Over Agrigento, het geboortedorp van onze chauffeur, Syracusa en hoe het geheim van de kamernummers bijna opgelost werd.

Met de metten uit bed en na een flitsontbijt in geforceerde mars naar de bus. Eenmaal onderweg moeten de ontwakingsrituelen die daarstraks uitgesteld zijn, uitgevoerd worden, zoals geeuwen, de ogen uitwrijven, in het haar krabben, balken onder de ogen inspecteren, want het lichaam is wel wakker maar het hart slaapt nog. Ondertussen heeft de chauffeur reeds enkele bravourestukjes uitgehaald die de dames die vooraan zitten, doen gillen en applaudisseren, het is alsof wij in een arena zitten. Al te snel naar mijn zin zijn wij aan de tempelsite. De zon, die koperen ploert, is ook van de partij en ik zet mijn panama op wat op bescheiden handgeklap wordt onthaald.

Wat te zeggen over de tempels van Agrigento? Geleerden met zulke voorhoofden hebben er bibliotheken vol over geschreven. Elke pennenvirtuoos uit de vorige eeuw heeft er zijn aantal meter verzen aan gewijd. Mij hoort dus het zwijgen. Een zin toch: nog formidabeler dan de tempels E, F en G zijn de onwaarschijnlijk grote puinhopen, het werk van enkele aardbevingen.

Op de weg die Strada dei Templi genoemd wordt, wil mijn echtgenote een verse amandel recht van de boom hebben. Natuurlijk zijn de vruchten binnen reikhoogte door de colonnes toeristen die hier voor ons voorbijtrokken, allemaal geoogst. Al zeg ik het zelf, in zulke zaken ben ik slim, want de Strada dei Templi is lang en de aandacht van de doorsnee toerist verslapt snel. Dan treed ik in werking, want één amandel voor mijn echtgenote is mij tien tempels waard. Trouwens, zij liggen aan het einde van de weg en het zou een duizendste toeval zijn dat ze voor onze neus door een beving zouden worden omgekegeld. En ja, daar, binnen handbereik, hing een gave noot en wel zo dat ik het territorium van de eigenaar niet moest schenden. Zoiets houdt een mens jong, hoewel ik deze vrucht – en wij zijn nu drie weken thuis – met geen ogen meer gezien heb. Dit is ook de eerste keer dat zij ter sprake komt. Ik zal eens nahoren.

TEMPELZAT GING HET SYRACUSAwaarts, denk ik, want gevulde dagen maken het hoofd warrig en vele gebeurtenissen zijn niet scherp, zij worden omgeven door een “flou artistique” die in de vooroorlogse fotografie zo gegeerd was. Ik bid u, neem de kaart van Sicilië niet ter hand, want de vermoeidheid heeft ons soms door de vierde dimensie getransporteerd.

Het geboortedorp van onze chauffeur was een groot plat dorp zoals wij die in Vlaanderen en elders kennen. Te zijner ere gingen wij een ijsroom eten. Eindelijk zagen wij dan de oude heren in hun rieten stoelen op de stoep de Siciliaanse politiek uit de doeken doen. Een minibusje stopte aan de overkant aan weerskanten gesierd door bonte bloemenkransen die, zo ik vermoedde, voor een feest van een boogschuttersgilde bestemd waren. Hoe wreed kan men zich vergissen. De kransen moesten dienen om de begrafenis van ene Luigi op te sieren. De leverancier kon aan zijn ijsroomverlangen niet weerstaan en stapte uit waardoor drie vier kronen op de straatstenen vielen. Terwijl leden van ons gezelschap de zaken op orde brachten, keek hij zelfs niet om en schreed ernstig, een croque-mort waardig, het ijssalon binnen. Toen gebeurde er iets waarop ik bijzonder de aandacht wil trekken, want Sicilië is toch mede met Italië opgenomen in de Europese Gemeenschap. Deze man bestelde een broodje gevuld met ijsroom. Escoffier heeft een naam voor dit soort gebak, maar het is nooit in zijn hoofd opgekomen om er ijsroom in te stoppen. Voor de nieuwsgierigen onder u, de sandwich werd gevuld met aardbeienijs. Tot daartoe, maar even later bestelde tot ieders verbazing een echtpaar sandwiches met citroenijs.

Laten wij deze gore bedoening achter ons en stappen wij alweer de toerbus in die twee straten verder stopte en aan alle toeterend lokaal en doorgaand verkeer de pas afsloot. Giuseppe wenste zijn gade met een omhelzing te begroeten. Meer dan opgewekt stoven wij Syracusawaarts. Mijn vrouw en ik hadden nog nooit het gevoel gehad dat wij ons op Sicilië bevonden, verwend als wij waren door Visconti’s film “De Tijgerkat”. Nu echter in het oude Syracusa bevonden wij ons te midden van het decor van de film. Verwaarloosde paleizen, smalle stegen met drogend onder-, boven- en beddegoed, de koperen ploert op onze hoofden, verlaten pleinen en gierende zwaluwen. Geen levende ziel te zien, want naar ik hoor, zijn er tijdens de siësta slechts Engelsen en honden op straat. De straathonden heb ik gezien, zij slapen languit met hun snuit tussen hun poten in de schaduw van de geparkeerde auto’s.

WIJ GAAN LUNCHEN IN EEN visrestaurant vlakbij de haven. Mijn vrouw wenst zwaardvis te eten, maar wij hebben ons handig boekje “Wat en Hoe Italiaans” in de bus vergeten. Daarom gaat zij over in de internationale gebarentaal en trekt vanaf haar neus met duim-, wijs-, en middelvinger een spiets van omtrent een meter lang. Ach, een goede verstaander heeft maar een gebaar nodig en de ober lacht klaterend “si, si pesce spada”. Even later zitten wij van een dunne schijf van deze puntneuzige vis te genieten, gecontourneerd door een gemengde sla en begeleid door een serieuze wijn, alweer afkomstig van de lendenen van de Etna.

Voldaan en tevreden worden wij al wiegend naar onze laatste stopplaats gevoerd waar ons tegen alle verwachtingen in een prachtig avondmaal aangeboden wordt. Het nummer van mijn kamer was 103, wat mij alweer aan het denken zette, maar de oplossing, bij gebrek aan plaats, volgende week.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content