Grote dag vorige week voor onze chef-Wetstraat, wiens aanstelling tot hoofdredacteur het leven op de redactie grondig dooreen heeft geschud. Tijdens de eerste vergadering van het nieuwe jaar, gebood hij ieder van ons om beurt naar voren te komen, zocht onze namen op de loonlijst die hij met een even plechtig als dreigend gebaar op de tafel had gelegd, en deelde het daarop vermelde bedrag met genoegen door veertig komma vierendertig.
Om het extra pijnlijk te maken voor ons, en des te vermakelijker voor zichzelf, maakte Van Cauwelaert geen gebruik van een rekenmachientje, laat staan van een van die nieuwe europrullen die van overal naar je hoofd worden gegooid. Neen, hij deelde op de oude manier, van toen er in de lagere school met griffel en lei werd geschreven.
De eerste aan de beurt was onze chef-boeken. Van Cauwelaert tuurde peinzend door zijn brilglazen naar wat de redactrices van Weekend Knack blijkbaar beschouwen als de meest sexy man van Vlaanderen, dacht daar duidelijk het zijne van, plukte de loonfiche van Reynebeau uit het stapeltje, en fronste nu pas voorgoed de wenkbrauwen. Terwijl enkele diepe groeven zich door zijn voorhoofd ploegden, begon hij met luide stem te rekenen: “Bon. Eerst de komma uit de deler wegwerken, dat maakt twee nulletjes extra achter het deelgetal.”
Onze chef-boeken zag door deze eenvoudige ingreep zijn salaris plotseling boven de tien miljoen uitstijgen, maar dat genoegen was van bijzonder korte duur. Want onze chef-Wetstraat rekende onverstoorbaar verder: “Eén keer veertig vierendertig, dat is te weinig. Drie keer veertig vierendertig, dat is te veel. We zullen eens proberen met twee keer veertig vierendertig. Twee keer vier is acht, twee keer drie is zes, twee keer nul is nul, en twee keer vier is wederom acht. Acht van de nul, dat gaat niet. Ik ga er links eentje lenen. Maar dat is ook een nul, gaat weer niet.”
Hier keek onze chef-Wetstraat een poosje indringend naar onze chef-boeken, alvorens verder te gaan: “Ik ga er nog meer naar links eentje lenen! Dat is dan voor de eerste nul een negen, en voor de tweede nul een tien. Acht van de tien twee. Zes van de negen drie. Van die twee heb ik er eentje geleend, dat is dus een één geworden. Nul van de één, één. En acht van de tien is twee. Rest: tweeduizend honderd tweeëndertig. Ik laat één nulletje dalen, dat is éénentwintigduizend driehonderd twintig. Zou veertig vierendertig daar vijf keer in gaan of maar vier keer?”
Onze chef-boeken was niet meer bij machte een antwoord op deze laatste vraag te bedenken. Hij was eerst vuurrood geworden, toen tekenden zich purperen vlekken in zijn gelaat af, gevolgd door groene en gele stippen, waarna dit hele kleurenspectrum oploste in een vaalgrijze tint, die men soms aantreft na het demumifiëren van Egyptenaren die Ramses Twee nog persoonlijk hebben gekend.
Het salaris van onze chef-boeken, in euro uitgedrukt, was herleid tot niemendal. “Zo,” sprak onze chef-Wetstraat tevreden, nadat hij een rode streep onder het uiteindelijke quotiënt had getrokken, “dit getal is al wat meer in overeenstemming met de reële waarde van uw artikels.”
En zo passeerde iedereen de revue. Er was zelfs een redacteur, wiens naam wij niet zullen noemen maar die u vaak op deze bladzijde aantreft, die de duizend euro niet haalde en in tranen afdroop. Toen dit vernederende spektakel eindelijk achter de rug was, vroeg onze chef-Wetstraat, met een duivelse grijns, of er nog opmerkingen waren, bijvoorbeeld over de beleidslijn van ons blad. Die waren er niet.
Welke hond heeft die euro ingevoerd? Dat was de enige vraag die ons beroerde. Het antwoord is, zoals zovele antwoorden, simpel: Fons Verplaetse. Fons heeft ons in de jaren tachtig al eens liggen gehad door de frank met acht en een halve procent te devalueren. Dat was beslist in Poupehan, waar de plaatselijke bankagent op een zaterdagmiddag in februari ’82, niet wist waar hij het had toen hij net voor het sluitingsuur eerst de premier, hierna de directeur van de BAC, dan de leider van de christelijke vakbond, en tot slot een autoritaire bullebak met een sappig Zults accent voor zijn loket zag verschijnen. Allen met het bevel al hun Belgisch geld in een veiliger munt om te zetten.
Toen de arme man ontdaan zijn rolluik had dichtgetrokken, en uitgeteld op een stoel zat na te hijgen, werd het luik langs buiten terug omhoog gesnokt. Voor de verbijsterde ogen van de bankman, die dacht aan een overval en op de rand van een hartaanval balanceerde, donderde niemand minder dan de koning binnen. Ook hij wenste in dollars en marken weg te vluchten. De omzet van het bankkantoortje in Poupehan bedroeg die dag zevenendertig miljard. Waarna een pientere directeur in Brussel besliste dat alle agentschappen van zijn bank voortaan op zaterdag zouden open zijn.
Een dag later devalueerde Fons, op dat moment niet meer dan adjunct-kabinetschef van Wilfried Martens, de Belgische frank. Tegen de wil van de gouverneur van de Nationale Bank in! Dat was Cecil De Strycker, die niet alleen van niets wist, maar zich altijd tegen een devaluatie had verzet.
Fons en Jef Houthuys evenwel, zagen in devalueren de enige manier om het rampzalige monetaire beleid van vier regeringen Martens enigszins recht te trekken. Niet gelukt, laat u niets wijsmaken. Ondanks twintig jaar inleveren door de loontrekkenden, bedraagt onze staatsschuld nog altijd meer dan honderdvijftien procent van het BBP. Een begrotingstekort van anderhalve procent stelt weinig voor, zolang die openbare schuld niet op zijn minst gehalveerd wordt. Wat vijfduizend miljard frank en minimaal dertig jaar kost. En een laag begrotingstekort stelt helemaal niets voor, als het tot gevolg heeft dat de overheidsdiensten niet meer functioneren.
Om te redden wat te redden valt, heeft Fons dan maar de euro ingevoerd. De Duitsers gaan het nu doen, ons monetair beleid bepalen. Daarmee is het eindevan de tunnel eindelijk echt in zicht. Aande uitgang wachten pinhelm en prikkeldraad.
Koen Meulenaere