Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

De Vlaamse economieminister Eric Van Rompuy (CVP) wil meer middelen voor zijn departement. ?Weg met die proceduredrift.?

TIJDENS DE EERSTE maanden van zijn ministerschap kwam Eric Van Rompuy (CVP) vooral in het nieuws met zijn drastisch ingrijpen bij de openbare omroep BRTN. Intussen heeft de Vlaamse regering ook een Banenplan klaar waarin, volgens waarnemers, de inbreng van Van Rompuy, bevoegd voor Economie, KMO, Landbouw en Media, doorslaggevend bleek. Niet alleen de groenen, ook zijn socialistische coalitiepartners houden daarom de Vlaamse economieminister scherp in de gaten. Want net als zijn oudere broer Herman Van Rompuy, vice-premier en begrotingsminister in de federale regering, beschouwen ze Eric Van Rompuy niet meteen als ?ene van ons?.

Vanop het Martelarenplein heeft Van Rompuy de voorbije weken de perikelen van de federale regering over de kaderwetten nauwlettend gevolgd. Een en ander is daarbij namelijk belangrijk voor de Vlaamse economie. Dat het federale parlement met de kaderwetten alle macht uit handen gaf, vindt Eric Van Rompuy alvast een overtrokken stelling.

ERIC VAN ROMPUY : In federale coalities, met minstens vier partijen en alle overlegbeurten van dien, was de manoeuvreerruimte voor de meerderheidsfracties altijd beperkt. Veel meer dan in de Vlaamse Raad, waar de fracties een grotere vrijheid genieten al was het maar omdat wij niet met communautaire geschillen zitten opgezadeld. Een incident zoals dat met Robert Voorhamme (SP) over de vennootschapsbelasting zou in het federaal parlement een regeringscrisis teweegbrengen. Mocht een Frank Vandenbroucke namens de SP-fractie iets dergelijks over een wezenlijk onderdeel van het Toekomstcontract beweren in de federale Kamer, zat het er meteen bovenarms op.

Intussen krijgt u nog altijd de grote keuzes opgelegd door de federale meerderheid.

VAN ROMPUY : Op het Vlaamse niveau zijn ook belangrijke keuzes gemaakt, voor het onderwijs, voor het type van economisch beleid van de komende jaren. Zo werd radicaal gekozen voor een strategische vernieuwing waarbij we resoluut afstapten van overheidssteun voor verlieslatende ondernemingen. In de jaren tachtig hebben we nog vijfhonderd miljard frank in de nationale sectoren gepompt. Het textielplan alleen had toen een enveloppe van dertig miljard frank. Nu nog zeshonderd miljoen.

Mijn eerste beslissing als minister van Economie was het sluiten van de zwaar verlieslatende Vlaamse scheepsbouwmaatschappij. Daarmee is de middelgrote scheepsbouw in Vlaanderen verdwenen. Er bestaan in de economie geen goeie of slechte sectoren. In Nederland gaat het de middelgrote scheepsbouw voor de wind. Omdat ze daar tijdig hebben geïnvesteerd. Hier werd dat verzuimd.

Intussen hebben we een jaar achter de rug met meer dan zevenduizend faillissementen. Gedurende de tien voorbije maanden zijn we in niet één dossier van een verlieslatende onderneming tussengekomen.

Een van uw eerste uitspraken als minister was : ?iedereen komt mij hier geld vragen.? Is dat nog het geval ?

VAN ROMPUY : Minder dan vroeger. Iedereen is er zich van bewust dat er iets veranderd is. Daf, dat uiteindelijk toch op een succes uitdraaide, was onze laatste dergelijke operatie.

Wij worden geconfronteerd met een ontzettende concurrentiedruk, vanuit Europa, vanuit Oost-Europa en Zuid-Oost-Azië. En dan is er de nieuwe informatietechnologie die stilaan doordringt in de werkwijze van de bedrijven. Vooral de Vlaamse bedrijven scoren daar zeer goed. Bij een bezoek aan EDS ( Electronic Data Systems) in Zaventem bleek dat Vlaamse bedrijven op het vlak van informatietechnologie zeer ver gevorderd zijn, veel verder dan de Waalse. Voor 80 à 85 procent speelt alles zich in Vlaanderen af. Je merkt dat niet alleen in de high tech-industrie, maar ook in de traditionele sectoren waar de bereidheid om te investeren zeer hoog blijft.

Ondanks de lage groei is het investeringsvolume in Vlaanderen met zes procent gestegen. Alleen de doorstroming van de technologische innovaties naar de bedrijven, vooral naar de kmo’s, is nog niet wat ze moet zijn. Dat heeft te maken met de financiële mogelijkheden. Om te kunnnen groeien, hebben de kmo’s nood aan risicokapitaal. Maar die markt is in Vlaanderen dan weer beperkt. Wij hebben weinig institutionele beleggers, zoals de grote Nederlandse pensioenfondsen, die de weg naar de kmo’s vinden. Vandaar onze garantieregeling voor risicokapitaal, die intussen bij de Europese Commissie voorligt. Als institutionele investeerders kapitaal aanreiken voor kmo’s, wordt dat, in ons plan, bij verlies voor de helft door de overheid gegarandeerd. Dat is een poging om doorgroeiers meer financiële mogelijkheden te geven. Alles wat met de kapitaalmarkt te maken heeft, behoort uiteraard tot de federale bevoegdheid. Maar de potentie om middelen te creëren, ligt bij ons hoger dan op het federale niveau.

Ook hoger dan in Wallonië en daar beginnen uw problemen, onder meer in verband met een vermindering van de vennootschapsbelasting.

VAN ROMPUY : Dat voorstel was van meet af aan geconcipieerd als een federale wet, toepasbaar in de drie gewesten maar waarbij de gewesten als derde betaler optreden. Voor zoiets moet je een meerderheid vinden in het federaal parlement. Ik heb dus nooit gedacht aan een éénzijdige Vlaamse operatie.

Wij willen een bijdrage leveren in de arbeidskosten van de ondernemingen. Eén procent groei in een Nederlandse onderneming betekent een arbeidsplaats meer. Zowel in Wallonië als in Vlaanderen is daar twee procent voor nodig. Met de forfaitaire aftrek en het koppelen daarvan aan de instandhouding van de werkgelegenheid, worden de gewesten betrokken bij het arbeidsintensief maken van de groei.

Dat heeft dus niks van doen met het België van de twee snelheden, maar met een economisch beleid waarbij alle beschikbare middelen worden aangewend. Wij hebben daarover in Namen gepraat met de Waalse minister-president Robert Collignon (PS). Hij had een aantal vragen, maar een heus probleem is daar niet gerezen. Ik heb het voorstel met federaal minister van Financiën Philippe Maystadt (PSC) besproken. Hij vond dat, ook fiscaal, een aanvaardbare idee.

Het afwijzen van het Toekomstcontract door het ABVV en de staking in het Franstalig onderwijs creëert momenteel geen passend klimaat om de zaak voort uit te werken. Op het einde van de maand volgt een bijkomend overleg. De maatregel is dus zeker niet afgevoerd.

In vakbondsmiddens was er toch scherpe kritiek op uw plannen.

VAN ROMPUY : Er kwamen ook positieve reacties uit die kringen. De textiel- en meubelcentrales, ook de metaalsector, vonden het bemoedigend dat er opnieuw aandacht was voor de industrie. Goeverneur Fons Verplaetse van de Nationale Bank heeft ooit in één van zijn weinige slechte momenten de industrie zo goed als afgeschreven. In de Verenigde Staten echter neemt het aandeel van de industrie in de economie opnieuw toe. Japan voert een actie om de industrie te doen herleven. Elke job in de industrie levert immers een baan in de dienstensector op. Bovendien biedt de industrie vaak een uitkomst voor ongeschoolden.

Hoe legt u dan de reactie van gewezen vakbondsman Robert Voorhamme uit ?

VAN ROMPUY : Die reactie was niet representatief voor de houding van de socialistische vakbonden. Trouwens, wat Voorhamme daar zelf van vindt, is op zich niet belangrijk. De fractie van de SP heeft het Vlaams banenplan mee onderschreven. Politiek is er geen obstakel meer om het door te zetten.

Inmiddels beklaagt u zich vaak over het gebrek aan middelen voor uw departement.

VAN ROMPUY : Wij zitten voor wetenschappelijk onderzoek, economie en openbare werken met een besteedbaar bedrag van 50 à 55 miljard frank. Dat is amper tien procent van de Vlaamse begroting. Vijf jaar geleden was dat nog dertien procent. In procent van het bruto nationaal product (BNP) geven we voor de uitbouw van onze infrastructuur maar de helft uit van wat de Nederlanders besteden, namelijk 0,8 tegenover 1,6 procent. Hetzelfde geldt voor wetenschappelijk onderzoek, al heeft minister-president Luc Van den Brande (CVP) daar nu een inhaalbeweging ingezet.

Als we niet uitkijken, zal het groeiritme van de uitgaven in welzijn, leefmilieu en onderwijs voort interen op dat Vlaamse budget. We kunnen de groei van de jongste jaren niet volhouden als de harde sectoren voort worden weggedrongen in het Vlaamse budget. Als we ooit tot een eigen fiscaliteit komen, dan moeten we ook een sterk draagvlak hebben.

Maar die eigen fiscaliteit lijkt voor u geen punt.

VAN ROMPUY : Toch wel. Ik vraag me alleen af hoe we in ’99 tot een verregaande eigen fiscale verantwoordelijkheid kunnen komen. Als ik zie met welke moeite en pijn de Franstaligen proberen hun gemeenschapsbegroting zo op te stellen dat ze in ’99 geen nieuwe financieringswet behoeven kwestie van toch maar geen vragende partij te moeten zijn. Als je al die passie ziet over de mogelijke splitsing van de sociale zekerheid, dan zal het nog veel overredingskracht vergen om in ’99 een nieuwe financieringswet te negociëren met een hoog aandeel van Vlaamse fiscaliteit.

Niemand in Vlaanderen moet overtuigd worden van de noodzaak van die discussie. De vraag is alleen : hoe brengen we de Franstaligen en de Walen aan de onderhandelingstafel ? Bij voorgaande staatshervormingen ging men telkens uit van het zogenaamde Moureaux-principe. Men bekeek eerst wat de Waalse behoeften waren, om dan een verkapt dotatiesyteem op te zetten met telkens een hogere kostprijs voor het federale budget tot gevolg.

Bij de volgende staatshervorming geldt het Moureaux-principe niet meer. Elk zal via de eigen fiscaliteit moeten rondkomen met wat hij zelf int. Die discussie werd in ’88 en ’93 nooit gevoerd. Daarvoor het terrein klaar maken zal heel wat psychologische handigheid vereisen. Het zal niet gebeuren met ronkende verklaringen of met berekeningen dat dit niet interessant is voor de Franstaligen en de Walen.

Precies daarom heb ik gepoogd om met die vennootschapsbelasting een gesprek te beginnen over een gezamenlijke benadering van enkele economische problemen. Voor Vlaanderen is het niet interessant om naar een staatshervorming te gaan met nog meer bevoegdheden maar zonder uitzicht op eigen fiscaliteit. Maar dat is het grote probleem voor Wallonië. De vennootschapsbelasting brengt in Wallonië amper dertien procent op van de globale Belgische vennootschapsbelasting. Met de expansiesteun zit Wallonië op amper achttien procent. Van de sociale bijdragen ken ik de juiste cijfers niet, maar specialisten zeggen mij dat het probleem van de sociale zekerheid niet zo zeer bij de uitgaven ligt dan wel bij de inkomsten.

Valt in die zin niet te begrijpen dat PS-minister Ivan Ylieff recent bijkomende steun voor Wallonië eiste ?

VAN ROMPUY : Die weg is afgesloten. De aangewezen richting is de eigen fiscaliteit. Maar de hinderpalen om tot een nieuwe staatshervorming te komen, zijn nu veel groter. De volgende staatshervorming moet in de federale Kamer worden gestemd met een tweederde meerderheid. Wij zijn dus afhankelijk van wat in de federale Kamer gebeurt en moeten nu een bijkomende inspanning doen om onze federale collega’s in de Vlaamse partijen te overtuigen van de noodzaak van zo’n staatshervorming. Het zal trouwens niet de Vlaamse regering zijn die daarover met de Waalse onderhandelt. Het zal de inzet moeten zijn van een federale regering om tot die nieuwe staatshervorming te komen.

Intussen krijgt de federale overheid nog enig krediet. Zij moet Maastricht halen. Lukt dat niet, en kan de sociale zekerheid niet gesaneerd worden, dan vrees ik dat alles in twijfel wordt getrokken. De federale overheid speelt nu haar laatste troeven uit. En de regio’s hebben er alle baat bij dat ze in haar opzet slaagt. Zij hebben geen enkel voordeel bij separatisme en het uiteenvallen van België.

Intussen krijgt u er een bijkomend keurslijf bij : het Europese. U was vrij kribbig na de recente bemoeienissen van Europees commissaris Karel Van Miert.

VAN ROMPUY : Van Miert is uiteraard beter geïnformeerd over de Belgische situatie, en houdt die ook scherper in het oog. Met zijn standpunten over wat in ons land gebeurt, stapt hij dan ook sneller naar de media. Dat creëert een aantal problemen, zoals met het monopolie van VTM. Hij heeft destijds als partijvoorzitter een klacht ingediend tegen het VTM-monopolie. Wij zijn intussen al in ’96 en ik heb, na meer dan zeven jaar, nog steeds geen brief van de Europese Commissie waarin ze ons vraagt dat monopolie op te heffen.

Ook onze subsidiedossiers worden nauwkeuriger nageplozen. Wij willen nieuwe initiatieven aanmoedigen, zowel buitenlandse als initiatieven ten gunste van de expansie van binnenlandse investeringen. Steunverlening speelt daarbij een belangrijke rol. Landen zoals Groot-Brittannië en Nederland hebben daarvoor tal van ondersteuningsmechanismen. België haalt momenteel slechts 3,5 procent van de Amerikaanse investeringen in Europa binnen, Nederland 11 procent. Voor de Japanse investeringen zitten we op 6 procent, Nederland alweer op 11 procent. Vandaar ook onze voorstellen om de arbeidskost naar beneden te halen.

Price Waterhouse heeft destijds buitenlandse investeerders gevraagd wat ze belangrijk vinden. Eén van onze zwakke punten was de beschikbaarheid van industrieterreinen en de reglementen in verband met milieu en ruimtelijke ordening.

Met die laatste opmerking heeft u zich niet veel vrienden gemaakt.

VAN ROMPUY : Dat probleem heb ik opgeworpen na een rapport van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen (Gom’s). Om niet langer in slogans te moeten praten, wou ik een rapport aan de hand van reële voorbeelden. De Gom’s hebben een dertigtal gevallen onderzocht waarbij de investeringen fout liepen. Op die pijnpunten heb ik de Commissie Economie van de Vlaamse Raad geattenteerd.

Wij hebben nu de neiging om de industrie, de grote vervuiler, uit Vlaanderen te weren. De milieunormen vormen evenwel geen probleem. De chemische nijverheid in Antwerpen is gelukkig met de vigerende normen en procedures. Maar in bepaalde sectoren zijn er wel problemen. En daar groeit de ergernis ten aanzien van ons administratief-ambtelijk apparaat.

U zegt niet te kunnen toelaten dat enkelen het creëren van duizend werkplaatsen in de weg staan. Dat is toch een erg gevaarlijke houding ?

VAN ROMPUY : Ik verwijs daarmee naar het not in my backyard-syndroom alles mag, maar niet in mijn achtertuin. Ga maar na wat een moeite gemeenten ondervinden om hun containerparken in te planten. Wat de procedures betreft, deden de Gom’s voorstellen om de drempel voor het aantekenen van beroep te verhogen. Ik ben daar geen voorstander van, want iedereen heeft recht op beroep. Maar we zitten nu met een overaanbod van beroepmogelijkheden : bij de gemeente, de bestendige deputatie, de Vlaamse regering, de Raad van State. We komen in een Amerikaanse proceduredrift terecht, waar iedereen op elk niveau wel een middel vindt om bepaalde investeringen onmogelijk te maken. Zo kom je tot absurde situaties waarbij in Limburg handtekeningen worden verzameld tegen een investering in West-Vlaanderen. Die gevallen zijn gekend. In Ronse houden twee personen al jaren de uitbreiding van een belangrijk textielbedrijf tegen. Hebben mensen het recht investeringen te beletten die honderden jobs creëren, ook als die niet gepaard gaan met overtredingen van de bestaande, essentiële normen ?

Wat wil de Vlaamse samenleving nog ? Ik heb soms de indruk dat de groenen, die een belangrijke verantwoordelijkheid dragen, niet meer mee zijn met wat elders in de wereld leeft. Zij leven met het beeld van de autarkische economie. De stelling van Jos Geysels (Agalev) luidt : economische groei creëert geen werk. Economische groei brengt inderdaad minder werk voort dan vroeger. Maar één ding weet ik absoluut zeker : geen groei creëert werkloosheid !

Rik Van Cauwelaert

Vlaams minister van Economie Eric Van Rompuy : De federale overheid speelt haar laatste troeven uit.

De minister-presidenten Luc Van den Brande, Robert Collignon en Charles Picqué : de Franstaligen rond de tafel krijgen.

Luc Van den Brande, Johan Van Hecke en Eric Van Rompuy : geen slogans meer.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content