In een open brief aan de minister melden de directeurs van het katholiek secundair onderwijs dat ze de reglementeerdrift beu zijn. Wat is er aan de hand? We vroegen het aan Geert Schelstraete, secretaris-generaal van het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (VVKSO).

In grote kringen leeft de argwaan dat het idee om in de toekomst een soepeler herziening van de grondwet mogelijk te maken ook bedoeld is om de grondwettelijke vrijheid van onderwijs aan te pakken. Minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) ziet immers onophoudelijk plannen afgeketst worden omdat ze die grondwet schenden. Staan we dan voor een nieuwe schoolstrijd?

Dat woord wil Geert Schelstraete (45), sinds maart 2001 het nummer twee van de Guimardstraat, niet in de mond nemen. Maar de boze brief aan minister Vanderpoorten bevat zinsneden als: ‘een overheid die niet wil luisteren’, ‘inperking van de vrijheid van onderwijs’, ‘arrogante onverdraagzaamheid’. Dat lijkt meer dan een waarschuwingsschot.

‘De maat is ook vol’, zegt Schelstraete. ‘Het lijkt erop dat de overheid het vrij katholiek onderwijs wil gelijkmaken aan het officieel onderwijs. Dat pikken we niet.’

GEERT SCHELSTRAETE: Aan de ene kant heb je de overheid die gemeenschapsgeld besteedt aan onderwijs en dus het recht heeft te controleren en eisen te stellen. Aan de andere kant staat de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Het is niet goed dat de balans naar de een of andere kant overhelt. De eisen van de overheid gaan nu zo ver dat de vrijheid van onderwijs in het gedrang komt.

Dat overdrijft u toch.

SCHELSTRAETE: Nee, dat is zichtbaar op alle terreinen. De eindtermen hebben de inhoudelijke aspecten van onderwijs in de verschillende netten op elkaar afgestemd. We zijn daarmee akkoord gegaan.

De vervangingspool betekent dat je weliswaar je eigen personeel kiest, maar als je intekent voor de pool teken je meteen voor een gedeeltelijke netoverschrijding van je personeelsbeleid. Nu is er de aanvaardingsplicht en het inschrijvingsrecht. En zo gaat het verder.

Kijk, er zijn twee mogelijkheden: of je regelt alles en je zorgt ervoor dat scholen zich moeten aanpassen aan elke regel, wat zeer frustrerend is voor élke school. Of je geeft scholen vertrouwen. Met die regeltjes probeert de minister de gelijkheid tussen netten en tussen scholen onderling bijzonder groot te maken. Maar er is geen verband tussen gelijkheid en kwaliteit van onderwijs, er is wel een verband tussen profilering en goed onderwijs.

De overheid kan zeggen dat de school participatief moet werken en dat die participatie in de werking zichtbaar moet zijn. Voor ons betekent die regel dat elke school een leerlingenraad en een ouderraad heeft en het beleid samen met de leraren uitstippelt. De onderwijsinspectie kan dat nagaan. Maar dat is heel wat anders dan gedetailleerd uittekenen hoe dat moet.

En dat gebeurt?

SCHELSTRAETE: We vrezen dat het model van het gemeenschapsonderwijs – een participatieraad van ouders, leraren, leerlingen – vrijwel helemaal wordt overgeplant naar het vrij onderwijs.

Vrije scholen hebben een schoolbestuur – met een lelijk woord inrichtende macht – dat bestaat uit mensen die zich op basis van hetzelfde gedachtegoed verenigd hebben en zich sociaal engageren om onderwijs te geven. Dat onderwijs wordt gedragen door een opvoedingsmodel en een vormingsmodel.

Vandaag zijn er veel leken, maar vroeger was dat een zeer klerikaal verhaal: bisdommen en congregaties richtten het onderwijs in. Dat verleden brengt mee dat tussen de vrije scholen zeer grote verschillen bestaan, groter dan binnen het gemeenschapsonderwijs. Die verscheidenheid is een ongelooflijke rijkdom, iedereen vindt wel een school naar zijn zin.

Mensen kennen aan die verscheidenheid, die profilering een positieve gevoelswaarde toe. En dat is volgens mij het succes van de vrije scholen. Meer dan zeventig procent van de jongeren gaat naar een katholieke school. Dat is enorm.

Wat is er op tegen dat ouders, leerlingen en leerkrachten vat hebben op het beleid van de school?

SCHELSTRAETE: Niets. Dat soort participatie wordt door katholieke scholen ook verdedigd. Maar we hebben de indruk dat de overheid de macht van onze schoolbesturen wil intomen. In het op stapel staande participatiedecreet maakt de inrichtende macht geen deel uit van de participatieraad. Daarmee wordt volgens ons een conflictmodel ingebouwd. Participatie betekent toch dat je met ouders, leerlingen, leraren én inrichtende macht samen aan tafel zit en het eens wordt. Hier wordt een model gecreëerd waar de inrichtende macht – die niet in de raad zit – als een deus ex machina, in het ergste geval als Macbeth, de knopen doorhakt.

Toch blijft het zo dat ouders en kinderen hun eigen religieuze of filosofische overtuiging meebrengen binnen de school. Die verscheidenheid zou zichtbaar moeten worden binnen het vrij onderwijs. Bijvoorbeeld door mee te denken in het beleid.

SCHELSTRAETE: Ik begrijp de redenering en we gaan daar gedeeltelijk in mee. De eindtermen die gelijk zijn voor alle netten zijn daar toch een voorbeeld van? Maar de uitwerking van die redenering is niet consequent: men kan ons geen gelijkheid opleggen met als argument de gelijkheid van elk kind en tegelijk op het niveau van de financiering onrechtvaardige verschillen overeind houden.

De indruk ontstaat dat de aard van ons onderwijs zelf ter discussie wordt gesteld. Door onze schoolbesturen open te breken en te vervangen door mensen uit de participatieorganen zou het model van het gemeenschapsonderwijs op anderen worden toegepast. Daarmee wordt het bestaande systeem uit evenwicht gebracht, want de vrijheid van onderwijs wordt vervangen door overheidsregulering. En dan zijn we niet ver af van een door de overheid beheerst onderwijs. En dat vloekt met de hele cultuur van ons onderwijs.

Wie in een katholiek schoolbestuur verantwoordelijkheid opneemt, engageert zich tegelijk om de toekomst voor te bereiden. Om volgende generaties zo goed mogelijk op te leiden. Om te zorgen dat je een ondernemende en innovatieve school bent.

Dat botst toch niet met het pluralisme waar VLD-voorzitter Karel De Gucht voor pleit?

SCHELSTRAETE: Toch wel. Pluralisme is voor ons het beleven van de eigen identiteit met respect voor de identiteit van de anderen. Dat is een positieve definitie: we hebben een eigen identiteit en houden die ook overeind. Daarmee kunnen we anderen inspireren.

Er is ook een negatieve definitie. Pluralisme wordt dan: laat ik mijn eigen identiteit maar intomen, desnoods verbergen, om de anderen niet te kwetsen. Dat lijkt bijna synoniem van neutraliteit. Zo maak je scholen gelijker én grijzer.

Er is de andere redenering: als het vrij onderwijs evenveel geld krijgt als het gemeenschapsonderwijs, moet het ook maar evenveel controle en evenveel inmenging accepteren.

SCHELSTRAETE: Het is redelijk dat de overheid een kader uittekent en dat inspecteert. Scholen krijgen daardoor én een kader én de vrijheid dat binnen hun school of scholengemeenschap uit te voeren. Uit het verslag van de onderwijsinspectie blijkt dat zoiets werkt. Wat niet werkt, is die hele batterij regels en artikels en subartikels.

U klaagt over alle regels. De geschiedenis leert toch dat het onderwijs steeds meer gereglementeerd wordt.

SCHELSTRAETE: Dat klopt. Maar nu is de grens van het werkbare bereikt. Zeker voor de leraren: die hebben geen ruimte meer om te ademen. Ook voor scholen: in plaats van energie te stoppen in de beste manier van werken, worden directeurs nu in een keurslijf gekneld en houden ze zich bezig met reglementen.

De verscheidenheid van ons onderwijs is onze rijkdom. Het streven naar gelijkheid tast die rijkdom aan. Willen we dan af van de controle? Nee. Er zijn instrumenten om kwaliteit te bewaken en te verhogen, zeker als je scholen vrijheid en vertrouwen geeft.

Ik ben ervan overtuigd dat elke school, elke directeur en elke leraar baat heeft bij vrijheid en ademruimte. Maar ik wéét dat het vrij onderwijs met zijn cultuur van autonomie, kwaliteit in verscheidenheid, van zingeving en waarden die vrijheid en die ruimte nodig heeft.

Die kunt u toch realiseren binnen de scholengemeenschappen?

SCHELSTRAETE: Er zijn 75 scholengemeenschappen. Die zitten niet allemaal op dezelfde snelheid, dat is ook logisch. We zien een positieve schaalvergroting, maar gelukkig geen schoolvergroting: we hebben 590 scholen die gemiddeld 530 leerlingen tellen.

Het positieve aan de schaalvergroting is dat er een duidelijke professionalisering van management en beheer aan de gang is. Dat is nodig omdat het onderwijs ontzettend complex wordt: de nieuwe reglementeringen in verband met veiligheid, milieu, boekhouden.

Negatief is dat er te veel vergaderd wordt, dat kan efficiënter.

Is er ook een rationalisering van het aanbod?

SCHELSTRAETE: We vragen dat elke scholengemeenschap een structuurplan maakt tegen september 2005. Een derde heeft dat nu. Ik zie dat er een betere begeleiding en betere oriëntering van de leerlingen bestaat, voorlopig op het niveau van de school, maar het groeit naar de scholengemeenschap.

Scholen binnen een stad begrijpen elkaar ook beter. De nieuwe verhoudingen en nieuwe grenzen tussen scholengemeenschappen die toch nog graag alles willen aanbieden, vormen een onverwachte en toch logische consequentie. Daarover moeten we praten en dat is niet gemakkelijk. Het vrij onderwijs kent immers geen hiërarchische structuur.

Ik heb ook de indruk dat de verhoudingen tussen scholen binnen de scholengemeenschap verbeterd zijn. Een voorbeeld van interne solidariteit is dat scholen met een grote groep kansarme leerlingen uren krijgen van andere scholen.

Volgens u is gelijkschakeling het grote streven van de overheid. De basisvraag blijft toch: is onderwijs een taak van de overheid?

SCHELSTRAETE: Natuurlijk is onderwijs een taak van de overheid. In ons land is het historisch zo gegroeid dat zowel gemeente, provincie als gemeenschap initiatieven nemen inzake onderwijs. Die initiatieven worden gefinancierd met gemeenschapsgeld. Terecht. Maar veel mensen betalen verschillende keren. Ze betalen belastingen waarmee het gemeenschapsonderwijs wordt gefinancierd, provinciale belastingen en gemeentelijke belastingen gaan gedeeltelijk naar het onderwijs en wie zijn kinderen naar het vrij onderwijs stuurt, krijgt nog een fikse rekening, want die scholen hebben minder middelen.

De minister wil horen dat ze de lat ‘gelijker’ heeft gelegd. Er zijn initiatieven: voor ICT krijgt elke leerling evenveel, in welk net die ook zit. Maar de kloof blijft groter dan rechtvaardig is.

Er is ook het denkspoor dat alle leerlingen evenveel krijgen, maar dat de leerlingen die meer zorg nodig hebben – dat is objectief vast te stellen – recht hebben op meer. Het moet snel gaan, want we staan met de rug tegen de muur.

Een studie van een paar jaar geleden over zogenaamde objectieve verschillen kwam uit op een redelijk verschil van 7,5 procent van de financiering, terwijl het gesubsidieerd onderwijs vandaag ongeveer de helft van het gemeenschapsonderwijs krijgt. De structurele financieringsstromen blijven dus fundamenteel ongelijk.

U zegt dat onderwijs een taak van de overheid is en eist dus een gelijke financiering voor alle netten. Maar u weigert wel de taken van de andere netten op te nemen. Dat is ook niet consequent.

SCHELSTRAETE: Terzijde: ik geloof niet dat die gelijke financiering er komt. Maar ons via geld dwingen aan te sluiten bij de mening van de politieke meerderheid, is ook niet fair. Dat wil zeggen dat de overheid via subsidies en dus via het belastinggeld van iedere burger de grondwet opzij kan schuiven: vrijheid van vereniging en vrijheid van onderwijs staan in de grondwet ingeschreven. Wat we nu meemaken, is een koehandel. Bijvoorbeeld: u wilt evenveel geld, wel biedt dan zedenleer aan.

Het is ook fundamenteel verkeerd. Katholieke scholen bieden godsdienst aan, maar ze doen dat niet met bekeringsdrift. In de lessen godsdienst en in de andere vakken zitten jongeren samen, ieder met zijn eigen verhaal. Die zijn niet meer allemaal katholiek, dat klopt. Houden we alles waar we over praten tegen het licht van de christelijke waarden? Ja. Gaan we ze bekeren? Nee. Dat is voor ons pluralisme: onze eigen mening en identiteit in totaal respect voor de anderen.

Geen zedenleer dus?

SCHELSTRAETE: Als onze scholen zedenleer aanbieden, zal de volgende stap wel zijn dat we ons etiket katholiek onderwijs moeten opgeven. En daarmee de meerwaarde: ernst en diepgang, een duidelijk mens- en wereldbeeld, solidariteit, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.

De oproep van uw directies komt toch neer op: wie een schoolstrijd wil, kan er een krijgen.

SCHELSTRAETE: Wij zijn geen politici, maar onderwijsdeskundigen. We willen en zullen overleggen met elke democratisch samengestelde regering. Maar we doen niet aan politiek. Wat we wel doen, is de signalen van onze leden meedelen aan de overheid. Dat signaal is nu: we kunnen zo niet verder. We hebben ademruimte én financiële middelen nodig. Dat meedelen aan de overheid is ook onze taak als koepel.

Deze oproep dreigt toch te escaleren?

SCHELSTRAETE: Als u verwacht dat ik te vuur en te zwaard door Vlaanderen trek, moet ik u ontgoochelen. Ik denk dat iedereen in dit land zijn verstand moet gebruiken. We kunnen dit in overleg uitpraten.

Patrick Martens

‘Wat we nu meemaken, is een koehandel.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content