Ze heeft veel ruimte nodig en heeft mensen graag in kleine dosissen. Dat houdt ze wellicht over aan haar bewogen jaren in de actieve politiek. Oud-minister Fientje Moerman over het ministerie van 6 december, het belang van geloofwaardigheid, en handtastelijke partijgenoten.

‘Duke! Lady! Kom hier!’ Uitgesproken streng is ze. Toch als ze tegen haar twee bordercollies praat, die uitgelaten door de tuin van het restaurant rennen. Fientje Moerman neemt hen gedecideerd hun balletje af. Tijd voor rust. Tijd om te praten. Gedwee vlijen de honden zich naast hun vrouwtje neer op het terras van De Notelaer, met uitzicht op de glinsterende Leie.

Ooit was Fientje Moerman de leading lady van de Vlaamse liberalen, en dat was niet altijd even makkelijk in een partij waar destijds wel erg veel testosteron door vloeide. Ze schopte het uiteindelijk tot minister, viceminister-president zelfs. Maar in 2007 ging het mis. Ze struikelde over een niet al te koosjer contract tussen haar kabinet en een consultancybedrijf en nam ontslag uit de Vlaamse regering.

Daarna was het even stil rond Moerman. Ze moest haar woede verbijten, haar driveterugvinden ook. Maar vandaag staat ze weer bijzonder stevig in haar sportschoenen. Nog altijd actief in het Vlaams Parlement, en net klaar met een studie Italiaans in het volwassenonderwijs.

Terwijl ze haar honden Frolic-brokjes toestopt, haalt ze een iPad uit haar tas. Fientje Moerman is niet het type vrouw dat de dingen aan het toeval overlaat. Vandaar dus dat zij – als allereerste in deze reeks – een lijst heeft voorbereid met dingen die ze nooit (meer) zou doen. ‘Het eerste is: een interview geven zonder het voor publicatie na te lezen of zonder vooraf de foto’s te bekijken’, begint ze. ‘Daar heb ik al iets te veel farcen mee meegemaakt.’ Maar dat is niet haar enige voornemen. Helemaal niet zelfs.

De mensen altijd hun zin geven

‘Als ik in het Vlaams Parlement om me heen kijk, zie ik veel burgemeesters en schepenen die het beste met hun gemeente voor hebben en daar ook heel hard voor werken – veel harder dan de meeste mensen denken. Maar in hun ijver om het goed te doen, zijn ze soms meer met reglementeringen bezig dan met wetgeving. Geregeld heb ik het gevoel dat we in het parlement vooral over omzendbrieven stemmen. Zo ingewikkeld en pietepeuterig zijn die teksten. Echt frustrerend.

Vorige maand nog hadden we een discussie over de woonbonus, die van het federale niveau naar Vlaanderen komt. Ongelooflijk welke maatregelen er allemaal naar voren werden geschoven. Voor elk probleem bedacht men een afzonderlijke regel. Is dat de taak van een parlement? Natuurlijk niet! Wij moeten de grote lijnen uittekenen. Zo is het aan ons om af te spreken welk instrument we willen gebruiken om de sociale rechtvaardigheid te vergroten. Maar dan mogen we niet ook nog eens aan herverdeling doen in elk maatregeltje dat we maken, want anders loopt het op den duur spaak.

Tegenwoordig stemmen we amper nog over wetgeving die de tand des tijds kan doorstaan. Dat heeft ook te maken met het feit dat er zo veel initiatieven worden genomen op basis van steekvlampolitiek. Ook daar heb ik het moeilijk mee. Als politicus hoef je de mensen echt niet altijd hun zin te geven. Dat mág je zelfs niet doen. Als ik mijn dokter om antibiotica vraag, zal ze me dat toch ook niet blindelings geven? Daar ben ik niet altijd blij mee, maar ik begrijp haar wel. Ook als politicus moet je soms tegen de mensen zeggen: sorry, maar dit kan nu echt niet.’

Subsidies uitdelen

‘Het is ronduit contraproductief om bedrijven subsidies te geven. Nochtans heb ik het destijds zelf moeten doen. In de praktijk is dat zelfs de grootste bevoegdheid van de Vlaamse minister van Economie, want de reglementering van de economie zit op federaal niveau. Op het kabinet noemde ik ons soms lachend ‘het ministerie van 6 december’.

Sommigen vinden subsidies een aanvaardbaar instrument om een economisch beleid te voeren. Ik dus niet. De nadelen wegen gewoon veel zwaarder door dan de voordelen. Om te beginnen moet de overheid een enorm controleapparaat in stand houden om subsidiefraude tegen te gaan. Het is met fraude zoals met doping: er ontstaan constant nieuwe vormen en de overheid loopt altijd een paar stappen achterop. Bovendien ontstaat er al snel een nevenindustrie van subsidiologen, die perfect weten waar er geld te halen valt. En wie doet daar een beroep op? Bedrijven die het zich kunnen veroorloven, natuurlijk. Subsidies komen dus bijlange niet altijd terecht waar je wilt dat ze terechtkomen.

Een andere probleem is dat men vaak vergeet te onderzoeken hoe groot de potentiële pool van begunstigden van een subsidiemaatregel is. Dat heb ik destijds ervaren met de lancering van de opleidingscheques: om middernacht ging de computer aan en een minuut later was alles al op. Had iedereen die volgens de wettelijke criteria in aanmerking kwam opleidingscheques aangevraagd, dan had dat ons bijna twee miljard euro gekost. Twee miljard!

Ik ben ervan overtuigd dat we dat geld veel beter kunnen besteden. Om een goed ondernemingsklimaat te creëren, bijvoorbeeld, of om ervoor te zorgen dat de economische inspectie en de mededingingsautoriteit degelijk werk leveren en iedereen zich aan dezelfde spelregels moet houden. Daar zouden we veel meer mee opschieten.’

Een dag niet schrijven

‘Ik schrijf heel graag en probeer dat tegenwoordig ook elke dag te doen. Al is mijn pen wel iets te scherp. Zo ben ik: ik zit ergens mee, dat begint meer en meer te broeien, en uiteindelijk moet het er op de een of andere manier uit. De laatste jaren heb ik zo een paar vrije tribunes en opiniestukken geschreven waar de betrokkenen niet bepaald blij mee waren. En meestal lezen jullie dan nog de vriendelijke versie, waar ik de scherpe kantjes al van heb afgehaald. Het origineel blijft altijd beter. (lacht)

Misschien zeg en schrijf ik dus wel te vaak wat ik denk, ja. Dat heeft me in het verleden schade berokkend en dat doet het nu nog. Zo waren ze in mijn partij helemaal niet blij met mijn vrije tribune over de manier waarop we in België met verkrachtingsslachtoffers omgaan. Sommigen zagen dat als een aanval op onze minister van Justitie. Maar moet ik daarom zwijgen? Pas op: ik zwijg heel veel. Maar dan hoor je me ook zwijgen.

Wist u dat ik sinds kort ook tweets schrijf? Lange tijd heb ik me nochtans tegen die hele Twitteraffaire verzet. Ik voelde er niets voor om elk idee in 140 tekens te vatten. Tot collega Ann Brusseel me begon te overtuigen. Op een fractievergadering maakte ze een account voor me aan en seconden later had ik al drie volgers, onder wie onze partijvoorzitster. Ik dus aan de slag. “Peeters en De Croo in de wielerkoers terwijl Maggie werkt”, was de eerste tweet die ik verzond. Meteen zag ik Gwendolyn Rutten ongemakkelijk op haar stoel heen en weer schuiven. “Sommigen zouden misschien beter drie keer hun tong ronddraaien voor ze een tweet versturen”, zei ze. (lacht) Maar met dat bericht haalde ik wel drie dagen na elkaar de kranten, hè. Dat marcheert nogal. En ik ben echt wel goed in het verzinnen van oneliners. Dat neemt niet weg dat ik het soms moeilijk heb met de rol die Twitter in de berichtgeving speelt. Zelfs aan het eind van het journaal zie je tegenwoordig de tweets van de dag. Daar heb ik natuurlijk mijn bedenkingen bij, maar als politicus moet je je nu eenmaal aanpassen. Soms toch.’

Hofnar spelen

‘Een paar jaar geleden vroegen ze me om voor een tv-programma deel te nemen aan een expeditie naar de poolcirkel. Maar zoiets zou ik nooit doen. Als je je als een soort hofnar in de media laat opvoeren, wordt je waardigheid als politicus ondermijnd. Ik herinner me televisiebeelden uit de tijd dat ik zelf nog voor politici uit verschillende landen werkte. Een vrouw met wie ik overdag nog over een ontwerprichtlijn had zitten praten, schoof in badpak van een glijbaan recht een modderpoel in. Hoe kun je dan nog verwachten dat de mensen je ernstig nemen?

Mij zul je dat niet zien doen. In mijn hele carrière heb ik maar één keer aan een tv-spelletje meegedaan. Ter vervanging van Bart Somers, die te elfder ure had afgebeld, dan nog. Het was een programma met Marcel Vanthilt: Tien voor Taal. Best leuk eigenlijk. Alleen ben ik dus niet verkozen om op televisie spelletjes te zitten spelen.

Dat je naar Villa Politica, Terzake en het journaal gaat, dat is evident. Dat is een stuk van je werk. En ook die praatprogramma’s later op de avond, zoals vroeger De Laatste Show, zijn nog informatief. Maar meedoen aan Expeditie Robinson? Nee, dank u.’

Voorrang geven aan haar job

‘Als minister heb ik mijn werk laten voorgaan op mijn kind, en dat zou ik nu niet meer doen. Mijn dochter Emily is in de middelbare school op internaat gegaan bij de jezuïeten in Turnhout. Omdat ze dat zelf wou, maar ook omdat er gewoon geen andere mogelijkheid was. Desnoods kon ze haar eigen potje wel koken maar dat is natuurlijk niet genoeg: een kind heeft structuur nodig.

Wel hadden we afgesproken dat we elke vrijdag, als ze van het internaat terugkwam, een familieavond zouden houden. Maar zelfs dat is verschillende keren niet kunnen doorgaan. Als viceminister-president kun je zo’n belofte eenvoudigweg niet houden. Elk conflict, van welke aard ook, komt onvermijdelijk op je bord terecht. Iedereen denkt dat een minister veel macht heeft, maar over je eigen agenda heb je amper iets te zeggen. Sommigen beweren dan dat ze dat goedmaken door quality time met hun gezin door te brengen. Onzin natuurlijk: voor quality heb je toch echt wel een minimum aan quantity nodig.

Ondertussen is mijn dochter van de middelbare school af, is ze afgestudeerd aan de VUB en begint ze te werken. Nu zou ik dus wél tijd hebben voor het ministerschap.’ (lacht)

Stoppen met bijleren

‘Ik ben heel leergierig. Zo zit mijn geest gewoon in elkaar. Dat ik de voorbije jaren nog Italiaans en Advanced Linguistics heb gestudeerd, was voor mij heel logisch. Maar leren hoeft niet altijd zo formeel te zijn: het gaat om interesse hebben in dingen die je hoort of ziet, onthouden wat je leest ook. In de fractie noemen ze me achter mijn rug soms ‘de wandelende encyclopedie’.

Vijf jaar geleden heb ik in de Verenigde Staten een cursus gevolgd om te leren hoe je runderen te paard moet hoeden. Stressvrij, want dat is ontzettend belangrijk. Runderen die stress hebben worden ziek, verliezen gewicht en zijn dus minder waard. Je moet dus weten hoe je ze met een minimum aan stress kunt verplaatsen en dat heb ik toen samen met een nest cowboys van een oude Texaan geleerd. Fascinerend. En ook echt tof dat ik dat nu kan, want dan val ik tenminste niet in affronten als ik mijn vriendin bezoek op haar ranch in Wyoming.’

In een kleine flat wonen

‘Ik ben heel graag in de natuur, in een omgeving waar zo weinig mogelijk mensen zijn. Dat vind je onder meer in Wyoming. Hier bij ons is het voor mij te dichtbevolkt, te lawaaierig en te druk. Ik kan daar niet goed tegen. In een bureau werken, in zo’n hok, daar word ik echt gek van. In het Vlaams Parlement hebben we kantoren die met een glaswand van elkaar gescheiden zijn: aan de ene kant zit ik, aan de andere kant mijn medewerker. Je hebt er geen enkele privacy, je hoort alles van elkaar en de geur van het restaurant krijg je er gratis bij. Vreselijk. Ik zit daar dus alleen als ik mensen moet ontvangen. Anders werk ik liever thuis.

Waar ik woon, valt het gelukkig wel mee. Achter mijn huis liggen allemaal weiden, en dat geeft een gevoel van ruimte. Met mijn honden ga ik vaak in het bos wandelen, of elders waar er nog een beetje plaats is.

Ooit heb ik in een appartement gewoond, maar toen ging ik elke dag vijf kilometer lopen om weg te zijn. Ik hoop dat ik dat nooit meer hoef te doen. Als je de hele tijd als een konijn in een hok zit, kun je ook geen respect meer opbrengen voor de natuur of voor de wereld.’

Een idee te vroeg in de krant gooien

‘Vraag om het even welke politicus aan het eind van zijn carrière wat hij het leukst vond, en hij zal zijn lokale mandaat noemen. Dat is bij mij ook zo: ik was heel graag schepen van Onderwijs in Gent. Ik ben er bijvoorbeeld heel trots op dat ik daar een freinetschool heb gemaakt waar 30 procent van de kinderen van allochtone afkomst moet zijn. Dat lag in de tweede helft van de jaren negentig nochtans niet voor de hand. Zelfs progressieve schooldirecteurs deden het licht uit en sloten de deuren als ze een Turkse moeder met haar kind zagen aankomen. En wat deden ze in het freinetonderwijs? Een indiaan uit het Braziliaanse regenwoud uitnodigen om de kinderen met andere culturen te leren kennismaken. Terwijl er toen al 10.000 Turken en 2000 Marokkanen in Gent woonden!

Dus voerde ik dat quotum in, terwijl ik zweeg als het graf. In de politiek heb je twee opties: ofwel gooi je je idee meteen in de krant, komt er tegenstand en wordt het nooit uitgevoerd, ofwel hou je je mond en doe je het gewoon. Soms moet je kiezen.’

Seksisme normaal vinden

‘De Open VLD is nu geen echte mannenpartij meer, en dat is een grote verandering. Er is een tijd geweest dat ik elke vergadering opnieuw een hele reeks seksistische opmerkingen over me heen kreeg. Soms overwoog ik een boerka aan te trekken om ervan af te zijn. Zo was er een partijgenoot – ik ga geen namen noemen – die me altijd begroette met de woorden: “Ha schoonheid, laat me u even tegen mijn gilet trekken.” Op een dag was ik het zo beu dat ik hem vroeg wat hij ervan zou vinden als ik hem bij wijze van begroeting eens goed tussen zijn benen beetpakte. Daar schrok hij wel van en daarna is het drie weken beter geweest.

Zulke dingen wennen nooit. Je kunt zo iemand wel negeren, maar soms moet je ertegen ingaan om met jezelf in het reine te blijven. Gelukkig is de sfeer binnen de Open VLD ondertussen helemaal anders. Dat komt natuurlijk omdat er nu veel meer vrouwen actief zijn die dat soort gedrag niet pikken.’

Te veel vertrouwen hebben

‘De zaak die tot mijn aftreden als minister heeft geleid, was een moeilijke episode. Ik heb toen beslist om mijn verantwoordelijkheid op te nemen en daar heb ik nooit second thoughts over gehad. Wel heb ik daardoor geleerd dat je voorzichtig moet zijn wie je vertrouwt. Meer nog: ik ben toen mijn geloof in de maakbaarheid van de mens verloren.

Vroeger dacht ik dat de Duisters een verwerpelijk volk waren, louter op basis van wat er in de Tweede Wereldoorlog was gebeurd. Tijdens de volkerenmoord in Rwanda dacht ik dan weer dat het Afrikanen waren die tot zulke vreselijke dingen in staat waren. Het ging nog altijd om een duidelijk afgelijnde groep. Maar hoe kon ik de gruweldaden in ex-Joegoslavië verklaren? Dat waren toch mensen zoals wij? Op een bepaald moment ben ik dus gaan inzien dat niet bepaalde groepen zulke erge dingen kunnen doen maar de hele mensheid. Vandaar dat ik me het best voel in streken met weinig mensen. Ik heb mensen wel graag, maar het liefst niet te lang en vooral in kleine dosissen.’

DOOR JOS GEYSELS EN ANN PEUTEMAN, FOTO’S

‘Ik ben echt wel goed in het verzinnen van oneliners.’

‘Ik zwijg heel veel. Maar dan hoor je me ook zwijgen.’

‘Nu zou ik wél tijd hebben voor het ministerschap.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content