Het is tijd voor een nieuwe revolte in het theater. Niet bij regisseurs of acteurs, maar bij u: het publiek. Dames en heren, sta op en wandel.
In de twintigste eeuw kende het theater drie markante publieksopstanden. De eerste in 1912 in Wenen, naar aanleiding van de première van Reigen van Arthur Schnitzler. De tweede vond plaats kort na de première op 3 januari 1953 van Wachten op Godot van Samuel Beckett. De derde dateert van 1969, in Amsterdam, en is de geschiedenis ingegaan als de Aktie Tomaat.
De eerste twee waren gericht tegen de auteurs, bij de derde was de regisseur de pineut. De voorstellingen van de Nederlandse Comedie waren saai, en studenten van de toneelschool gooiden tomaten naar het podium. Eigenlijk was de actie een scheet in een fles. Amper drie tomaten belandden op het podium, en dan nog aan het eind van de voorstelling, bij het groeten van de acteurs. Maar de actie vond navolging, en belandde zo in de geschiedenisboekjes.
De actievoerders van toen werden in recordtijd de nieuwe dictators. De ene werd regisseur, de andere artistiek leider, een derde allebei. Tegen eind jaren negentig werden ze opgevolgd door hun neefjes, studenten waaraan ze zelf les hadden gegeven. Want de opstandelingen hebben vaak dezelfde weg afgelegd als degenen tegen wier beleid en cumulaties ze hebben geprotesteerd. De neefjes hebben een nieuwe wind doen waaien, maar die wind is intussen behoorlijk in kracht afgenomen.
De laatste jaren is het stil geworden in het theater. Er is nood aan een nieuwe publieksopstand. Van de overheid hoeven we weinig te verwachten. Het is zelfs béter dat de overheid zich niet bemoeit, zeker zolang er een kapitein op de brug staat die wel weet waar de haven ligt maar geen benul heeft van navigatie.
Let wel: er worden prachtige voorstellingen gemaakt. Alleen zijn er te weinig in verhouding tot de rommel. Bovendien wordt de toeschouwer getild, die met een abonnement voorop. Dat hij aan het begin van het seizoen een abonnement neemt is niet meer dan normaal. Ten eerste door zijn passie voor toneel, ten tweede door het met veel trompetgeschal gelanceerde nieuwe jaarprogramma.
Nu heb ik in juni twee van de drie seizoenslanceringen meegemaakt, in Gent en in Antwerpen. Het karakter van de presentaties was tekenend voor de huidige malaise. De nadruk werd gelegd op de successen die in het nabije verleden werden behaald, en op de komende buitenlandse tournees. En nu komt het: dat was enkel en alleen te danken aan het beleid van de zakelijk leiders/regisseurs. Het had allemaal iets van priesters die priesters bewieroken. In Gent en Antwerpen werd door de staf met geen woord gerept over het publiek. En de acteurs? Die kwamen ter sprake zoals een boer over zijn kippen praat: die praat over de kip maar denkt aan de eieren.
Een publieksopstand kun je niet voorspellen, je kunt er geen eisen, je kunt er alleen een verlangen. De meest logische lijkt me een opstand in de vorm van opstappen. Een verzetsdaad, jawel. De zaal verlaten is geen daad van onbeschoftheid. Het is niets anders dan de kleine aandeelhouder die zijn ongenoegen laat blijken. Het morrende volk – en dat bestáát, wees daar maar van overtuigd – heeft er recht op. Opstappen kan alleen maar toegejuicht worden. Tenslotte gaat een expobezoeker ook vroeger weg als een tentoonstelling niet aan zijn verwachtingen voldoet. Stapt een kijker op als de film hem teleurstelt. Gooit een lezer een boek aan de kant wanneer het geen pepmiddel maar een slaappil blijkt te zijn.
door Guido Lauwaert