Het probleem van de Afghaanse vluchtelingen in Iran wordt steeds nijpender.
In Mashad, de heilige Iraanse stad in de buurt van Afghanistan, worden hele wijken door Afghaanse vluchtelingen bevolkt. Ze zijn er met hun families gekomen, en ze blijven zolang de oorlog duurt. Sommigen zijn een handel begonnen, anderen werken in de bouw of waar ze maar werk kunnen vinden. Graven, straten aanleggen, bruggen bouwen. Werk dat autochtone Iraniërs steeds minder willen doen. De oorlog duurt intussen al meer dan twintig jaar. Zo lang dat in Mashad tegenstrijdige verhalen opgedoken zijn over het ontstaan van dat ‘Afghaanse’ Golshar. Eén versie is dat de huizen en straten er geleidelijk door de vluchtelingenfamilies overgenomen zijn. Een andere dat gastvrij, revolutionair Iran de huizenrijen speciaal voor hen opgetrokken heeft.
Sommige Afghanen wonen al heel hun leven in Mashad. Hun vrouwen zitten thuis, en hun kinderen krioelen over de straten. Ze vormen een gemeenschap. Er zouden zo’n vijfhonderd wezen bij zijn, schatten bezorgde lieden in het opvangkamp Torbat-Jam. In dat kamp wonen al 21 weeskinderen. Zoals de elfjarige Ali Elmi, die zijn moeder de lucifers aangaf waarmee ze zich in brand stak. En die zich dat herinnert. Nu is hij met zijn zusje en twee broertjes in het kamp geplaatst. Weeskinderen komen in reeksen van drie, van vier. Die kun je niet uit elkaar halen, dan hebben ze helemaal niets meer. Maar hoe kunnen ze samen worden gehouden? Wat als de tijden harder worden?
Iran speelt op een discrete manier al de hele tijd een eigen rol in de Afghaanse oorlog – meestal via de sjiitische groepen en hun milities – en steunt nog steeds, onder meer samen met Rusland, de Noordelijke Alliantie. Dat is een van de redenen waarom Teheran door de jaren heen de Afghaanse vluchtelingen heeft laten komen. Officieel wonen er nu 2,2 miljoen vluchtelingen over heel Iran verspreid.
Maar nu zijn er problemen. Ten eerste lijkt de Noordelijke Alliantie de oorlog tegen de Taliban te verliezen. Dat zou betekenen dat Iran met heel zijn investering in het conflict alleen een gigantisch vluchtelingenprobleem heeft gekocht. Dus is het tijd om te redden wat er nog te redden valt. Nu vraagt Teheran zijn deel van het vluchtelingenbudget van UNHCR (Hoog Commissariaat voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties), een subsidie die het vroeger nooit wilde hebben. De vraag komt helaas juist op het moment dat ook het UNHCR zonder geld zit en drastisch moet bezuinigen. Aan de andere kant wil Iran van zoveel mogelijk vluchtelingen af.
Ten tweede is de Iraanse samenleving in ontbinding. De druk van economische crisis, werkloosheid en uitzichtloosheid, bovenop de algemene ontevredenheid over de al lang beloofde hervormingen, jaagt de jeugd de emigratie en de drugscultuur in. De schuld voor de afkalvende Iraanse beschaving wordt – zoals elders – op de vreemdelingen afgeschoven, in casu op de Afghanen. Hen wordt álles verweten. Ze zouden de jobs van de Perzen pikken, drugs invoeren, de nachtelijke straten onveilig maken. Dat daar volgens deskundigen niets van aan is, verandert niets aan het anti-Afghaanse gevoel dat snel politieke proporties begint aan te nemen. Voor de regering betekende dit begin vorig jaar dat de Afghanen uit het land weg moesten, en snel. Anderhalf jaar later is het streefdoel niet veranderd. Maar het inzicht dat dit onhaalbaar is, sijpelt door.
SOUVENIR UIT DOGHAROEN
Dogharoen is de Iraanse grenspost met Afghanistan, 250 kilometer ten zuidoosten van Mashad. Een paar loodsen, lage douanegebouwen, een politiepost, een paar containers met airconditioning en het UNHCR erin. Onder de blakende zon hangt een sfeer zoals in de western Once upon a Time in the West. Hier verstrijkt de tijd met af en toe een voorbijrijdende vrachtwagen, of een familie die over de grens wil. Dan hebben de douanebeambten iemand om te pesten en aan het lijntje te houden tot de bakshish komt. Tussendoor is er alleen het grote wachten.
Om tien over vijf stopt de eerste bus uit Mashad met Afghanen die terug naar huis willen. Veel mannen, arbeiders die een paar maanden of jaren in Iran gewerkt hebben en nu weer naar hun familie trekken. De bus uit het repatriëringscentrum waar ze papieren hebben ingevuld, is bijna gratis. In Dogharoen stappen ze over op taxi-pickups, volgeladen met hun koffers, zakken, vrouwen en kinderen. In de late namiddagzon zou het bijna iets feestelijks hebben als iemand hier Afghanistan zou kunnen vergeten. Die taxi-pickups, waarmee ze de grens oversteken, kosten geld. Maar per slot van rekening zitten deze mannen, na een seizoen of langer werken, naar Afghaanse begrippen goed in de slappe was. En een reis kost nu eenmaal wat ze kost.
In één pickup rijden een oudere vrouw, een meisje en een tevreden jonge man mee. Het meisje, zestien jaar, is nu een jonge vrouw, net getrouwd met de jongen en op weg naar zijn dorp. Ze zal nooit nog naar Iran terugkeren. In een tas zit haar burqa, die ze straks zal aantrekken. Dat maakt haar nu al bang en depressief, des te banger naarmate de grens nadert. De oude vrouw is de koppelaarster, die aan tragedies geld verdient en dus moeilijk solidair kan zijn.
Vanavond komen er drie bussen, ze brengen tegenwoordig nog 250 tot 300 Afghanen per dag naar de grens.
‘Het is wat rest van een stilgevallen programma’, zegt Toshiro Odashima, directeur van het UNHCR-bureau in Mashad. Het was een gezamenlijk programma voor de vrijwillige repatriëring van Afghaanse vluchtelingen, van de Iraanse regering, het UNHCR en MSF-Frankrijk. Het project liep tussen 8 april en 31 december 2000. Vluchtelingen werden geregistreerd en discreet gepolst of ze wel uit vrije wil terugkeerden, of ze geen gevaar liepen. Ze kregen veertig, later twintig dollar startpremie mee en werden gratis naar de grens gebracht. Voor vluchtelingen die wilden blijven, was er een screeningsprocedure om te bepalen of zij echte – politieke – vluchtelingen waren of economische vluchtelingen. De ‘echte’ werden dan ‘beschermd’ door het UNHCR. Het is op dat screenen van vluchtelingen dat de zaak uiteindelijk geblokkeerd raakte. Toch waren er eind december 2000 meer dan 133.000 Afghanen met het programma teruggegaan, 50.000 op eigen houtje. 49.000 waren gescreend: 14.940 werden aanvaard en 29.403 geweigerd. Maar sindsdien ligt het programma stil.
EXPLOSIEVE INFORMATIE
‘Het is een dilemma’, zegt Toshiro Odashima. ‘We wilden wel voortgaan met het screenen van Afghanen zonder papieren, maar we zijn geschrokken toen bleek wat dat allemaal inhield.’ Iran was immers zelf begonnen met een registratiecampagne van de vluchtelingen: eerst de mensen mét papieren, daarna die zonder. ‘De resultaten zijn niet vrijgegeven, maar er zijn aanwijzingen dat er een veel groter aantal Afghaanse vluchtelingen in Iran zit dan de regering altijd beweerde. Tot 4,4 miljoen zelfs: dat zou politiek explosieve informatie kunnen zijn.’
Iran wou aanvankelijk wel toelating geven voor de screening, omdat dan de ‘niet-authentieke’ vluchtelingen perfect legaal teruggestuurd konden worden. Maar het UNHCR moest garanties geven. Hoeveel zou het kosten om meer dan twee miljoen mannen de procedure te laten doorlopen? Voor de lonen en werkingskosten zou het UNHCR een fortuin moeten ophoesten. En wat daarna?
Odashima: ‘Iran zei: doe maar, betaal het maar. Maar doen jullie de rest ook? Is de internationale gemeenschap bereid verantwoordelijkheid voor die mensen op te nemen, in plaats van te preken tegen Iran. Doe het dan maar. Maar jullie vangen dan ook iedereen op die als bonafide vluchteling aanvaard wordt. Jullie bouwen de kampen, runnen de dorpen, jullie geven ze werk. En de meerderheid die niet aanvaard wordt, repatriëren jullie weer over de grens.’
Met de krimpende fondsen van het UNHCR en de afnemende belangstelling in de wereld voor het Afghaanse probleem, was het antwoord op beide vragen duidelijk ‘nee’. De internationale gemeenschap ging de operatie niet betalen, en het UNHCR ging ook geen miljoen vluchtelingen over de grens jagen om in Afghanistan te creperen. Iran ook niet, maar er is een probleem.
Odashima: ‘Het economische verschil is te groot, en de grens is te lang: 950 kilometer door bergen en woestijnen. Ze zullen altijd blijven komen. Voor een jonge Afghaan is het slechtste wat hij hier vindt nog altijd vele malen beter dan wat hij in Afghanistan kan krijgen. Zet ze over de grens, ze komen terug. Geen muur zal ze tegenhouden. Het is waar dat de internationale gemeenschap verantwoordelijkheid moet opnemen. Maar in Afghanistan. Er moet geïnvesteerd worden in een oplossing in Afghanistan. Dat is de enige uitweg uit het dilemma.’
Sus van Elzen