Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De Europese smaak van een Gents mecenas rond 1900. Fernand Scribe, gevoelig voor schuimende salonkunst en blijvende waarden.

Zonder het enthousiasme, de kunst- en burgerzin en de welgevulde portemonnee van Fernand Scribe (1851-1913) zou het Gentse Museum voor Schone Kunsten het provinciale niveau nooit zo fluks overschreden hebben. Wellicht zou het ook nog in de kamers boven de academie huizen in plaats van in het welgeproportioneerde, neoklassieke museum van stadsarchitect Charles van Rysselberghe in het Citadelpark (1902).

Scribe zag geen reden om in de voetsporen van zijn vader, een katoenbaron, te lopen. Hij vulde zijn leven met het beoefenen, bekijken, exposeren, verzamelen, achternareizen en bevorderen van kunst. Voor z’n dood liet hij zijn collectie aan het museum na. Hoe zijn verschillende activiteiten in de artistieke sector precies verdeeld lagen, blijkt snel uit de tentoonstelling “De vrienden van Scribe”, (tot 14.3) in het museum dat hij zelf hielp oprichten: als kunstenaar was hij een alert zondagsschilder, als mecenas een kanjer. Indien hij een iets minder behoudsgezinde smaak had gehad, dan bezat Gent nu één van de mooiste kunstcollecties ter wereld.

Helaas, Fernand Scribes oog liet zich vaak benevelen door de schuimende bourgeoiskunst van zijn tijd: pronkerige portretten, weelderig vrouwennaakt, goedkoop exotisme, sentimentele milieuschilderingen. Dat noemen we – ietwat veralgemenend – salonkunst, en ze werd op een toepasselijke manier getoond: de driejaarlijkse Gentse salons waren, net zoals de Antwerpse en de Brusselse naar het voorbeeld van Parijs, goeddeels emanaties van de weinig vooruitstrevende middennorm. Het oppervlakkige oordeel van de modale kunstliefhebber heerste. Die hield het bij voorkeur bij klassieke composities, in de gladde academische stijl geschilderd.

Tegelijk bleven Scribe en zijn vrienden niet blind voor het ware, visionaire, soms geniale talent van een aantal – vooral Franse – kunstenaars, als ze al maar lang genoeg hun strepen verdiend hadden: om de rudimentair geborstelde, helledonkere bosvlek bij volle maan, geschilderd door Charles-FrançoisDaubigny in het jeugdige elan van de Barbizon-bosloperij, nog aanstootgevend te vinden in 1894, het jaar waarin Fernand Scribe het werk op een veiling in Parijs verwierf, moest je al een behoorlijk reactionaire droogkloot zijn. En dat was hij zeker niet.

INTERNATIONALE TREIN

Het weze in dit verband opgemerkt dat de anti-academische opvattingen inzake landschapsschilderkunst algemeen genomen vroeger salonfähig werden dan dat bij de portretten het geval was. Met name de schilders van Barbizon, op de voet gevolgd door de impressionisten, hadden hun kanonnen vooral gericht op het artificiële, romantische landschap, zoals dat op de vleugels van de verbeelding in het atelier gecomponeerd werd.

De vernieuwers verkozen een direct contact met de natuur en een weergave die hun vluchtige observatie, in weer en wind, recht deed. Niet langer de ideale, immobiele natuur, die haar individuele beschouwer op afstand houdt, maar het onder invloed van licht en luchten veranderlijke landschapsfragment zoals het op elk netvlies een andere, wisselende indruk nalaat.

Deze “realistische” opvatting had, zelfs bij voorzichtige liefhebbers als Scribe en zijn vrienden, het pleit al gewonnen. Maar de spannendst moderne kijk op het landschap zoals die bij Van Gogh, Gauguin en Cézanne te bekennen viel, was kennelijk niet aan hen besteed. Het Gentse aankoopbeleid rond 1900 deinsde inderdaad terug voor al te veel moderniteit. Het volgde, zij het met vertraging, het donkere paysagisme van Barbizon, de Haagse School en – dichter bij huis – van de Gentse schilder Albert Baertsoen. Dan liet het een gat vallen door een wijde boog rond het zuivere impressionisme en het radicalisme van Van Gogh te maken. Het pikt opnieuw, maar op een lager niveau, de draad op bij het postimpressionistische palet van Théo van Rysselberghe, Emile Claus, Henri Le Sidaner of Armand Guillaumin. Scribe en co waren van de internationale trein gestapt, en lieten hem opnieuw vertrekken zonder hen.

Of het ontbreken in hun aankopen van al was het maar een enkel landschapje van Claude Monet, veeleer esthetische, financiële dan wel toevallige redenen heeft, is blijkbaar moeilijk te achterhalen. Dat hun voorkeur voor het meer aardse, grijze en pasteuze “impressionisme” min of meer overeenkomt met de visie en manier van werken van Belgische kunstenaars als Guillaume Vogels, is misschien een vingerwijzing.

Het budget van Scribe, het Museum en zijn Vriendenkring mag aan beperkingen onderworpen geweest zijn, aan de kwaliteit van de aankopen is dat niet altijd te merken. De vier Daubigny’s en de erg Courbet-achtige “Steengroeve te Fontainebleau” van Corot benaderen op waarachtige wijze de onopgesmukte natuurbeleving van Barbizon. Alleen Gustave Courbet zelf is niet op zijn best vertegenwoordigd met een wel erg schraal zicht op “De rotsen van la Loue” (1865).

EEN KLEPTOMAAN

Van Théodore Géricault, zo’n “klassiek moderne van de negentiende eeuw”, werd het verontrustende en indringende “Portret van een kleptomaan” verworven. Een vrij smalle beurs volstond om van de religieus geïnspireerde realist Jean-François Millet een kleine, meesterlijke olieverfstudie ( “De Heilige Familie”) weg te plukken op een veiling in Parijs. Verstrengelde, lange krullen scheppen, gemodelleerd door het licht, volumes die elkaar geconcentreerd doordringen; Jozef beschermend in de schaduw, moeder en kind badend in een mild licht, een en al verinnerlijking uitstralend. Langs analoge lijnen opgebouwd, doet de “Verzamelaar van Prenten” door Honoré Daumier amper onder in warme intensiteit.

Toveren met licht deed ook Willem Maris uit de Haagse School. Zijn eigenlijke onderwerp, “Koeien bij de drinkplaats”, verliest elke anekdotische waarde onder de krachtig en vrank geborstelde, eengemaakte brok natuur, met het op de rug van de koe spattende licht en de subtiele spiegelingen. Een stuk minder fel zag zijn Haagse Schoolgenoot Paul Gabriël het “Zwijnsleger bij Grafhorst” (1880) in het uitgestrekte laagveengebied nabij Kampen. De kunstenaar trok er met een bootje op uit om het kunstmatig gevormde landschap en desgevallend de turfbaggeraars vast te leggen. Het museum bezit twee – uit meerdere – versies van dat uitgepuurde polderlandschap.

De kleinste versie is de meest naakte. Op een drijvende ton en een leeg bootje aan de graskant na, is er alleen het melkachtige watervlak dat het wijdere vlak van de ondoordringbare lucht ontmoet op de lage horizonlijn. De grootste versie bevat ook kleine, op een vlonder en op het land werkende figuren, geheel opgenomen in de elkaar doordringende, transparante lucht- en waterpartijen.

Dicht bij de Haagse sober- en somberheid stond de Gentenaar Albert Baertsoen, met 10 schilderijen en 6 tekeningen goed vertegenwoordigd op de tentoonstelling. En met reden: niet alleen was hij een zeer goede vriend van Fernand Scribe, als kunstenaar haalde hij constant een goed niveau, met uitschieters die altijd tot de aangename verrassingen behoren. In “De Schelde te Dendermonde” (1887) schroomt hij zich niet om het grijzige water met zijn machtige aanzuigingskracht naar de diepte, de hoofdrol te geven. En voor het op doek gekleefde pastel “Landhuis en park onder de sneeuw” past slechts bewondering. Hoe fijn onderscheidend is zijn spel met warme lichtkleuren die het huis en de bomen in het spiegelende water doen vervloeien. Hoe vernuftig ook de uitsnede van het beeld: we zien de halve boom, het halve huis, een stuk van het water en van de besneeuwde oever, waardoor de letterlijkheid verdwijnt en een pure natuursymfonie ontstaat.

ACH DE REISJES

Een andere intimus van Scribe, Théo van Rysselberghe, zit minder goed in de expositie. Een wat routineuze compositie ( “Armand Heins aan het schilderen in open lucht”), een deftig familieportret, het geforceerd postimpressionistische groepsportret “De lezing” (van Emile Verhaeren), een poetsbeurt van het palet ( “Poel in de Kempen”) en twee Noord-Afrikaanse taferelen, te pittoresk om van blijvende waarde te zijn.

De rest van de tentoonstelling “De vrienden van Scribe” is een liefdevolle maar evengoed schaamteloze omarming van hopeloos gedateerde, behaagzieke en op effect beluste bourgeoiskunst. Ach de reisjes van Scribe en co naar het exotische Noord-Afrika! Behalve aangename uren (en goedkope slaafjes, vrouwtjes) hebben ze niets dan kitsch opgeleverd. O de weeë salongeur die uit de portretten van Gustave Vanaise opstijgt! Om nog te zwijgen over het pronkzuchtige naakt bij Bouguereau, het spaghettiwesterndecor van Von Meckel, de protserige scenerieën van Roll en Richter, de dode poses – van saai idealiserend tot belachelijk sentimenteel – in de sculpturen van De Vigne en De Lalaing. De aangrijpende “Kop van Pierre de Wissant” door Rodin verlangt dat dit hele garnituur ineens naar de reserve teruggestuurd wordt. Het moet in beslotenheid bestudeerd worden, hooguit op een kleine studietentoonstelling eens in draaglijke hoeveelheden getoond worden, niet in vol ornaat als grote kunst gepresenteerd.

De groen geschilderde wanden – van hospitaal- tot jagersgroen – doen het geheel nog levenlozer lijken dan het al is. In de zalen waar een thema ontwikkeld wordt, is de ophanging in orde. Maar in de ruimten die volgens andere criteria ingericht (medium, formaat) zijn, heerst willekeur. Zo ontvangt de monumentale zijrotonde bijna alle grote formaten, zonder zinvol verband. En uitgerekend Evenepoels“Spanjaard in Parijs”, een topstuk van het museum, hangt pal naast een doorgang en is amper te zien onder beroerd neonlicht. Zoveel onzorgvuldigheid zijn we hier niet gewoon. Alleen in de catalogus is de orde hersteld. Hopelijk verdrijft dit document weldra de zeer gemengde indruk die de tentoonstelling nalaat. Dan kunnen “De vrienden van Scribe” op een serene manier hun modieuze zwakten en hun blijvende verdiensten beoordeeld zien.

Tot 14.3, Museum voor Schone Kunsten Gent, Citadelpark. Open van di. t/m. zo. van 9u30 tot 17 u.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content