Propaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog: Cyriel Verschaeve en Wies Moens bepleitten in een ‘cultuurfilm’ de Germaanse gedachte.

De Holstentor in het Duitse Lübeck valt nauwelijks te onderscheiden van het Gentse Rabot: twee gedrongen torens met hoge puntdaken, met daartussen een bijna even hoog sluisgebouw met een trapgevel. Voilà, meende de Duitse propaganda tijdens de Tweede Wereldoorlog, een bewijs dat Vlaanderen geheel en al doordesemd is van de Germaanse cultuur. De vergelijking komt uit de propagandafilm Flanderns germanisches Gesicht uit 1941. ‘Eenzelfde landschap van Brugge tot Riga’, aldus de bombastische, nooit om een adjectief verlegen zittende commentaarstem, ‘en een gedurende eeuwen gelijk lotgeval verbinden het Duitse en het Vlaamse volk.’ Heb Duitsland lief zoals gij Vlaanderen liefhebt, zo klinkt het bijna letterlijk als conclusie.

Wie begin 1942 in België naar de film ging, moest ook deze ruim een kwartier durende, nogal statische en inhoudelijk overladen documentaire voor lief nemen. De bioscopen in de door nazi-Duitsland bezette landen projecteerden niet alleen een overvloed aan Duitse fictiefilms (de censuur verbood Britse, Amerikaanse en alle andere onwelgevallige prenten), bovendien waren ze verplicht om er een Duits ‘voorprogramma’ bij te nemen, filmjournaals plus in opdracht van de Duitse propaganda gemaakte, zogeheten cultuurfilms. Daartoe behoort ook het ‘heerlijke’ Flanderns germanisches Gesicht, gedraaid door de Duitse cineast Alfred Ehrhardt. Het is het ‘beruchtste’ voorbeeld van dergelijke nazipropaganda in Vlaanderen, aldus Roel Vande Winkel, vorser aan de Universiteit Gent, die de film van de vergetelheid heeft gered.

De film werd lange tijd als verloren beschouwd, tot Vande Winkel een kopie ervan kon reconstrueren. Morgen 20 februari wordt hij op het Viewpoint-festival in Gent voor het eerst sinds de oorlog opnieuw in het openbaar vertoond. Daarbij zal ook Leinen aus Kortrijk te zien zijn, eveneens gedraaid door Ehrhardt, een documentaire over de linnennijverheid in West-Vlaanderen, die eindigt met de niet mis te verstane boodschap dat de Vlaamse geschiedenis ‘verwant (is) met de mensen en de cultuur van het Nederduitse land’. Waarmee werd bedoeld: met Duitsland.

De documentaire is al interessant vanwege zijn maker. Alfred Ehrhardt studeerde muziek en frequenteerde ook het Bauhaus, de befaamde modernistische kunstschool, destijds in Dessau. Net als zoveel Bauhaus-adepten, werd Ehrhardt na de machtsgreep van de nazi’s door hen als zogeheten ‘ontaarde’ kunstenaar verketterd. Na een korte ballingschap in Denemarken keerde hij evenwel naar Duitsland terug, waar hij als musicus en als fotograaf en cineast weer aan de slag ging, ook voor de officiële nazipropaganda. Hij werkte voor het filmbedrijf Tobis, onder meer in het bezette en opgedeelde Tsjecho-Slowakije en ook in Vlaanderen, waar hij niet alleen de twee ‘cultuurfilms’, maar ook het fotoboek Ewiges Flandern (1943) maakte.

ANNEXATIE DOOR DUITSLAND

Een bijzondere band met Vlaanderen had Ehrhardt niet en bovendien kwam het initiatief voor zijn films veeleer uit Berlijn dan uit Brussel. Ter plekke kon hij enige hulp dus best gebruiken. Roel Vande Winkel kon achterhalen dat hij daarvoor terecht mocht bij niemand minder dan priester Cyriel Verschaeve, voor de flaminganten toen al een legendarische ‘ziener’, en de evenzeer bekende dichter Wies Moens. De eerste zou Ehrhardt ‘advies’ hebben verstrekt, de tweede zorgde voor de ’tekst’, al valt niet meer te achterhalen of daarmee het scenario dan wel de commentaartekst is bedoeld.

Zowel Verschaeve als Moens maakten al vóór de oorlog geen geheim van hun rechts-autoritaire en Vlaams-nationalistische ideeën. Ze stapten al bij het begin van de Duitse bezetting in de collaboratie. Zo werd Verschaeve voorzitter van de zogeheten Kultuurraad, terwijl Moens een hoge functie bij de openbare radio kreeg. Na de bevrijding werden ze bij verstek ter dood veroordeeld. Dat betekende evenwel geenszins dat beiden er identieke ideeën over Vlaanderens toekomst op na hielden. Zeker naarmate de oorlog vorderde, evolueerde Verschaeve steeds ondubbelzinniger naar het radicaalste nazisme. Hij kon dan ook geen moeite hebben met hand- en spandiensten te verlenen aan de Duitse propaganda, die ernaar streefde om met een cultuurpolitiek ‘Germaans’ discours het bezette gebied voor te bereiden op een opname in een toekomstig Groot-Duits Rijk.

Wies Moens erkende wel een Germaanse gemeenschappelijkheid van Vlaanderen met Duitsland, maar koos uitdrukkelijk voor een ‘Dietse’ en Groot-Nederlandse identiteit. Daardoor kwam hij tijdens de oorlog trouwens nog in conflict met de Duitsers. Dit laatste maakt Moens’ medewerking aan Flanderns germanisches Gesicht zeer problematisch, aangezien de film, op grond van een zeer eenzijdig geschiedenisverhaal, uitdrukkelijk een Groot-Duits standpunt verdedigt en dus inhoudelijk haaks staat op wat Moens altijd propageerde. De vooralsnog niet opgeloste vraag is dan wat hem bezielde om er toch de ’tekst’ voor te leveren. Louter het geld?

Wat het publiek van de propagandafilms van Ehrhardt dacht, kon Vande Winkel niet achterhalen. De collaboratiepers liet er zich, dat viel te voorspellen, positief over uit. Al viel ook wel een wanklank te noteren: dat de Duitse propaganda ervoor een beroep deed op niet-Vlamingen, terwijl Vlaanderen nochtans zulke ‘voortreffelijke cultuurfilmers’ telde.

De films ‘Flanderns germanisches Gesicht’ en ‘Leinen aus Kortrijk’ worden op 20 februari vertoond op het negende documentair filmfestival Viewpoint in Film-Platteau (Paddenhoek 3, Gent) om 20 u. Roel Vande Winkel schreef over deze films bijdragen voor het verzamelwerk ‘Identiteiten, functies en dysfuncties’ (Academia Press, 2002) en voor het volgende nummer van het tijdschrift ‘Wetenschappelijke Tijdingen’.

Marc Reynebeau

WAAROM DEED DE GROOT-NEDERLANDER MOENS AAN GROOT-DUITSE PROPAGANDA?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content