De dienstregelingen van de luchtvaartmaatschappijen schijnen niet alleen ondoorgrondelijk. Als men eerlijk wil zijn, zijn ze dat ook.

Uit Zaventem vertrokken om 19 uur en minuten strijkt men anderhalf uur later te Milaan neer om dan, na twee uur ronddwalen in taxfreeshops, snackbars en toiletten, ingeladen te worden in een snorkend vliegtuig dat u naar Catanië voert, waar men om 5 na middernacht aan de grond gezet wordt.

Zo een vlucht op een maanloze nacht en over zee heeft weinig, om niet te zeggen niets spectaculairs. Men zou zweren dat het tuig nog aan de grond staat en volledig bewegingsloos is tot de boordcommandant laat weten dat wij op 8900 meter hoogte vliegen en tegen 900 kilometer per uur voorwaarts suizen. Einstein heeft over dit fenomeen veel zinnige dingen gezegd en geschreven en ik begin nu te geloven dat hij meer heeft gedaan dan viool spelen en zijn tong uitsteken.

In het nachtelijke Catania werden wij in een toerbus gestopt die ons door het slapend Sicilië naar Taormina Mare bracht. Deze toerbus werd bestuurd door een eilandbewoner, klein van was, beheerst zwaarlijvig, wit schaapkenshaar dat overgekamd was om kaalslag te verdoezelen, twee vossenslimme ogen die verborgen zaten achter een zonnebril en een neus als een kinderleest. Tijdens die rit van om en bij een uur kwam deze chauffeur niet uit de verf. De volgende acht dagen zouden wij hem loven, prijzen en een soort van laïeke zaligverklaring op gang brengen.

DOODVERMOEID KWAMEN WIJ TE EEN uur ’s nachts in ons hotel aan, opgewacht door slaperige nachtportiers die grommelend de bagage naar binnen sleepten. U weet het misschien wel uit ondervinding, maar een nachtelijk hotel is een dood ding, het lijkt een lege oester waarin het moede geschuifel van de toerist als echo teruggeworpen wordt. Een reisleider bekleedt de weinig benijdenswaardige positie om het de tweeëntwintig zielen die hij onder zijn hoede heeft, naar hun zin te maken, want deze tweemaal tien plus twee geesten staan onder geweldig hoge verwachtingsspanning, om een elektrotechnisch voorbeeld te geven: men zou er een middelgroot dorp mee kunnen verlichten. Doch hotelhouders en reisgidsen zijn van vele markten thuis en zij weten dat voedsel de geprikkelde gemoederen bedaart. Zo braken wij het vesperbrood rond halftwee ’s nachts, opgesierd door enkele sneden kalkoen, ham en kaas. Na deze frugale maaltijd viel ik voor dood in bed, kamer 301.

De tocht op de Etna voor de volgende morgen had ik afgezegd. Mijn engelbewaarder had het juist bekeken want het gezelschap werd niet door vuur maar door water getroffen. Regen, sneeuw en hagel waren hun deel terwijl wij 1800 meter lager een applaus waardig gerecht zaten te nuttigen, overgoten met het gegiste sap van de druif die op de hellingen van deze vulkaan groeit. Maar dit zegt men over heel Sicilië. Om hieraan te voldoen, zou de vuurberg tien keer zo groot moeten zijn. Ik ben niet iemand die plezier schept in zo’n loop van omstandigheden, daarom kon ik recht uit het hart condoleren met de mislukte vulkaantocht.

Na het avondmaal wierp ik me op de bedstede, ontsteld door de gedachte dat wij bij het ochtendkrieken dit ledikant alweer moesten verlaten. Er werd gewekt om 7 uur. Ik vind dit uitstekend voor merels, mussen, lijsters en spreeuwen want ik weet en geloof dat “the early bird catches the worm”, maar deze worm is niet voor mij weggelegd en daarom stapte ik morrend uit mijn bed. Het gezamenlijk ontbijt voor de twintig matinale medereizigers verliep onder de grootste opgewektheid, terwijl ik over mijn koffie en broodje met ham gebogen zat terwijl de bitterste maximen der pessimistische filosofen door mijn hoofd flitsten.

DOCH NIETS AAN TE DOEN EN GEEN “maren”, half negen klokslag bestegen wij de toerbus en ronkten richting Palermo. Een hele dag door een leeg Sicilisch binnenland. Hier zag men eens vier geiten, daar twintig schapen of een boer die tegen zijn tractor over heroïnesmokkel stond te peinzen. Dorpen, niet één. Waarschijnlijk lagen die achter de heuvels verscholen.

Op ons voertuig viel niets aan te merken, tenzij dat de vering iets te soepel lag zodat het zich in de bochten gedroeg als een kinderwieg.

Na vele uren natuur vielen wij Palermo op het spitsuur binnen en nu trad het verborgen genie van onze chauffeur in het volle licht der schijnwerpers. Palermo wordt door kenners de hel van de automobilist genoemd. Dit is geen overstatement. Hier geldt de stalen wet: “wie denkt dat hij voorrang heeft, neemt hem”. Mijn vrouw en ik telden zeven op de tien auto’s met krassen, schrammen of deuken. Giuseppe, wiens naam naarmate wij door het dolle verkeer ons hotel naderden, rondgefluisterd werd als een wonderdoener, verwierf de bijnaam “artiste del volante”. Met overvloedig getoeter bereikten wij ons doel. Gisternacht nog een onbekende onder de vele honderden toerbuschauffeurs, werd hij nu door dit toch gemengd gezelschap op applaus onthaald. Opgelucht en doodmoe stortte ik me na een nogal raar avondmaal op mijn legerstede in kamer 301. Alweer 301? Was dit een goed of een veeg teken? Volgende week meer daarover.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content