‘Harry Potter is net zo waardevol als Odysseus’

'Mijn hersenen zijn gemaakt om creatief te zijn, ze passen niet in een enge hiërarchische structuur.' © FOTO'S SASKIA VANDERSTICHELE

In de stripwereld is de Eisner Award het allerhoogste wat een auteur of tekenaar kan bereiken, zeg maar de Oscar van het beeldverhaal. Tekenares Judith Vanistendael (39) werd voor drie categorieën van die prestigieuze award genomineerd voor haar boek Toen David zijn stem verloor. Een gesprek over het menselijke oerverlangen naar verhalen en de prijs die ze betaalt voor haar creativiteit.

Zomer 2000. Het regent blaasjes in de plassen op de binnenplaats van het oude huis in de Filomenestraat in Schaarbeek. In het appartement op de eerste etage zit een jonge blonde vrouw in haar onderbroek aan tafel. Ze drinkt thee uit een sierlijk oud kopje met bloemmotief. Hoewel de namiddag nog maar half voorbij is, probeert een grijze duisternis het lichtpeertje dat boven de tafel hangt te wurgen.

Overvallen door het zomeronweer was ze doorweekt thuisgekomen. Haar natte kleren had ze uitgestript, haar vlechten uitgewrongen, een droog hemdje aangetrokken. Water in de ketel, op het gasvuur. Terwijl de ketel tikkend en kloppend op temperatuur kwam, had ze de restanten van de ontbijttafel opgeruimd. Vuile borden en kopjes vormden scheve torentjes op het aanrecht. Stalagmieten van glas en porselein.

Traag rolt ze het warme kopje tussen haar handen. Het zijn ruwe handen voor een meisje, handen die van werk houden. Van kneden en graven en prutsen en snijden. ‘Ik ga dus tekenen’, zegt ze tegen niemand in het bijzonder. Een windvlaag klampt zich vast aan de ramen, rammelt ermee, stoot door. Het keukenraam waait open en veegt de vaat van het aanrecht. Ergens in de traphal knalt een deur in het slot.

De vrouw is zo in zichzelf gekeerd dat ze vergeet te sakkeren. Ze zet haar kopje neer, staat op en waadt op blote voeten tussen de scherven. Ze sluit het raam, reikt naar stoffer en blik en veegt de scherven en de splinters op een hoopje. ‘Ik teken uiteindelijk al mijn hele leven’, fluistert ze. Die vanzelfsprekende oneindigheid in ‘hele’.

Judith Vanistendael ging dus tekenen en haar omgeving leek het normaal te vinden dat je op je 26e je job opzegt en naar de tekenschool trekt. Maar werken was voor haar toch al iets wat ze tussendoor deed. ‘Eerst even gaan werken en dan naar de bibliotheek’, zei ze vaak. Of: ‘Eerst nog even jam maken en dan gaan werken.’ ‘Ik moet die dag gaan werken maar nadien komen er twaalf mensen eten.’ Is het vreemd dat iemand die zo intens leeft en niet zozeer sporen nalaat als wel diepe voren maakt, voor een ambachtelijk beroep als striptekenaar kiest? Tussen het studeren en het tekenen door werd ze bovendien twee keer moeder en kocht ze een huis zonder vloer, keuken of kamers. En ze bleef jam maken, koken voor al wie zich rond haar tafel vergaarde, en lezen.

In 2005 studeerde Vanistendael af, in 2007 debuteerde ze glansrijk met het autobiografische verhaal De maagd en de neger. Twee jaar later volgde het tweede deel, Papa en Sofie. Toen David zijn stem verloor, over een man die keelkanker krijgt en hoe zijn gezin daarmee omgaat, verscheen in 2012. Intussen werd het boek vertaald in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Pools en Koreaans. Tussen het maken van eigen werk door tekende Vanistendael ook voor kranten en tijdschriften, en illustreerde ze boeken van andere auteurs, zoals De Geschiedenis van België van Benno Barnard en vader Geert van Istendael, de serie Rosie en Moussa van Michael De Cock en De kronieken van Qrom van Stephan Dierickx.

Maar het is voor When David Lost His Voice dat haar naam op de lijst met genomineerden voor de prestigieuze Eisner Award van 2014 prijkt. De prijs, die in 1988 voor het eerst werd uitgereikt, is vernoemd naar Will Eisner, de man die in de jaren vijftig naam maakte met de comicreeks The Spirit, en als de geestelijke vader van de graphic novel wordt beschouwd vanwege zijn beeldverhaal A Contract with God. De prijs lauwert mensen die het hoogste in dit vakgebied hebben bereikt, en Vanistendael werd, aan de vooravond van haar 40e verjaardag, genomineerd voor beste buitenlandse publicatie, beste schrijver-tekenaar, en beste visuals.

Wat verwacht u van die nominaties? Gaat u op 25 juli naar de uitreiking in San Diego in de hoop uw awards in ontvangst te mogen nemen?

JUDITHVANISTENDAEL: Ik ben nog niet uitgenodigd, en ik weet ook niet of dat zal gebeuren. Voorlopig kijk ik de kat uit de boom. Ik vind het wel indrukwekkend, maar ik ga niets winnen. Onmogelijk, ik ben maar een Belgje. Ik begrijp niet eens hoe ik op die lijst terecht ben gekomen. Ik vermoed dat een aantal recensenten een crush had op het boek.

Is het een droom die in vervulling gaat?

VANISTENDAEL: Totaal niet. Ik kende de stripwereld niet toen ik aan die opleiding begon.

Maar toch bent u er spelenderwijs ingerold.

VANISTENDAEL: Bijna per ongeluk, ja. Mijn familienaam zal wel geholpen hebben, daar moet ik niet onnozel over doen. Zeker in het begin krijg je meer kansen. Maar als je het niet goed doet, stopt dat. Nu maakt de naam van mijn vader geen verschil meer.

Waarom hebt u pas op uw 26e voor striptekenen gekozen?

VANISTENDAEL: Ik was al eens aan een kunstopleiding begonnen, op mijn achttiende, aan de Hochschule der Künste in Berlijn. Ik woonde in Oost-Berlijn, de muur was pas twee jaar gevallen. Alleen al daar zijn was intens. Ik studeerde vrije kunsten op z’n Duits. Hoe abstracter en conceptueler iets was, hoe beter men het vond. Dat lukte me niet. Achteraf gezien zat ik daar niet op mijn plaats. Ik was ook erg jong vergeleken met de andere studenten.

In plaats van het in België opnieuw te proberen aan een academie ging ik aan de Gentse universiteit etnische kunsten studeren. Ik was ervan overtuigd dat kunstenaar worden niets voor mij was. Wetenschapper of onderzoeker, dat zou het wel zijn. Hoewel ik schitterende punten behaalde, bleek ik niet te passen binnen de structuren van het academische milieu. Ik wilde altijd iets anders doen dan wat van mij werd gevraagd. Mijn hersenen zijn gemaakt om creatief te zijn, ze passen niet in een enge hiërarchische structuur. Dat er een opleiding bestond voor striptekenaars, daar kwam ik pas later achter. Mijn toenmalige partner verzamelde strips, en hij had aan Sint-Lukas een affiche over de opleiding gezien. Hij suggereerde dat het misschien wel iets voor mij was. Nu klinkt het alsof ik strips ben gaan tekenen omdat mijn lief dat leuk vond, maar de waarheid is dat hij zag waar mijn talenten lagen.

In de literaire wereld laait de discussie over verschillende maten en gewichten voor schrijvers en schrijfsters af en toe hoog op. Hoe is het gesteld met de vrouwelijke striptekenaars?

VANISTENDAEL: Goed, denk ik. We hebben een aantal sterke vrouwelijke auteurs. Ephameron, bijvoorbeeld. Shamisa Debroey heeft net een boek uit. Delphine Franssen… Die zijn allemaal jonger dan ik. Toen ik begon, was er Ilah.

Er zijn mensen die menen dat schrijfsters niet moeten zeuren over het feit dat ze niet ernstig worden genomen. Ze moeten hun kinderen maar ergens parkeren en meer ambitie tonen, klinkt het. Wat vindt u daarvan?

VANISTENDAEL: Ik word daar pissig van. Zo eenvoudig is het allemaal niet. Met een zwangerschap ben je wel even out. Per kind kon ik anderhalf jaar niet werken. Mijn hersenen functioneerden niet, ik was minder creatief. Dat is pure biologie. Je lijf wordt volgepompt met hormonen, je draagt al die kilo’s mee, je moet dat kind eruit persen, en nadien moet je ook nog eens een klein jaar ontzwangeren. Dat mag men niet onderschatten. Voor een vrouw betekent een kind krijgen een tijdelijke breuk in haar carrière, ja. Voor mij was dat toch zo, en het heeft me veel tijd en moeite gekost om die carrière na twee keer anderhalf jaar slecht functioneren opnieuw op te bouwen.

Mannen hebben dat probleem niet, zij maken dat fysieke proces niet door. Dat is niet erg, zo zit de natuur nu eenmaal in elkaar. Maar het zou geen kwaad kunnen als er structuren komen die helpen om de mentaliteit rond moederschap en carrière aanvaardbaar te maken in plaats van vrouwen te culpabiliseren. (windt zich op) Want wat is het alternatief? Moeten vrouwen stoppen met kinderen krijgen? Ja, nu zit ik op mijn paard. Ik ben gemaakt om een kind te krijgen. Daar bestaat een mens voor. Net zoals olifanten, giraffen en vissen.

De zin van het leven is voortplanting?

VANISTENDAEL: Dat zou betekenen dat ik vind dat mensen kinderen móéten krijgen, wat niet het geval is. Maar seks is wel een belangrijke drijfveer. Gelukkig zijn we mensen en hebben we ook zin voor symboliek. De mens is in staat tot kunst maken, dat maakt het een beetje interessanter. Maar waarom maakt een mens kunst? Welk voordeel haalt hij daaruit? Omdat kunst verbondenheid creëert, waardoor mensen beter samenwerken, wat voordelig is voor het overleven van de groep. Mensen vertellen verhalen en luisteren naar verhalen omdat ze dat nodig hebben. Seks en verhalen zijn de essentie van het leven. (lacht)

Ken je het boek El Hablador (‘Het woord van de verteller’, nvdr) van Mario Vargas Llosa? Het is een magisch boek dat gaat over een volk van kleine families die ver van elkaar wonen in ontoegankelijk gebied. Maar toch vertoont die groep cohesie en vormt ze één cultuur omdat er een verteller is die rondtrekt, alle verhalen doorvertelt en er zo voor zorgt dat ze één worden. Dat is wat verhalen doen. Ze weerspiegelen de identiteit van een groep.

Als de mens een symbooldenkend wezen is, waarom kijkt de literaire wereld dan neer op wat men een beetje smalend fantasy noemt? Sprookjes zijn voor kinderen en jongeren, volwassenen dienen zich aan de realiteit te houden.

VANISTENDAEL: Is dat zo? Zoals ik het zie, leest of kijkt de hele wereld naar dat soort verhalen. Neem nu het succes van Harry Potter en Lord of the Rings. Dat zijn de verhalen van onze tijd. Waarom zou dat niet waardevol zijn? Dan is de Odyssee ook niet waardevol. Het is mijn overtuiging dat alle mensen, of ze nu in de oudheid leefden of nu, dezelfde symbolische noden hebben. De context verandert, maar het beestje blijft hetzelfde. Die behoefte aan symbolen en metaforen zal zich altijd manifesteren.

De stripwereld is het genre wel genegen. Op de lijst van de genomineerden voor de Eisner Award bent u zowat de enige realistische auteur. De anderen tekenen zombieverhalen of superhelden.

VANISTENDAEL: Net omdat de mens in symbolen denkt, zijn superhelden en fabeldieren handig om mee te werken in beeldverhalen. Superhelden liggen helemaal niet ver af van de Griekse mythologie, die ook werd bevolkt door wezens met bovenmenselijke krachten. Ze staan voor iets anders, zetten associaties in gang die een verhaal rijker maken. In Toen David zijn stem verloor stel ik het begrip sterfelijkheid aan de kaak door een zeemeermin op te voeren. Zeemeerminnen sterven niet. Ze zijn dus, net als kinderen, niet in staat om eindigheid te vatten en te begrijpen wat onze angsten zijn. Maar het ontdekken van sterfelijkheid is een etappe waar iedereen door moet. Die zeemeermin verbeeldt de innerlijke dialoog van een meisje van acht dat zich afvraagt wat er allemaal gebeurt met haar vader. En het publiek begrijpt dat beeld zonder woorden, omdat beelden op een andere manier binnenkomen in je brein dan taal doet.

U wordt dit jaar veertig. Kijkt u ernaar uit?

VANISTENDAEL: Ik vind het bijzonder om veertig te worden. Lichamelijk ben ik er minder blij mee, maar ik kan beter om met het leven. De pieken en de dalen worden kleiner. In de periode dat ik mijn kinderen kreeg, heb ik een depressie gehad en vorig jaar had ik een burn-out. Als je een burn-out verzorgt, gaat dat over. Een depressie in principe ook, alleen realiseer je je dat niet als je erin zit. Ik kon niets meer doen, zelfs niet tekenen. Alles leek uitzichtloos. Je ploetert rond in een zwarte brij, je ziet geen uitweg. Ik had ook veel lichamelijke pijn. Ik kan geen van beide aanraden, ik werd er ook niet beter van als kunstenaar. Het is eerder de keerzijde van de medaille. Ik kan emotionele boeken maken omdát ik zaken als een zwart gat kan voelen. Ik ben een spons, mijn vermogen om waar te nemen is groot. Ik zie meer schakeringen in gevoelens dan de doorsneemens. Ik kan erdoor onderuit worden gehaald, maar ik kan er ook veel energie van krijgen. Ik zie het als de prijs die ik betaal voor mijn creativiteit.

In 2010 stapte u naar Santiago de Compostela, met de intentie een cesuur in uw leven te creëren en een aantal demonen achter u te laten. Hoe kijkt u terug op die voetreis?

VANISTENDAEL: Ik weet nu dat het een illusie is, je ruimt je leven niet op door naar Compostela te wandelen. Maar je komt toch een aantal dingen te weten. Ook al is het leven erna even erg als ervoor, het interessante aan zo’n tocht is dat je uit je sociale context stapt. Ik ben uit al mijn rollen gestapt. Die van kunstenaar, vriendin, dochter en moeder. Na een paar weken bestonden mijn kinderen niet meer. Ik ben voor hen teruggekomen omdat ik vond dat dat mijn plicht was. Maar op zich waren ze geen deel meer van mijn identiteit. Dat was verfrissend. Je komt thuis en alles wat dan gebeurt, lijkt alsof het de eerste keer is. Een speciale maar ook verontrustende ervaring. Ik voelde niets toen ik mijn kinderen terugzag.

Tijdens zo’n tocht mag je maar tien procent van je lichaamsgewicht dragen, in mijn geval was dat zes kilo. Je onthecht volledig, want wat blijft er nog over? Eten, vrijen, contact met mensen en kunst. De rest was onbelangrijk geworden. Je bent zo onthecht dat je ook de connectie kwijt bent met de mensen die je het liefst zijn. Dat moet je dus weer opbouwen, wat gelukkig erg snel ging. Maar thuiskomen, en dat piepkleine rugzakje in die grote woonkamer zien staan, was bevreemdend. ‘Is dit allemaal van mij?’ vroeg ik. ‘Wat moet ik hiermee aanvangen?’ Mijn huis voelde aan als ballast. Maar voor je het weet, zit je weer in hetzelfde patroon en vind je het weer fijn en hecht je daar toch weer belang aan.

Uw volgende boek gaat over iemand die u tijdens die reis hebt ontmoet.

VANISTENDAEL: Tijdens de tocht leerde ik Marco kennen. Hij was een bodyguard die Spaanse politici beschermde tegen de ETA. Hij liep naar Compostela omdat hij uit dat leven probeerde te stappen. Ik vond zijn verhaal fascinerend en – ik geef toe – ook wel een beetje spannend. Zo’n ruige man is best onweerstaanbaar. Intussen besef ik dat het vooral een treurig leven is dat hij leidde.

Het creatieproces is moeilijk omdat ik niets van die wereld ken, ik moet me alles eigen maken. Ik ben een linkse bourgeoistrut uit Brussel. Wat weet ik af van schaduwen, van dreiging, van terreur, van mensen die verslaafd raken aan drugs, die disfunctioneel worden? Niet veel. Intussen ben ik, na drie jaar kauwen, op het punt gekomen dat ik het begin te beheersen.

Men vindt dat mijn werk licht leest, ook al gaat het over zware thema’s, maar het is geen lichte kost om te maken. In het nieuwe boek zal bijvoorbeeld ook veel slapstick staan. Grappig, ja, maar het gaat wel over wat terreur met een groep mensen doet. Dat evenwicht is nodig, zo is het leven ook. Soms tragisch, soms dolkomisch. Maar na dit boek wil ik graag iets geestigs maken. Iets wat huppelt. Kinderpoëzie of zo.

DOOR CATHÉRINE ONGENAE, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Van een depressie werd ik niet beter als kunstenaar. Maar ik kan emotionele boeken maken omdát ik zaken als een zwart gat kan voelen.’

‘Van de oudheid tot nu: mensen hebben behoefte aan symbolen en metaforen. De context verandert, maar het beestje blijft hetzelfde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content