Voor een specifiek vrouwendetentiebeleid heeft de overheid geen middelen en geen tijd. Dus krijgen vrouwen geen dunne tralies.

Hoge hekken, grachten, een vierkant veld vol plavuizen: de barrières tussen de Brugse gevangenis en de buitenwereld. Hier zitten ongeveer honderd vrouwen, drie kinderen en om en bij 680 mannen.

Groepjes vrouwen in roze shorten schuifelen er door de gangen, volgen de vertrouwde routes tussen cel, werkateliers, wandelplaats en bezoekzaal. Van halftien ’s avonds tot kwart over zes ’s morgens betrekken de vrouwen hun cel, achter een vergrendelde deur. Alleen het winket, een luikje van ongeveer tien op twintig centimeter, mag dan open. Ondanks tv, radio en bezoek blijft de buitenwereld veraf. En omgekeerd heeft de buitenwereld weinig oog voor het besloten bestaan van deze vrouwen.

“Onbekend en onbemind” luidt de titel van een werkrapport over vrouwen in detentie van de Vlaamse criminologe Hilde Van Ransbeek. In Nederland werkte Van Ransbeek in 1991 op vraag van het ministerie van Justitie een voorstel tot een vrouwendetentiebeleid uit. Op basis hiervan werd beslist om infrastructurele veranderingen door te voeren: op het gevangenisterrein in Heerhugowaard nabij Roermond komen een achttal rijhuisjes, waar vrouwelijke gedetineerden zich zelfstandig kunnen organiseren binnen de context van een gesloten gevangenis. Ook op het vlak van opleidingen legt Nederland creativiteit aan de dag: de laatste maanden voor hun vrijlating kunnen vrouwen diverse beroepsopleidingen met praktische stages volgen.

België hinkt achterop. Bijna tien jaar geleden wees een commissie van europarlementsleden daar al op. In 1995 lichtte Tractebel Consult ons gevangeniswezen door en deed concrete voorstellen voor een aangepast vrouwenbeleid. Vanaf de herfst van ’95 bestudeerde de werkgroep Vrouwen en Detentie, een team van het penitentiair personeel onder leiding van adviseur-generaal Harry Van Oers, de materie. Hun voorstellen liggen sinds de zomer van vorig jaar klaar. De administratie keek ze al in, maar op het kabinet geraakten ze nog niet. Andere aangelegenheden vragen meer aandacht: de eisen van cipiers, drugsbeheersing, het bouwen of restaureren van cellen voor mannen… Bovendien wil diensthoofd Van Belle de voorstellen van de werkgroep afstemmen op de suggesties van Lieven Dupont voor de hervorming van het gevangeniswezen. Er zullen alleszins nog enkele jaren verstrijken voor het parlement de voorstellen in wetten gegoten heeft.

Ondertussen blijven de vrouwen gevangen in een streng beveiligde, gesloten instelling. Terwijl ze zich doorgaans goed gedragen, nauwelijks vluchtpogingen ondernemen en weinig gevaar voor de maatschappij vertegenwoordigen, is er voor hen geen halfopen of open inrichting.

VEEL MINDER VROUWEN DAN MANNEN

Vrouwen blijken opmerkelijk ondervertegenwoordigd in onze gevangenissen. Recent werden in onze strafinrichtingen 330 vrouwen plus 4 kinderen, tegenover 7966 mannen, geteld. De meeste vrouwen zijn ondergebracht in Brugge, Vorst en Lantin. Een kleiner aantal verblijft in Antwerpen, Gent, Namen en Bergen.

De helft van de vrouwen zit voor drugsdelinquentie en/of diefstal met heling. Ruim een kwart bromt wegens moord of doodslag, veelal in de context van een familiaal drama. Een twintigtal is veroordeeld wegens zedendelicten en brandstichting. Meer dan een derde van de vrouwen is tussen de dertig en veertig jaar. Meer dan de helft van hen heeft kinderen.

Waarom is nog niet één op twintig gedetineerden een vrouw? Hilde Van Ransbeek: “Dat is een verdraaide vraagstelling. De kernvragen zijn veeleer: hoe komt het dat de gevangenisbevolking nagenoeg geheel uit mannen bestaat? Wat maakt mannen zo crimineel, en vrouwen zo aangepast? De verbanden tussen criminaliteit en werkgelegenheid, en tussen criminaliteit en sociale afkomst, krijgen veel meer aandacht dan die tussen criminaliteit en geslacht.”

Veroordeelde vrouwen plegen gemiddeld minder en lichtere delicten dan veroordeelde mannen. Ze recidiveren bovendien maar half zo vaak, leert een studie die Anne Vandersteene uitvoerde in opdracht van het ministerie van Justitie.

De recidivisten bestaan vooral uit drugsdelinquenten. Gevangenissen zijn zelden de ideale plaats om zich van drugs te ontsmetten, de initiatieven van justitieel welzijnswerk ten spijt. Alleen in de penitentiaire instelling van Ruiselede maken ze ernstig werk van een drugsbehandeling. Maar daar verblijven dus geen vrouwen.

Zware delicten als moord en doodslag liggen bij vrouwen doorgaans anders dan bij mannen, meent de Leuvense criminologe Kathleen De Jaegher. “Neem nu partnerdoding. Een vrouw doodt haar echtgenoot of vriend doorgaans aan het eindpunt van een jarenlange lijdensweg. Een man doodt zijn vrouw veeleer omdat zij hem bedriegt, en niet vanwege een mishandeling.”

Volgens een Amerikaanse studie zou 70 procent van de vrouwen in de gevangenis, eerst seksueel of anders misbruikt zijn. Hilde Van Ransbeek waarschuwt er wel voor de criminaliteit van vrouwen niet te snel te psychologiseren. Zij stelt: met een benadrukking van het slachtofferaspect is niemand gebaat.

Kathleen De Jaegher constateerde dat mannen en vrouwen niet gelijklopend reageren op detentie. Vrouwen voelen zich meer dan mannen geneigd de schuld voor hun situatie bij zichzelf te zoeken. Ze uiten hun frustratie makkelijker via psychosomatische stoornissen, door veel te klagen en via wisselende stemmingen. Mannen ontladen zich met agressief gedrag of verbaal geweld.

MEER PLAATSEN OF ANDERE PLAATSEN?

Detentiecentra zijn geen eenheidsworst: vrouwen in Brugge zijn, bijvoorbeeld, het grootste deel van hun dag niet op cel, terwijl die in Namen ongeveer 20 uur op 24 opgesloten worden in een ruimte van achttien vierkante meter. De gevangenis van Berckendael (Vorst) kent gradaties: een strikt cellulair regime op de eerste verdieping, een meer open regime op het tweede en derde.

Ook het aanbod van werk en vorming verschilt. In Namen is er, bijvoorbeeld, veel te weinig werk voor vrouwen. In Brugge en Antwerpen staan vrouwen er op dat vlak dan weer beter voor dan de mannen. Dit surplus aan werk moet het tekort aan opleiding compenseren.

De veiligheidsmaatregelen liggen ook anders bij mannen dan bij vrouwen: er is minder disciplinaire dwang en controle op de meeste vrouwenafdelingen. Dit volgt gewoon uit praktijkervaring: vrouwen vormen nauwelijks een bedreiging voor de interne en externe veiligheid. Ook hier speelt een compensatiemechanisme: een streepje meer soepelheid moet het ontbreken van een halfopen of open instelling voor vrouwen proberen te zalven.

Proberen, want eigenlijk valt die discriminatie niet goed te maken. Dat concludeert de penitentiaire werkgroep Vrouwen en Detentie onder leiding van Van Oers in haar syntheseverslag: “De voornaamste vaststelling is dat er voor vrouwen geen open inrichting bestaat en dat zij dus niet kunnen genieten van de voordelen die aan dit regime verbonden zijn (vooral de mogelijkheden tot uitgangspermissies)”.

De werkgroep suggereert twee oplossingen. Enerzijds het opzetten van “kleine open inrichtingen” van vijftien tot dertig veroordeelden, in goed bereikbare gemeenten, in de nabijheid van de locaties voor werk en vorming. Anderzijds een versoepeling van het regime binnen de bestaande gevangenissen, met onder andere “een uitbreiding van de toekenning van de uitgangspermissies”.

Nu kunnen gedetineerden slechts penitentiair verlof aanvragen vanaf drie maanden voor ze in aanmerking komen voor voorwaardelijke vrijheid. Een uitbreiding van dit stelsel zou, bijvoorbeeld, betekenen dat een als weinig vluchtgevaarlijk beschouwde vrouw het communiefeestje van haar kind mag bijwonen, onafgezien van het aantal jaren dat ze moet uitzitten.

Het uitbreiden van verloffaciliteiten voor vrouwen mag de goedkoopste en op korte termijn meest haalbare oplossing heten voor het gebrek aan halfopen of open inrichting, een principiële oplossing is het allerminst. Bijbouwen dan maar? “Gevoegd bij de bestaande inrichtingen zou deze formule wel eens de duurste kunnen zijn”, stelt het syntheseverslag van de werkgroep. De vraag is echter of er méér plaatsen nodig zijn voor vrouwen dan wel ándere plaatsen.

Tussen de nood aan meer detentiecapaciteit voor mannen enerzijds en vrouwen die onnodig in zwaar beveiligde, dure inrichtingen steken anderzijds, wordt ogenschijnlijk geen verband gemaakt. Vrouwen laten afvloeien van gesloten instellingen naar halfopen of open, kleinschalige inrichtingen in enkele steden, zou nochtans aan meer dan één uitdaging tegemoetkomen: de discriminatie ten aanzien van vrouwen opheffen; meer detentieplaatsen voor mannen creëren; plaatselijke, externe vormingsinitiatieven of specifieke begeleiding toegankelijk maken voor deze vrouwen. Zeker voor kortgestraften of voor vrouwen dicht bij hun vrijlating, vormt dit een interessante piste. Het zou een eindschakel in het detentieproject kunnen zijn. De extra kost die het vervoer van en naar externe opleidingen mee brengt, kan gecompenseerd worden door de verminderde kost voor veiligheidsmaatregelen.

De administratie heeft wel degelijk gezocht naar een nieuwe locatie voor vrouwen in het Brusselse, zij het vooral omdat ze andere plannen had voor de huidige vrouwenvleugel in Berkendael. De negentien gemeenten willen echter geen vrouwelijke gedetineerden huisvesten. Een lap grond “in het midden van nergens” bleek om praktische redenen niet zinnig als bouwplaats. Voorlopig ligt de zoektocht stil.

MANNEN ZIJN MEER EEN DRUK DAN EEN ZEGEN

De nood aan vorming van vrouwelijke gedetineerden is hoog: driekwart van hen staat sociaal-economisch zo zwak dat ze niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Goede opleidingen stimuleren het gevoel van eigenwaarde en het zelfvertrouwen, en verhogen de sociale weerbaarheid. Ingrid, een dertigjarige gedetineerde, beaamt dit: “Het opleidingspeil van de meesten is laag. Vooral de laatste twee jaar van de detentie zou er gewerkt moeten worden aan zaken die onze reïntegratie verhogen.” Hoe moet dat volgens haar ingevuld worden? “Inzicht krijgen in de oorzaken van het gedrag waarvoor wij hier zitten, is belangrijk. Ik heb daar al veel over nagedacht, en weet dat ik nu in dezelfde omstandigheden anders zal reageren. Want door wat er gebeurd is, heb ik achteraf leren opkomen voor mezelf. Dat deed ik eerst veel te weinig, daardoor heb ik me laten meeslepen. De kansen op de arbeidsmarkt vergroten, is ook zeer belangrijk, en verder: manieren uitwerken om schulden af te betalen.”

De gevangenisdirecties proberen die nood te lenigen. De vrouwenafdeling van de Brugse gevangenis organiseert geregeld taal- en kooklessen, of een creatief atelier. Daarbuiten kaart het justitieel welzijnswerk elke week een onderwerp aan op het vlak van sociale vaardigheden: een juridisch vragenuurtje, een sollicitatietraining, de huurwetgeving, theoretische autorijlessen. Het therapeutisch centrum De Kiem geeft een aantal sessies voor vrouwen met verslavingsproblemen.

Het ontbreekt de directies evenwel aan geld. Een cursus schoonmaaktechnieken, verzorgd door de VDAB, werd afgeschaft. Niet omdat de cursusinhoud te weinig emancipatorisch geacht werd, wel omdat de VDAB na een oorspronkelijk gratis samenwerking honderdduizend frank vroeg voor een cursus. Dat bedrag lag te hoog voor het gevangeniswezen.

In Brugge begonnen ze onlangs met een computerzaal die zowel de mannen als de vrouwen gebruiken. Kan het vormingsaanbod verhoogd worden door mannelijke en vrouwelijke gedetineerden samen les te laten volgen? Een delicate materie. Francine Tijsebaert, hoofd van de vrouwenafdeling in Brugge: “De nieuwe strekking gaat inderdaad die richting uit. Voor hun transport delen mannen en vrouwen al dezelfde wagen. Voor optredens en erediensten zitten ze in dezelfde ruimte, zij het op gescheiden plaatsen. Vaak volstaat dat al om een kwade telefoon te krijgen van een partner. De vrees leeft dat gemengd werken te veel animositeit tussen mannen en vrouwen zal veroorzaken.”

Een volledig gemengde detentie biedt meer nadelen dan voordelen. Scandinavische experimenten tonen het aan: vrouwen vervallen dan snel in stereotype rolpatronen en voelen zich blijkbaar te weinig vrij of weerbaar om aan avances te weerstaan of een relatie te beëindigen. Veel vrouwen ervoeren een dagelijkse aanwezigheid van mannelijke medegedetineerden meer als een druk dan als een zegen. Gematigde vormen van samenwerken, zoals in een cursus, waardeerden de meeste vrouwen wel. Zij het met de kanttekening dat zo’n samenwerking het minst aanleiding tot relaties en fricties geeft, als ze plaatsvindt in het laatste stadium van detentie.

De Europese Gemeenschap poogt uniseks praktijken binnen de gevangenismuren te promoten. In de inrichtingen van Hoogstraten, Dendermonde, Ruiselede, Oudenaarde en Brugge worden gedetineerden eerstdaags op de arbeidsmarkt voorbereid in een gemengde cursus, het zogenaamde DESMOS-project. De mate van steun van de gemeenschappen, die daarover met justitie akkoorden gesloten hebben, zal sterk bepalen of het programma van mogelijkheden uitbreiding kan krijgen.

ANDERS KOMEN DE MUREN OP JE AF

Inzake werk biedt “de regie” aan: enveloppen plakken, brieven etiketteren, karton vouwen, rugzakken met papier vullen, wassen, strijken en naaien. Alles aan ongeveer 25 frank per uur – dezelfde lonen als in de jaren zeventig. Handige mensen met stukwerk, en gedetineerden met een bijzondere inzet kunnen zes- tot achtduizend frank per maand vergaren.

In andere Europese landen is het aanbod al niet veel ruimer. In Nederland evalueren de gedetineerden de mogelijkheden als “eentonig en geestdodend, maar je moet toch iets doen, want anders komen de muren op je af”. De Engelse onderzoekers Dobash en Russel formuleren het onverbloemd: “Het werken in de gevangenis speelt uitsluitend in het voordeel van de gevangenis zelf: de schoonmaak en de productie van goederen voor de verkoop.” In zijn ontwerp tot een wettelijk detentiekader verdedigt de Leuvense professor Lieven Dupont alleszins het standpunt dat gevangenissen een maatschappelijke functie vervullen, die verder strekt dan het onzichtbaar opbergen van de gestrafte medemens.

Een andere kwestie die veel vrouwen in detentie hartzeer bezorgt, is: hoe moet het met mijn kinderen? Het gebeurt dat een vrouw bij haar aanhouding van bed gelicht wordt en meegenomen voor verhoor, zonder een regeling voor haar kinderen te kunnen treffen.

Dat kinderen niet tot de zorg van de gerechtelijke politie behoren, werd Ingrid duidelijk bij haar aanhouding. Van niemand kreeg ze te horen dat ze haar eenjarig kind bij zich had mogen houden. Eerst toen ze na enkele weken in een arresthuis dicht bij haar woonplaats, verplaatst werd naar de Brugse gevangenis, ontdekte ze dat deze mogelijkheid bestond. Ondertussen was de zorg voor het kind al overgenomen door familie. Ingrid twijfelde of een gevangenisverblijf een goede zaak zou zijn voor haar baby. Door de scheiding trad er onvermijdelijk een vervreemding op tussen moeder en kind. Of de gedragstoornissen van haar zoontje – momenteel vier jaar – te maken hebben met haar detentiesituatie, valt natuurlijk niet met zekerheid te zeggen.

De vraag of het wenselijk is kleine kinderen mee te detineren, stootte bij vrouwelijke gedetineerden in Nederland op tegenstrijdige antwoorden. Ruim de helft noemde de gevangenis geen leefmilieu voor een kind wegens “slechte leefsituatie”, “te weinig bewegingsvrijheid”, “harde, gespannen sfeer” en “te veel mensen moeien zich met het kind”. Een ander deel schatte de band tussen moeder en kind in als belangrijker dan de omgeving, maar drong aan op aangepaste faciliteiten. Gebrek aan aandacht is doorgaans niet het probleem. “Een kind wordt al snel de mascotte van de groep”, weet Ingrid.

Brugge is ruimtelijk goed voorzien op kinderen. Het personeel van de vrouwenafdelingen getroost zich moeite om het verblijf voor de baby’s en peuters zo aangenaam mogelijk te maken. Vrijwilligers brengen kinderen af en toe ook buiten de muren, zodat ze wennen aan het zicht van auto’s, een koe en een supermarkt.

Hilde Van Ransbeek en Francine Tijsebaert delen de mening dat de gevangenis geen ideale plaats is voor een kind. Van Ransbeek pleit er voor zwangere vrouwen buiten de muren te houden en maximaal het stelsel van alternatieve sancties aan te spreken voor vrouwen die opvoedingstaken te verdedigen hebben. Waar toch een vrijheidsstraf uitgesproken wordt, zouden kleinschalige, halfopen inrichtingen een meer kindvriendelijk “thuis”milieu kunnen scheppen dan lange, brede gangen en bleke deuren en muren.

De oriëntatienota strafbeleid van ex-minister van Justitie Stefan De Clerck (CVP) rijmt op een aantal aanbevelingen van Hilde Van Ransbeek, Kathleen De Jaegher en de werkgroep Vrouwen en Detentie. Na de vaststelling dat er weinig maatschappelijke dreiging uitgaat van de meeste vrouwelijke gedetineerden, stipuleert die nota: “Hoewel er redenen zijn voor een andere bejegening, ondergaan vrouwen weinig aangepaste detentievoorwaarden.”

De aanbevelingen van de penitentiaire werkgroep zijn al negen maanden klaar. Als de quantité négligable van de gevangenispopulatie zit er voor de vrouwelijke gedetineerden wellicht niet spoedig beterschap in.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content