Voor de laatste keer buigt Guillaume Van der Stighelen zich over een term uit ons dagelijkse taalgebruik en schrijft er voor Knack zijn bedenkingen bij neer.
De hele zomer heb ik bedenkingen geplaatst bij hoe we de dingen noemen. Nu, als er één benaming is waar ik het zelf vaak moeilijk mee heb, dan is het deze: ‘opiniemaker’. Wat een afschuwelijk woord, al was het maar omdat het inhoudt dat iemand in staat zou zijn de mening van anderen te vormen. Alsof mensen zelf geen mening hebben. Naast de schoenmaker en de kleermaker: de opiniemaker.
‘En voor meneer?’
‘Een opinie graag. We krijgen volk vanavond.’
‘Enig idee waarover? Het geweld in Egypte en Syrië zijn erg in. Over de bankencrisis en topsalarissen hebben we nog een paar klassiekers in de aanbieding, en daar in de grabbelton liggen nog stukken over klimaat en mobiliteit.’
Opiniemaker. Ik weet niet waar het woord vandaan komt en wie het bedacht heeft. In dit deel van de wereld zal het wel ergens wortels hebben in de verlichting. In tijden dat Engelsen en Fransen de grote Duitse filosofen gingen volgen in hun strijd tegen onbetwistbaar geloof en slaafse gehoorzaamheid. Toen het volk ontdekte dat bloed niet noodzakelijk blauw hoeft te zijn om de lakens uit te delen.
Die ontdekking ging niet altijd gepaard met de grootste welvoeglijkheid, en al gauw ontstond er een behoefte aan een nieuw soort morele begeleiding. Het volk had een stem, nu nog de juiste woorden. Denkers, schrijvers en geleerden, die tot dan hun verstandelijke inbreng hadden beperkt tot wat voorzichtig aangebrachte goede raad in ruil voor een etentje in vergulde salons, werden aangespoord om zich te mengen in een nieuw verschijnsel: ‘het publieke debat’. Met als doel dat andere nieuwe verschijnsel, ‘de publieke opinie’, in de goede richting te duwen. Niet dat er voordien geen publieke opinie was, er werd alleen geen rekening mee gehouden in het staatsbeleid.
Voltaire en Rousseau wisten dat gat mooi te vullen, maar tot op heden geldt een veel latere bijdrage van Zola als maatstaf voor alle hedendaagse pennen die de opiniepagina’s vullen. Zijn ‘J’accuse!’, een boze aanklacht tegen de lichtvaardige veroordeling van de heer Dreyfus, wordt nog altijd aangehaald als de moeder van alle opiniestukken. Het stuk heeft alles teweeggebracht behálve, helaas voor Emile Zola, een opinievorming. Integendeel. Na het verschijnen werd hij door l’opinion publique veroordeeld tot Jodenvriendje en door de overheid tot één jaar gevangenis wegens laster en eerroof aan de hoogste officieren van het Franse leger. Hij ontsnapte naar Engeland, maar het heeft nog jaren, tot na zijn dood, geduurd voor de opinie in Frankrijk in zijn voordeel keerde.
Om maar te zeggen: een opinie wordt niet zomaar ‘gemaakt’. En zeker niet met een tekst. Toch leveren dergelijke stukken een bijdrage en hebben ze een invloed op de gemeenzame gedachte.
Wij, die in meer dan een derde van de wereld over het recht op zelfbestuur beschikken, wij willen verstandig zijn. Want de potentaten, dictators en monarchen zijn dat niet geweest, vinden wij. Maar ‘verstandig’, wat is dat? Het zal niemand verbazen dat een voormalig herbergier en reclameschrijver als ik het verstand steeds heeft omschreven als het vermogen van een mens te denken, daarbij gebruik makend van de gedachten van een ander mens zonder dat men daardoor de sturing verliest over één of meerdere sluitspieren. Verstand is dus niet zozeer het hebben van een enorm geestelijk vermogen, dan wel een enorme ontvankelijkheid voor de gedachten van een ander, zonder dat men begeven wordt van de angst dat men de eigen gedachte verraadt. Het is niet iedereen gegeven.
Bij de meeste geletterde mensen is bouwen op andermans gedachten geen probleem als het gaat om ideeën van lang overleden personen – hoe langer dood, hoe liever. Bouwen op meningen van mensen die nog leven, en dus ook iets kunnen terugzeggen, dat ligt al wat moeilijker. Maar het kan.
Het volk, elk mens, ieder voor zich, heeft graag een eigen mening en wil dat die mening verstandig is. Een mening waarop men trots kan zijn en die men met verve weet te verdedigen. We doen daarvoor een beroep op de mening van mensen die iets afweten van het onderwerp. Vroeger zochten we die in de vriendenkring, maar in onze huidige samenleving hebben we toegang tot de inzichten van de allerknapste geesten. Als de wereldeconomie hapert, horen we graag wat Geert Noels of Paul De Grauwe daarvan denkt. Bij moreel verval willen we weten wat Etienne Vermeersch of Godfried Danneels daarover kwijt wil.
Zijn Etienne, Paul, Geert en Godfried daarom ‘opiniemakers’? Zij zeggen wat zij denken, in de hoop dat wij er wijzer van worden. Ze geven ons toelichting over het onderwerp vanuit hun eigen beleving en ervaring. Zo werkt dat. Moeten wij bang zijn dat zij ons proberen te overtuigen? Voorzichtig, ja. Maar bang zeker niet. Zolang we onze drang tot meegaande volgzaamheid wat in het oog houden. Zoals we dat thuis doen. We horen een mening en wegen die af tegen onze eigen werkelijkheid, ons eigen geweten. Vervolgens gaan we mee, of niet.
Ons gezamenlijke verstand. Het is natuurlijk een onaangenaam begrip voor mensen die opgegroeid zijn met het idee dat er maar één de slimste van de klas kan zijn. Maar toch. Het is een onontkoombare voorwaarde voor het overleven van ons recht op zelfbestuur. Elk mens kan slim zijn. Maar om samen te leven is er verstand nodig.
Mensen praten weleens over de opiniediarree die dezer dagen heerst op het internet en in de pers. Een mening is als een aars, iedereen heeft er één en blijft er graag op zitten. Meningitis. Een ziekte van deze tijd. Maar is het wel een ziekte? Kan het ongezond zijn dat iedereen zijn bijdrage levert aan een gemeenschappelijke gedachte? En dat zij die over het vermogen beschikken die gedachten te verwoorden ze delen met anderen? Het uitwisselen van ervaringen, ideeën, opmerkingen en die vervolgens omzetten in meningen en gedachten over hoe we samen verder moeten. Het is een veel te mooi gegeven om degenen die er op het publieke veld aan deelnemen te bestempelen met zo’n lelijke en foute benaming. ‘Opiniemaker.’ Het is bijna beledigend. Het verraadt een kinderachtige houding tegenover het gezamenlijke verstand. Het ziet de gedachtewisseling als een spel met winnaars en verliezers. Jouw gelijk of mijn gelijk, en nu gaan we strijden. Tot we er niet meer uit raken en een stok oprapen. Daarom alleen al is het een heel fout woord. ‘Opiniemaker.’ Weg ermee. Laat dit een uitdaging zijn voor u, beste lezer, om er een ander voor te bedenken. Hoe noemen we voortaan iemand die een bijdrage schrijft aan de publieke opinie?
‘Daar in de grabbelton liggen nog wat stukken over klimaat en mobiliteit.’
Het woord verraadt een kinderachtige houding tegenover het gezamenlijke verstand.