Ik wil de Europeanen graag uitleggen waarom ik geloof dat ik een goede kandidaat ben om de Wereldbank te leiden. Maar ik wil ook naar hen luisteren, hun inzichten leren kennen en proberen beter te begrijpen wat zij van de Wereldbank verwachten. Ik geloof sterk in de missie van de Wereldbank. Ik geloof dat het terugdringen van armoede en het stimuleren van economische vooruitgang een van die belangrijke dingen zijn die we moeten doen om onze kinderen en kleinkinderen met een betere wereld achter te laten. Voor de Wereldbank ligt daar een ongelooflijk belangrijke taak.

De verspreiding van de vrijheid in de wereld – het doel van president Bush en het doel van ieder van ons – heeft zowel een politieke als een economische dimensie. Die twee dimensies zijn niet strak met elkaar verbonden, maar ze ondersteunen elkaar wel. Het is niet zo dat ik de Wereldbank wil gebruiken ter ondersteuning van de ambitie van president Bush om wereldwijd democratie op te dringen. Maar ik denk wel dat als de bank zijn opdracht – de armoede verminderen en economische ontwikkeling stimuleren – naar behoren vervult, dat er dan voor de mensen over de hele wereld meer kansen komen om hun eigen doelstellingen van vrijheid en democratie te verwezenlijken.

De verschillen tussen huidig voorzitter James Wolfensohn en mezelf als voorzitter van de Wereldbank zullen minder belangrijk zijn dan de overeenkomsten. Als ik de job krijg, zal ik verantwoording afleggen aan de 184 landen die lid zijn van de bank en wil ik duidelijk weten wat hun agenda’s zijn. Over het algemeen is de reactie van de Europeanen op mijn kandidatuur al erg constructief geweest. Ze willen er zeker van zijn dat ik hun belangrijkste bekommernissen goed begrepen heb. Een van die aandachtspunten is de rol van de Wereldbank in Afrika. Ik besef hoe belangrijk de Wereldbank is voor Afrika. De Europeanen vrezen dat de bank een unilaterale Amerikaanse organisatie wordt. Ze zullen minder bezorgd zijn zodra ze met me praten. Dan zullen ze vaststellen dat ik, in tegenstelling tot mijn reputatie, geen unilateralist ben.

Ik weet dat sommige mensen vinden dat de recente organisatie van de verkiezingen in Irak en wat nu in Libanon gebeurt, ons beleid in Irak rechtvaardigt. Dat is voorbarig. Er is nog veel werk aan de winkel voor we over een gerechtvaardigd beleid kunnen spreken. Maar ik blijf erbij dat de wens van een volk om vrij te zijn en zijn eigen leiders te kiezen, een van de machtigste wapens ter wereld is. Dat is niet utopisch. We moeten uitknobbelen hoe we dat wapen in ons voordeel kunnen benutten, want we zijn natuurlijk bondgenoten van volken met dergelijke verzuchtingen.

Er wordt ons verweten dat we in de aanpak van Irak geen plan hadden voor na de strijd, maar het probleem is dat de strijd nog niet gestreden is. We hebben nog altijd te maken met een vijand die het ontstaan van een nieuw Irak probeert te voorkomen. Op 30 januari, de dag van de verkiezingen, heeft het Iraakse volk die vijand een verbluffende nederlaag toegebracht. Het hoeft niet te verbazen dat een regime, dat zich gedurende 35 jaar in de Iraakse samenleving heeft ingegraven en mensen zo doeltreffend intimideerde, folterde en vermoordde, zich niet zomaar gewonnen gaf omdat het op 9 april 2003 uit Bagdad werd verdreven. Iedereen praat altijd maar over de fouten die we zouden hebben gemaakt, maar er zijn in Irak ook grote successen geboekt. En als het de bedoeling is lessen te trekken zodat we de oorlog met een overwinning kunnen afsluiten, focus dan liever op de weerstand van de mensen die dat land 35 jaar lang misbruikt en gefolterd hebben. Daar ligt het probleem.

Paul Wolfowitz Copyright Newsweek

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content