Over het inzagerecht van ouders van vermoorde kinderen: uittreksels uit “Recht van spreken”.

In het boek “Recht van spreken” maken ouders van vermoorde kinderen onder meer hun beklag over de omstandigheden waarin ze kennis moesten nemen van het dossier van hun vermoorde kind. Een aantal passages.

– “Normaal gezien hebt ge, voor de verdachte voor de laatste keer voor de raadkamer verschijnt, recht op twee dagen om het dossier in te kijken. Wij kregen daarvan bericht op de eerste dag dat wij het dossier mochten inkijken. Om 12 u.30. kwam de postbode hier met die brief.”

– “De eerste keer zaten we in een klein zaaltje, samen met de advocaat van de dader. De tweede keer dat we gegaan zijn, dat was een ‘kot’ met drie tafelkes. De laatste keer dat we geweest zijn, was het in een grote, grote zaal. Dat zat daar stampvol.”

– “Het rapport van de wetsdokter was volledig in het Frans geschreven. In het Nederlands moet ge al een halve dokter zijn om eraan uit te kunnen. Dus ge kunt u al voorstellen dat wat ik eruit opgemaakt heb, dat dat niet zoveel is.”

– “Wij zijn dus het dossier aan het inkijken en zijn advocate (de advocate van de dader) kwam daar ook toe. Zij kreeg dan het tweede deel en wij zouden het eerste deel aan haar hebben moeten afgeven. Ik was juist begonnen aan de foto’s van mijn dochter. Dat was het eerste dat ik wou zien. Dat zouden wij hebben moeten afgeven. Onze advocaat had nog gezegd: ‘ge moet u niet laten doen’. Maar de griffier zei zelf ook dat we het dossier moesten afgeven. Wij hadden toch evenveel recht op inzage?”

Niet alle ervaringen waren negatief. Bijvoorbeeld.

– “Ik vroeg of ik een vriend mocht meebrengen, omdat ik niet alleen wilde rijden. Dat mocht, wat ik eigenlijk heel positief vond. We zijn dan zeer goed begeleid. De maatschappelijk assistent voor slachtofferonthaal legde het dossier voor mijn neus en zei: ‘Voilà, ge bladert en ge leest en wat ge eventueel wilt kopiëren, dat schuift ge omhoog, zodat we dat straks terugvinden.’ …Toen ik gedaan had, nam ze de stukken die ze uit het dossier had gehaald, die te shockerend konden zijn. Ze zei: ‘Kijk, ge hebt eigenlijk een geselecteerde versie van het dossier gezien. Ik ga u beschrijven wat ik vast heb. Dan kunt ge zelf beslissen of ge het ja of nee wilt zien.’ Dat vond ik goed.”

Ook de omstandigen waarin nabestaanden hun beurt moeten afwachten om te getuigen in het proces, laten wel eens te wensen over.

– “Ik mocht dus niet binnen in de gerechtszaal. Ze hebben mij opgesloten in zo’n kotje van drie meter op vier. De deur werd effectief gesloten aan de buitenkant, dus ik kon niet naar buiten. Ik moest op de deur kloppen als ik naar het toilet wou gaan. En ik mocht ook niet roken, maar dat heb ik toch gedaan. Anders was ik zot geworden.”

– “Ons mooie justitiepaleis heeft ofwel verschrikkelijk luie werkvrouwen of onderhoudsmannen ofwel helemaal geen, ik weet het ook niet. Maar het is verschrikkelijk in welke situatie ge daar eigenlijk geparkeerd wordt. Dat wachtkamertje! Wij weten ook wat het kost om een kamer te beschilderen en te behangen. Ik denk dat ze met tienduizend frank de boel al kunnen opfrissen en treffelijk maken.”

– “Dat was zo’n kotje, met een bank en tralies. Vuil en smerig, bijna geen licht. Dat vind ik onmenselijk. Wij hadden de eerste dag niks mee, maar de tweede dag hadden wij onze eigen koffie en dergelijke mee.”

“Recht van Spreken”, vzw Ouders van een vermoord kind, Uitgeverij Garant, Leuven.

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content