niet gemaakt.

De hervorming en opening van de Chinese economie de afgelopen twintig jaar heeft, onder het wakend oog van diverse partij-instanties, enorme fortuinen laten ontstaan. De geografische opening – naar Taiwan, Hongkong en de wereld van de overzeese Chinezen om alleen die te noemen – heeft magnaten als de Hongkonger Li Ka Shing vaste voet gegeven in Peking (Li heeft nu een glazen shopping center op de hoek van Changan en Wangfujing, vlak naast het befaamde Peking Hotel). Nog ziet men weinig of geen Rolls-Royces, Bentleys of écht grote Mercedessen in de eindeloze verkeersopstoppingen van Peking, maar die zullen wel komen.

De beste manier om van geld te genieten, in China, is het uit te geven waar iedereen het ziet. Discretie is daarbij géén deugd, daarvan getuigen de grote, maar verder vaak nogal fantasieloze torens van glas en roestvrij staal die overal uit de grond getoverd worden, en de winkelcentra met chique merken en luxeartikelen even duur als in Brussel of Parijs. En honderd meter verder op de Xishui Sichang-markt vind je de namaak Fendi, Louis Vuitton, Ralph Lauren, net echt, voor drie stuivers. ‘Rijk worden is glorieus’, had de kleine Deng Xiaoping gezegd, en de Chinese ondernemers hebben dat ter harte genomen. (Maar waar is Deng naartoe? Het ontbreekt in Peking niet aan gipsen afbeeldingen van geliefde leiders, en Mao is in alle toonaarden aanwezig, en Jiang Zemin ook wel, en al die anderen, maar Deng ziet men er niet meer tussen staan, zelfs niet op de rommelmarkt. Zou de voorraad op zijn?)

President Jiang Zemin, die door Deng naar voren geschoven werd na de cata- strofe van juni 1989, en die nu aan aftreden toe zou zijn, heeft zijn plaats in de heldengalerij van het Chinese marxisme-leninisme verworven door zijn theoretische werken waarin, recentelijk, veel plaats is ingeruimd voor de notie ‘3 represents’: een door haar nieuwigheid onvertaalbare constructie die erop neerkomt dat de sociale lagen (mag men nog van ‘klassen’ spreken?) die de Chinese samenleving vertegenwoordigen voort- aan boeren, arbeiders én ondernemers zijn. Dat is een aanvulling op het marxisme van heb ik jou daar, de sluitsteen op de hele onderneming van snelle economische hervorming naar de markteconomie bij zeer vertraagde, haast op stilstand lijkende politieke aanpassingen van het systeem. Jiang zou enkele bijzonder succesvolle (dus bijzonder rijke) ondernemers in die zin ook voorgedragen hebben voor het ereteken van modelarbeider. Dus toch een staat van arbeiders en boeren.

WAT VERANDERT

Het is in Peking niet meer zo dat je niemand te spreken krijgt over pornografie of politiek. De debatten woeden er naar alle kanten, en zeker binnen de ‘generatie van juni ’89’, mensen die nu rond de veertig zijn en denktanken en instituten bevolken zoals de Academie voor Sociale Wetenschappen in China: dit wordt de vijfde of zesde generatie, in de Chinese machtsrekening, politieke ideeën zullen uit die hoek moeten komen. (De derde generatie leiders is nu aan het uitdoven: na Mao kwam Deng, na Deng kwam Jiang; de vierde generatie zou op dit partijcongres moeten aantreden.) In Hongkong, maar ook in Peking, werken jonge profs aan universiteiten, niet zozeer met theoretische modellen als wel met statistieken en rekenmachientjes. Die wikken en wegen hun woorden wel als ze tegen vreemden spreken – maar spreken doen ze, en elkaar flink tegenspreken ook.

Zij weten ook wel wat je op straat kunt zien: dat de economische hervorming vijf procent van de bevolking superrijk heeft gemaakt, en dat de rest arm gebleven is. Zoals in andere landen. De groeiende kloof tussen arm en rijk, in een land dat zo lang en zo heftig op een egalitaire retoriek gedraaid heeft, kan niet anders dan explosieve toestanden geven. Opstanden op het platteland hoeven niet meer voorspeld te worden, ze zijn er al. Dat hoor je zowel van professor Wang Shaoguang aan de Chinese Universiteit van Hongkong, als van dr. Kang Xiaoguang van de Chinese Stichting voor Verlichting van de Armoede in Peking. De armoe op het platteland is snel en sterk verminderd tussen 1976 en 1985, zegt dr. Kang, maar na ’85 trad een stagnering op, en sinds ’97 stijgt de totale armoede weer – zij het sneller in de steden dan op het platteland. De opstanden heb je op het platteland maar nog méér in de stad, vanwege de economische situatie zeker, omdat de mensen arm zijn, maar vooral omdat ze onrecht zien en zich oneerlijk behandeld voelen door corrupte ambtenaren, die zich door de rijken laten omkopen terwijl de armen op de kleine regeltjes stoten. Die rijken zijn dan vaak ex-ambtenaren, of familie van ambtenaren, zodat het probleem politiek wordt.

Professor Wang Shaoguang heeft in een artikel over ‘De sociale en politieke implicaties van China’s lidmaatschap van de WTO’ samen met de geziene prof Hu Angang in Peking berekend dat juist de arme lagen van de bevolking de rekening van die vernieuwing gaan betalen – precies de lagen waar de Communistische Partij haar morele autoriteit uit haalt. De enige manier om die morele autoriteit niet te verliezen, schrijft hij, is door een sociaal vangnet te voorzien, dat door de hervormingen afgebroken is. Maar daar is geld voor nodig, zodat de staat belastingen zal moeten heffen. En de enige manier om de mensen die belastingen te doen betalen, is door ze beslissingsrecht te geven. Ze verkiezen nu al hun lokale besturen, het zal nodig zijn een soort democratie tot op districtsniveau in te voeren.

Maar kan dat allemaal wel, en zou het genoeg zijn? Je moet het morele gewicht van de Partij niet onderschatten, zegt Francesco Sisci, een Italiaan die al jaren het Pekingse milieu van de denktanken frequenteert: niet iedereen kan zomaar bij de Partij, het is een goede selectiemachine, ze kiezen de beste mensen er uit. Het is de Partij die China bij elkaar houdt. ( Francesco Sisci schreef een elektronisch boek, ‘Another China’, voor het magazine ‘Heartland’, te lezen op www.atimes.com)

Dat is meteen het enige waar iedereen het over eens is: de Partij is nog het enige bindmiddel dat de Chinese maatschappij ondanks alle middelpuntvliedende krachten bijeenhoudt. Of dat goed is, is wat anders. Sisci: ‘Je moet maar hopen dat de Partij niet dadelijk uit elkaar spat. Dan zouden de maffia’s en de sekten de overhand krijgen, chaos gegarandeerd. Je moet inzien dat de grote, economische hervorming hier zo goed als afgewerkt is. De democratie kan wachten, nu moet een civiele maatschappij groeien, instellingen, ondernemingen, vrije media. Dat vraagt tijd. Vijftien jaar of zo.’

Ook dat kan bijna iedereen beamen: de hervormingen zijn voorbij. De politieke hervorming is niet aangevat. Wang Shaoguang denkt dat de Partij uiteindelijk ‘irrelevant’ zal worden, als al wat er nu onder zit, volgetekend is met instellingen en lokale beslissingskanalen.

Maar waar blijft de macht?

Nog aan de Chinese Universiteit van Hongkong tekent professor Wu Guoguang een heel ander beeld van de venerabele Partij. Wu was een nauwe medewerker van Zhao Ziyang, de partijsecretaris die voor het Tien-An-Men-bloedbad werd weggezuiverd en nog steeds onder een soort verguld huisarrest leeft (een waarnemer: ‘Hij is een goede golfer geworden.’). Voor hem is de Partij een aflopende zaak, die aan de macht blijft met politieke dwang tegen al wat ze niet wenst te zien of waar ze bang voor is, zoals sekten als de Falung Gong, die ze verbiedt, of scheldwoorden op het internet, waar ze Google en een hoop websites dagenlang gesloten hield. Of opstandige arbeiders, waar ze het leger op afstuurt.

‘Die lui sturen hun kinderen naar het buitenland’, zegt Wu. ‘Ze zijn corrupt en trachten zoveel mogelijk geld te vergaren om te kunnen ontsnappen eer de zaak in elkaar tuimelt. Die geloven niet dat dit kan blijven duren, maar zolang het duurt , handhaven ze de stabiliteit met repressie. In hun optiek was ook de Culturele Revolutie een vorm van stabiliteit.’

Het is een systeem van middelmatigheid waarin iedereen zichzelf bedient, zegt Wu. ‘De enige manier om vooruit te komen, is door goeie relaties te hebben met de baas. Maar dat heeft uiteraard iedereen. Dus je betaalt, en je houdt je capaciteiten en je voorkeuren voor jezelf. Je krijgt een post in de provincie, de overheid betaalt je niet, dus moet je rijk worden op de rug van die provincie. En zijn de boeren ontevreden.’

DE WEDDENSCHAPPEN OPEN

Op het grote plein wordt intussen alles klaargezet voor het zestiende partijcongres. Het eerste échte congres sinds Mao Zedong, zegt Francesco Sisci, het eerste congres ook waarvoor de partijtop eerst de mening van de Verenigde Staten is gaan vragen. Wat daaruit zal komen, mag Joost weten. Jiang Zemin zou moeten opstappen, maar het zou kunnen dat hij blijft in een of andere functie, waarschijnlijk als chef van de militaire commissie, zoals Deng dat ook al deed.

Of misschien ook niet. Vorige maand verscheen in The New York Review of Books een tweedelig artikel van twee China-specialisten, Andrew Nathan en Bruce Gilley, ‘China’s New Rulers’, waarin de leiding beschreven werd zoals die uit het Congres moet komen. De Vierde Generatie dus. ‘De Bijbel van het diplomatieke corps’ zegt een ambassadeur, maar er iets van afweten, doet hij ook niet: ‘Het is volslagen ondoorzichtig wat daar gebeurt, totaal afgesloten.’

Zegt Sisci: ‘Als dat allemaal waar was, wat in die artikels staat, dan zouden die toch niet gepubliceerd zijn? En zelfs als het toen waar was, dan zou het dat na publicatie toch niet meer zijn?’ De weddenschappen zijn geopend.

Wat er ook uit dat congres komt, zegt dr. Yu Shicun, voormalig hoofdredacteur van het semi-onafhankelijke en vaak kritische denktank-tijdschrift Strategie en Management, het komt er eigenlijk niet op aan, want al de kandidaten staan voor dezelfde strekking. Alles zal in dezelfde richting voortgaan. De mensen in de partijleiding, experts, zeer ervaren, zijn uiterst conservatief en willen stabiliteit voor alles. Wel evolutie waar dat moet, maar zeker geen plotse en grote veranderingen. Het is de generatie van juni ’89 die de verandering ten goede zal brengen, langzaam, door rechten los te wrikken in de economische sfeer. En instellingen te bouwen.

‘Nu zal er wel een nieuwe leider komen,’ zegt Yu, ‘maar dat zal niets veranderen. Het systeem is niet persoonsgebonden. Het democratiseringsproces, als dat er komt, zal niet zichtbaar zijn. Of misschien zal het aan de buitenkant op een democratisering lijken, terwijl het in essentie hetzelfde blijft.’

China wordt, rekende een waarnemer uit, sinds de revolutie van Sun Yat-sen al geregeerd door dezelfde elite van machtige families, door alle omwentelingen heen. Zo zal het wellicht nog een tijdje blijven? Dr. Yu Shicun ontkent het niet. Misschien is het altijd zo geweest.

Op het plein van de Hemelse Vrede valt de nacht vroeger dan elders in de stad. Om negen uur ’s avonds, midden oktober, zijn de lichtjes overal ontstoken. De menigte wandelaars, vliegerverkopers en wat niet al is langzaam uitgedund, en je blijft over met twee, drie, dromende passanten. En de nodige politieagenten, één die je aanspreekt.

‘Wilt u nu het plein verlaten alstublieft?’

Het doek, dat valt voor de nacht. De bevolking opnieuw tegen zichzelf beschermd.

Sus van Elzen

Foto’s Maria Fialho

De economische hervorming heeft vijf procent van de bevolking superrijk gemaakt, de rest is arm gebleven.

Corrupte ambtenaren laten zich door de rijken omkopen terwijl de armen op de kleine regeltjes stoten.

De Partij is nog het enige bindmiddel dat de Chinese maatschappij bijeenhoudt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content