Minardschouwburg serveert lookworst en een gulle lach.

Toen Romain Deconinck in 1994 stierf, leek het erop dat met de ongekroonde koning van de lach ook het Gentse volkstheater ten grave werd gedragen. Ruim tien jaar later ziet het ernaar uit dat dankzij het stappenplan van cultuurschepen Sas van Rouveroij (VLD) het genre zijn tweede adem gevonden heeft. De revival was te merken aan Lousbirghe Koamer Zesse, de zeer Gents geïnspireerde voorstelling van Dirk Lajoie, die de hele maand december in de Minardschouwburg stond. Alles wijst erop dat met Lajoie een waardige troonopvolger is opgestaan.

THEORIE EN PRAKTIJK

Eind november organiseerde het Vlaams Theaterinstituut een studiedag over volks-theater. Het grootste deel van de tijd ging op aan een tot mislukken gedoemde poging om tot een sluitende definitie van het genre te komen. Ook deze keer raakten de deelnemers niet verder dan de gebruikelijke dooddoeners: dat volkstoneel veelal in het dialect gespeeld wordt en komisch, satirisch en vaak politiek getint is. Panellid Arne Sierens, die zelf onder geen beding een volkstoneelschrijver genoemd wil worden, sprak in dat verband van een containerbegrip, omdat iedereen er zijn behoefte in doet. Het valt te betwijfelen of de talrijke studenten theaterwetenschappen in de zaal nadien van hun docenten de opdracht kregen om twee weken later in dezelfde schouwburg een opvoering van door de wol geverfde makers van volkstoneel bij te wonen. Voor theoretiserende abstracties en lippendienst ben je bij de mensen van Goe Weere an de Zuid aan het verkeerde adres, maar een schoolvoorbeeld van volkstheater leveren ze wel af met hun jongste Lousbirghe Koamer Zesse.

Het stuk van de hand van de Gentse flik Maurice De Grauwe heeft een kolderieke plot en speelt in een rustoord. In deze komedie is de karaktertekening van de personages vervangen door hun libido en dat leidt tot vrolijk overspannen toestanden. Natuurlijk bulkt het van de typetjes: de oude korporaal, de macho tuinman, de bezopen postbode, de nymfomane oma. Natuurlijk is dit licht vertier, maar in vergelijking met veel ander volkstheater of wat daarvoor moet doorgaan, heeft de productie van Lajoie mee dat er vlot geacteerd wordt, dat timing en wissels goed zitten, er werk is gemaakt van het decor en dat het Gents authentiek is en geen Verkavelingsvlaams uit de rand. Alles is pretentieloos afgestemd op het publiek dat het wil bedienen, vandaar de grote herkenbaarheid, de seksuele dubbelzinnigheden, de travestierol en de actie op scène. De Grauwe: ‘Als ik begin te schrijven, tracht ik dat zo beeldend mogelijk te doen. Ik bouw alles in blokvorm op en geef mijn tekst een visuele meerwaarde. Platte tekst zonder enige beweging of diepzinnige praatstukken, daar is ons publiek niet in geïnteresseerd.’ Je houdt van al die ouderwetse gezapigheid of niet en veel meer valt er over dit soort volkstheater niet te berichten. Het laat zich niet vatten in theaterwetenschappelijk jargon en de beste standaard om het op te beoordelen is de intensiteit en de frequentie van de spontane lachsalvo’s van de toeschouwers. De zaal liegt nooit. Amusement serveren, even ongecompliceerd als de lookworsten en de pinten achteraf, is dan ook de enige ambitie van de makers. Producer en acteur Dirk Lajoie: ‘Ik speel geen volkstoneel, ik speel Gents toneel. Neem een Ayckbourn (succesvol Engels theaterauteur, nvdr). Als ze die spelen in het beroepsmilieu, dan is dat cultuur, speel je die in het Gents, dan is het plots volkstoneel. Bull- shit. Over dat volkstoneel wordt er al jaren gepalaverd, maar ze zullen er nooit uit geraken. Volgens mij zijn er twee soorten toneel: goed en slecht. Wij willen zuiver amusement brengen, dat is ons enige doel.’

‘NIE ZIEVERE… SPEILE!’

Lajoies succes is niet in een vloek en een zucht komen aanwaaien. Het toeschouwers-aantal is gegroeid van 3200 twee jaar geleden ( Est ’n trewke), naar 4500 vorig jaar ( De maagd van vogelenzang) tot het huidige 5500. Dat betekent een stijging van 78 % in twee jaar tijd. Wat gemiddelde zaalbezetting betreft, is er voor dezelfde periode een stijging van 44 %. Nie zievere… Speile!, het adagium van tuuveneir Raymond Goethals gaat ook op voor Lajoies Gentse amateurs. Voetbal is oorlog, theater maken zonder uit de ruif van de overheid te eten, is zwoegen om elke dag je toeschouwers te verdienen. Noem Goe Weere an de Zuid gerust het SV Zulte Waregem van het Vlaamse theater. Overdag werken en vijfentwintig avonden na elkaar voor een volle zaal spelen, wie doet het hen vandaag de dag na. Zeker geen enkel theaterhuis uit het gesubsidieerde circuit, waar de werklast en speeldrift net iets gematigder zijn. Dat de producties van Goe Weere in de Minard staan, helpt om het publiek te lokken. Die bevoorrechte positie heeft Lajoie te danken aan het Gentse stadsbestuur, dat in 2002 het plan opvatte om het noodlijdende volkstheater nieuw leven in te blazen. Hoe was het ooit zover kunnen komen?

DE KONING IS DOOD

In 1988 vroeg de cv Minard, de toenmalige eigenaar van de schouwburg, geen exploitatievergunning meer aan en de zaal werd aan de stad Gent verkocht. Onder meer omwille van de brandveiligheid dienden er dringend restauratiewerken te worden uitgevoerd, en de schouwburg werd gesloten. Deconinck, die er sinds mensenheugenis had gespeeld, werd totaal verrast. Yvonne Delcour, zijn weduwe: ‘We kregen één maand de tijd om de Minard leeg te maken. Romain kon er geen stap meer binnenzetten. Hij heeft er ook met de auto nooit meer willen voorbijrijden. De stad bood een pover alternatief aan, een feestzaal aan het kerkplein in Ledeberg. Wat materiaal betreft, voldeed die absoluut niet, en erger, het zo trouwe Minardpubliek bleef weg.

Deconincks zwanenzang kwam er tijdens de Gentse Feesten van 1990, toen het hem vergund was zijn laatste tien voorstellingen in de Minard te spelen. Als hij vier jaar later als een gebroken man sterft, maken de vele amateurgezelschappen die Gent rijk is gretig gebruik van zijn naam. Iedereen voelt zich een artistieke erfgenaam van de meester voor wie één productie volstond om zijn zaal een heel seizoen te vullen, maar niemand is op dat ogenblik bij machte om effectief de fakkel over te nemen. John Dierickx, directeur van de Minardschouwburg: ‘Toen na de restauratiewerken bekend werd dat de vzw Minard zou bestaan uit Vooruit, NTGent en de Antwerpse Blauwe Maandag Cie, later vervangen door Nieuwpoortthea-ter, gingen de poppen aan het dansen. Er was veel contestatie van de Gentse volkstheatergezelschappen, die gehoopt hadden deze schouwburg te krijgen. Aan de ene kant was er die vijandigheid van makers en spelers en aan de andere kant stond een teleurgesteld publiek. De programmering was zwak, men bracht hernemingen van Romains repertoire. Uiteindelijk ging iedereen ontmoedigd naar huis. Het ooit zo talrijke publiek voor volkstheater ging verloren door een gebrek aan scherpe keuzes. Nochtans was volksthea-ter steeds een deel geweest van de opdracht van Minard. Er moest een beleid komen met een duidelijke lijn, en het stappenplan van het stadsbestuur is het antwoord geweest.’

EEN BELEID MET VISIE

Dat stappenplan kwam er in 2002 en maakte deel uit van een geïntegreerd cultuurbeleidsplan. Een stuurgroep boog zich over de problematiek van het noodlijdende Gentse volkstheater en formuleerde aanbevelingen. Dat resulteerde o.m. in een investering van 450.000 euro voor renovatie van de wijkzalen, het toekennen van een schrijfopdracht en het reserveren van de Minard voor één gezelschap in de maand december. Drie jaar later, na een voorstelling van Lousbirghe Koamer Zesse evalueert cultuurschepen Van Rouveroij zijn getrapt stappenplan: ‘Aangezien Romains repertoire met de tijd museumstukken waren geworden, hebben we geprobeerd via een schrijfopdracht een eigentijdse context te vinden voor het volkstheater. Met Filip Vanluchene en Jo Van Damme als tekstschrijvers, en Bob De Moor als acteur hebben we voor een professionele aanpak gekozen. Hun productie De Vlaamse Reus, bedoeld als impuls voor de zoektocht naar nieuwe vormen van volkscultuur, deed het goed tijdens de Gentse Feesten van 2004. De stijgende publieksopkomst bij de producties die Dirk Lajoie in deze Minard brengt, wijst in de richting van herhaalbezoek. Een nieuw vast publiek wordt opgebouwd, een conditio sine qua non voor het voortbestaan van het genre. Voor de rest denk ik dat er vrede is in het landschap en dat dankzij onze subsidiepolitiek geen enkel amateurgezelschap zich in de steek gelaten voelt. Dat alles stemt mij tevreden.’

In 2005 koppelde het Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis de viering van zijn vijfentwintigste verjaardag aan de figuur van Romain Deconinck. Romain Royal was een postuum eerbetoon aan de man die door zijn stadsgenoten tot Gentenaar van de Eeuw was verkozen. Het volkstoneel was weer helemaal terug, tijdens die Gentse Feesten. Theater Taptoe bracht Ne lieuw mee tande, een hommage aan Deconinck in een even ontroerende als levensechte eenmansvoorstelling van Luk Pierke Pierlala De Bruyker. Ander opgemerkt theater dat ook met veel succes buiten Gent reisde, was De truuken van de foor, een coproductie TheaterMalpertuis/Minard met Bob De Moor, Tania Van der Sanden en Dirk Buysse.

WERKEN AAN DE TOEKOMST

Het lijkt erop dat in Gent beleid en crea-tiesector elkaar gevonden hebben in een werkzame constructie. Minardschouwburg hanteert een uitgesproken publieksvriendelijke en brede manier van programmeren. Zowat alle podiumkunsten komen er aan bod: amateurtheater, muziek, dans, teksttheater, comedy, mengvormen, nieuwe media en volkstheater. De schouwburg maakt zijn speerpuntfunctie in het Gentse volkstheater waar. Bovendien ziet het er goed uit wat de artistieke kwaliteit van het aanbod in de nabije toekomst betreft. De stad onderhandelt over een volgende schrijfopdracht met een voorlopig niet nader genoemde participant. Maurice De Grauwe deponeerde een tweede stuk op het bureau van Lajoie. Die laatste ziet in de teloorgang van het Gentse dialect de grootste bedreiging voor het voortbestaan van het volksthea-ter: ‘Met dat stuk van Maurice zijn wij voor een lezing rond de tafel gaan zitten met allemaal Gentenaars. Daar zijn mensen bij van de Brugse Poort, de Muide, het Rabot… We zoeken naar wat het beste klinkt en zo ontstaat een stuk met een taal van alle wijken, een Algemeen Gents, met woorden die uit een soort collectief geheugen vloeien. Over een paar jaar zijn wij een rariteitenkabinet. Het probleem is dat er geen aflossing is van de jeugd. Jongens die Gents kunnen, vind je nog wel, maar meisjes van vijftien, zestien, vergeet het. De Gentenaars klagen zelf: “Da Gents goa wéég”. Ik heb maar één boodschap: de ouders moeten hun kinderen Algemeen Nederlands leren, en de grootouders moeten hun kleinkinderen dialect leren.’

JAN DE SMET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content