Een goede maand na de tsunami’s dreigt er voor Thailand een tweede ramp. Indien de toeristen niet snel terugkomen, gaat een halve industrie kopje onder.

Als Soonthom Sagulsan de jongste dagen wakker wordt, denkt hij wel eens: ‘Misschien was ik toch beter op de boerderij gebleven.’ In 1989 kocht hij in Phuket, dé toeristische trekpleister van Thailand, een eilandje zo’n kleine 900 kilometer onder de hoofdstad Bangkok, een stel oude kano’s. Om toeristen op zee te laten rondpeddelen. De familie Sagulsan, van generatie op generatie boeren en vissers, had er heel lang voor gespaard. Maar de farangs – het Thais voor vreemdelingen verwijst etymologisch naar de vroegere Franse kolonisten – zouden hen welzijn en welstand brengen.

Soonthom, jong en slim, verging het goed. Hij investeerde het familiekapitaal in nieuwe kano’s, kocht motorboten, en huurde ten slotte een bungalowpark. Het bedrijfje groeide en verschaft nu vijftig mensen een broodwinning. Maar na de tsunami’s ziet Soonthom het voor het eerst niet meer helemaal zitten. ‘We leden onder 9/11, we kregen het sars-virus en de vogelziekte over ons heen, dan de vloedgolven. In januari, dat is voor ons hoogseizoen, had ik op 800 klanten gerekend voor onze bungalows. Het werden er tachtig. Twee Zweedse touroperators stopten van vandaag op morgen met hun chartervluchten. Zij zorgden voor driekwart van mijn klanten. Dus staan de bungalows leeg, op mijn boten krijg ik niemand en vandaag heb ik welgeteld twee kano’s verhuurd.’

Van visnetten tot ijsblokken

Op 26 december 2004 om 26 minuten over tien ’s morgens beukten de tsunami’s in op de kusten van Phuket. Vandaag staat de voorlopige balans voor het eilandje met één miljoen inwoners op 319 doden en 612 vermisten. Heel Thailand telt nu 5384 slachtoffers en over 3132 mensen is nog steeds geen nieuws. Een maand na de verwoestende vloedgolven lijkt het leven weer zijn gewone gang te gaan op Phuket. Op Patong Beach, het plaatselijke Benidorm, herstellen graafmachines de promenade op het strand. Alleen: het aantal toeristen in de kilometerslange zandbak kun je op een hand tellen. Na de eerste reeks vloedgolven kwam er een tweede over Phuket en de andere vakantiebestemmingen: van eindeloze annuleringen van kamers en vakanties.

De Dusit Laguna, een van de betere herbergen hier, telt momenteel de hoogste bezetting van alle lokale hotels: 30 procent. In de hal arriveert net een ploeg van het Duitse Rode Kruis. In de lobby zitten leden van het Britse Disaster Victims Identification-team (DVI) in hun donkerblauwe overalls aan de thee en de cake. Reken even zonder die internationale horde van hulpverleners en de hotelbezetting zakt tot het gemiddelde niveau op Phuket: 6 tot 8 procent. In vol hoogseizoen dus.

De schade aan de Dusit? Tussen uitgebloeide frangipanestruiken, bijna op het strand, staan de restanten van de Trattoria. Vier muren, geen inboedel meer, alleen nog een verwoeste poolbiljart. Voor de rest bleef het etablissement intact, net als 95 procent van de toeristische infrastructuur op het eiland. Maar foto’s en beelden van auto’s in bomen, opgestapelde lijkkisten, maanlandschappen als in Khao Lak op het Thaise vasteland waar 66 hotels op 72 alleen nog goed bleken voor afbraak, drukten de idyllische prentjes van dolce far niente onder een stralende zon en eeuwig groene palmbomen weg.

Terwijl midden op het eiland, onder de brandende zon, leden van het Belgische DVI-team uiterst zorgvuldig buitenlands lijk na lijk uit de koelcontainers halen voor identificatie, vergaderen twintig kilometer verderop in het Hilton de bonzen van de Wereldtoerismeorganisatie (WToO). Samen met een paar blikken ministers buigen ze zich onder meer over de vraag of Thailand er goed aan deed na de ramp alle promotiecampagnes stil te leggen. Ze discussiëren over de manier waarop je toeristen snel terug naar deze oorden lokt. Ze dubben over dat fameuze early warning system, het waarschuwingssysteem voor schokken en vloedgolven, of over de omvang van de finale rekening van deze catastrofe.

Nog een eindje verder zit Somchai Phikulthong, de manager van het lokale filiaal van de Bangkok Bank, in zijn koele kantoor. Hij overloopt de balans. De Nationale Bank berekende dat de tsunami’s de geraamde groei van Thailand voor 2005 van 5,1 procent van het bruto binnenlands product (bbp) tot 4,7 procent terugbrengen. Anders uitgedrukt: ze kosten Thailand 0,4 procent of omgerekend 650 miljoen euro groei. ‘Dat is op zich niks zorgwekkends,’ doceert Somchai, ‘maar dan zie je het verschil tussen macro- en micro-economie. De reële schade, inclusief het inkomensverlies voor Phuket ramen wij alleen al op 1,6 miljard euro. Juist omdat het toerisme volledig stilligt.’

In niet-geïndustrialiseerde economieen levert toerisme een brede inkomensstroom. Het gaat niet alleen over rechtstreekse werknemers in horeca, winkels en ander toeristisch gedoe, maar vooral over onrechtstreekse banen. Somchai neemt het voorbeeld van een visser. Hij ziet geen enkele buitenlander, maar leeft bij de gratie van het hotel waar hij aan levert en sleept minstens twintig leveranciers mee. Zij voorzien hem van visnetten over motoronderdelen tot ijsblokken. Met overal kluwens van tussenhandelaars, verdelers, agenten die er wat aan verdienen.

‘De centrale bank van Thailand zette een hulpprogramma op’, zegt Somchai Phikulthong. ‘Voor de zes getroffen provincies komt er 760 miljoen euro vrij voor overbruggingskredieten. Twee jaar lang krijgt de ontlener geld aan amper 2 procent rente. Voor Phuket kwam er een fonds voor het scheppen van banen: 0,5 miljoen euro. We hebben nu al toezeggingen van internationale organisaties, er is het geld dat zoveel Thai en westerlingen schonken… Dat ziet er heel goed uit. Ik ben er zeker van: wij komen erbovenop, maar het zal een prijs hebben. Hier is zo veel informele economie, kleine zelfstandigen, families die zwaar investeerden, maar over geen enkele financiële reserve beschikken. Voor hen helpen goedkope leningen en overbruggingskredieten niet veel. Om dat weefsel tot in zijn verste uithoeken te herstellen en financiële drama’s – faillissementen dus – te vermijden, bestaat maar één oplossing: de toeristen moeten héél snel terugkomen.’

Zen tussen het puin

Soonthom Sagulsan schuifelt op zijn stoel. Een paar uur geleden belde zijn oom. Hoe het zat met de zaken? Soonthom hing een verhaal op over terugkerende toeristen die hij zelf niet zag. ‘Wat moet ik hem vertellen? Dat ik mijn personeel deze maand 50 procent van hun loon heb betaald? En dat ik dat nog twee maanden, maar geen dag langer, kan volhouden?’ Elke morgen spelt hij de krant uit. Wat gaat de volgende regering doen? Wie krijgt er steun? ‘Soms maak ik er een spelletje van. Ik ga iets krijgen, ik ga niks krijgen. Zo blijf je lachen, want wat moet ik anders doen: beginnen wenen?’

Soonthom zat met een van zijn boten op zee toen de tsunami’s eraan kwamen. ‘Het was een lichte deining, meer niet. Schade nul. Ook niet aan mijn andere boten, de kano’s of de bungalows. Ik ben dus geen slachtoffer van de tsunami’s en kan dus niet vergoed worden. Maar ik ben wel de dupe van de ramp die daarna kwam: geen klanten meer.

‘Jullie westerlingen krijgen snel schrik. Jullie geloven, afgaande op televisiebeelden, dat niks hier nog werkt. Het omgekeerde is waar. Bijna alles bleef intact en binnen twee maanden zie je niks meer van de ramp. Maar jullie zijn ook veel te schroomvallig. Sommige klanten belden mij. Ze wilden wel komen, maar durfden niet. Zij waren gegeneerd, ze wilden geen ramptoeristen worden.

‘Wij Thai kijken daar anders tegenaan. Al die doden, al dat leed, heel erg. Maar ik leef nog, mijn familie leeft nog en wij willen morgen eten. Ik was verbijsterd en ontroerd door alle hulp, maar mijn enige redding is dat morgen het strand weer vol volk loopt. Als dat niet snel gebeurt, ben ik straks weer rijst aan het planten. Als het moet, het zij zo, dat is het leven, maar liever toch niet.’

Soonthom is niet de enige bewoner van Phuket met een hoog zen-gehalte.

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content