De Vakgroep Sociologie van de VUB, P&V Verzekeringen, Knack en Le Vif/L’Express onderzoeken hoe de Belg omgaat met het einde van zijn loopbaan. Dat te veel mensen te vroeg stoppen met werken, is tot een delicaat politiek probleem uitgegroeid. ‘Van 55 jaar af leeft de overgrote meerderheid van de Belgen in een vrijetijdsmaatschappij.’

Iemand moest tenslotte het slechte nieuws brengen. Daarom ontving PS-voorzitter Elio Di Rupo op de tweede dag van zijn korte informatieopdracht de gouverneur van de Nationale Bank. Die vertelde de informateur, en daarmee tegelijk de hele politieke wereld, wat in de Wetstraat al weken een goed bewaard geheim was: de Belgische economie groeit nauwelijks, het land spoort achteruit. Tien dagen eerder zou die boodschap rood en blauw, in volle verkiezingscampagne, slecht zijn uitgekomen. De dramatische blik van Di Rupo vertelde dat de tweede regering van Guy Verhofstadt de hand op de knip zal moeten houden. Terwijl in het christen-democratische kamp de messen werden geslepen voor een broederkamp, maakte de electorale euforie in de paarse gelederen snel plaats voor de harde werkelijkheid van elke dag.

Het is niet alleen bij ons een probleem. Het West-Europese welzijnsmodel staat in alle ons omringende landen onder zware druk. In Frankrijk wordt er gestaakt tegen de pensioenplannen van de regering. Nederland en Duitsland maken zich op voor besparingen in de overheidsuitgaven. Er pakken opnieuw zware wolken samen boven de dure sociale zekerheid. Er wordt daarbij in de eerste plaats zorgelijk gekeken naar de pensioenlasten, omdat de zogenaamde babyboomgeneratie over enkele jaren uit de arbeidsmarkt stapt.

De vragen die in dat verband worden gesteld, zijn niet nieuw. Maar over de lage activiteitsgraad van de Belgen werd, merkwaardig genoeg, vooral tijdens de verkiezingscampagne van 1999 gepraat. Met die lage activiteitsgraad wordt bedoeld dat er te weinig Belgen aan de slag zijn, in vergelijking met mensen in landen die ons omringen. Dat zou een gevolg zijn van de regelingen, die het mogelijk maken dat Belgen vroeg met pensioen gaan. Om de Belgen meer en langer aan het werk te houden, bedachten de paarse coalitiepartners in 1999 de actieve welvaartsstaat. De regering engageerde er zich op de Europese top in Lissabon in 2000 zelfs toe om de werkgelegenheidsgraad voor mannen in 2010 op te trekken tot 70 procent en voor vrouwen tot 60 procent. Tegen die tijd zouden ook de helft van de mensen tussen 55 en 64 jaar nog aan het werk zijn. Cijfers waar België op dit moment in ieder geval nog ver onder blijft.

VERANDERDE LEVENSLOOP

De manier waarop we het einde van onze loopbaan organiseren, verdient daarom meer aandacht. Het onderwerp ligt ook bij de formateur op tafel. Mark Elchardus en Joachim Cohen van de VUB-onderzoeksgroep TOR vertrekken van de vaststelling dat het handelen van de mens door de industriële samenleving geleidelijk in tijdsstructuren werd vastgelegd. De mens bepaalde niet meer zelf wanneer hij aan de slag ging, de fabriek regelde het ritme van zijn werk en van zijn leven. De werkdag begon en stopte naargelang van de noodzaak van de productie. Uit de match tussen industrie en de samenleving die daarop volgde, vloeiden de achturige werkdag voort, de veertigurige werkweek, de betaalde vakantie, de pensioenleeftijd, de leerplichtige leeftijd, en zo verder. De cadans van het leven werd in een strak schema gegoten.

Dat tijdskader deelde de levensloop in drie blokken in. De leertijd, de tijd van werken en de post-actieve fase. Het stelsel van sociale zekerheid dat werd ontwikkeld, sloot daar ook nauw bij aan: denk, bijvoorbeeld, aan de kinderbijslag, de ziekteverzekering, het pensioen. Dat stabiele ritme vertoont sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw barsten. Vrouwen, die in het industriële systeem een bufferfunctie vervulden tussen de fabriek, het gezin en de school, stapten van dan af zelf massaal in de arbeidsmarkt. Daarnaast dwong de economische crisis en de hoge jeugdwerkloosheid de regering in de jaren tachtig om systemen te bedenken waardoor iets oudere werknemers de werkvloer zo pijnloos mogelijk konden verlaten.

Elchardus en Cohen begonnen hun studie op basis van een vaststelling van de Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Daaruit bleek dat, bijvoorbeeld, mannen in België in 1950 gemiddeld op 64,8 jaar met pensioen gingen. In het jaar 2000, stelde de OESO vast, is de werkelijke pensioenleeftijd bij mannen tot 58,3 jaar gezakt. Die cijfers zeggen iets in vergelijking met de levensverwachting. In 1950 leefden mannen in België gemiddeld 63,2 jaar, tegenover 75,1 in het jaar 2000. De levensverwachting voor mannen lag vijftig jaar geleden dus lager dan de gemiddelde pensioenleeftijd. Het was in die omstandigheden geen probleem om mensen een pensioen uit te betalen. Dat ligt straks helemaal anders.

‘De cijfers van de OESO moeten bovendien worden geïnterpreteerd’, zegt Mark Elchardus. ‘De OESO ging uit van mensen die tot 45 jaar hebben gewerkt en die ook echt met pensioen zijn gegaan. Dat levert vooral voor vrouwen een misleidend beeld op, want vrouwen stappen ook nog altijd om andere redenen uit de arbeidsmarkt dan om met pensioen te gaan. Om huisvrouw te worden, bijvoorbeeld, of als gevolg van werkloosheid. De OESO houdt ook geen rekening met vrouwen die nooit hebben gewerkt. Wij beschouwen in onze studie de mannen en vrouwen tussen 45 en 65 jaar. We maken het gemiddelde van hen die gestopt zijn en de leeftijd waarop diegenen die nog werken zouden willen stoppen. Dan kom je voor mannen uit op 57 en voor vrouwen op… 47 jaar.’

De studie van Elchardus en Cohen leert dat er zich in de levensloop drie veranderingen hebben voorgedaan. De eerste is dat mensen langer studeren: ze komen gemiddeld vier jaar later op de arbeidsmarkt dan vijftig jaar geleden. Veel spectaculairder is de vervroeging van de pensioenleeftijd, gekoppeld aan de verlenging van de levensverwachting. Mensen die vandaag met pensioen gaan, hebben stilaan uitzicht op een postactieve levensfase van goed dertig jaar. Dat hele proces voltrekt zich anders voor mannen dan voor vrouwen, die vroeger niet werkten of maar gedurende een korte tijd. Nu werken vrouwen en mannen allebei, maar wel minder lang. Mannen waren vijftig jaar geleden per week 55 uur aan de slag, tegenover nu nog 37 uur. Maar nu werken beide partners, samen dubbel zoveel. Door de andere geschiedenis die ze hebben, lijkt het verschil tussen mannen en vrouwen nog wel groot, maar in de cijfers groeien ze snel naar elkaar.

DEEL VAN HET LEVEN

Mark Elchardus leidt uit de veranderde levensloop drie maatschappelijke problemen af. Het eerste probleem is precies de verlenging van de levensverwachting na het pensioen. ‘We weten nog niet wat dat zal geven. We kunnen alleen vaststellen dat de mensen die in 1937 werden geboren, en die dus nu 65 zijn, een levensverwachting van bijna dertig jaar hebben nadat ze gestopt zijn met werken.’

‘Het tweede maatschappelijke probleem is dat we de actieve fase van ons leven helemaal op elkaar drukken. De periode tussen 25 en, laten we zeggen, 50 jaar is het spitsuur van het leven. We moeten in die relatief korte tijd een carrière uitbouwen, kinderen krijgen en opvoeden, een huis bouwen en afbetalen. Als we onze cijfers internationaal vergelijken, blijkt dat Belgen alles samen minder lang aan de slag zijn, maar dat ze in dat spitsuur wel harder werken. De vraag die dan rijst, is of het wel zinvol is om al dat werk in zo’n korte periode op te stapelen. We veroorloven ons een lang postactief leven, ten koste van een tijd van veel, lang en intens werken. Het zou misschien toch beter zijn om dat beter in de tijd te spreiden.’

‘Een derde vaststelling moet zijn dat we wel veel en intens werken, maar over een heel leven beschouwd toch ook niet zoveel. Voor 100 mensen die aan het werk zijn, zijn er 138 niet aan het werk. Dat wil zeggen, dat van 100 jobs 238 mensen moeten leven. Als je die berekening op een andere manier maakt, geeft dat het volgende ontnuchterende resultaat. Van de generatie mensen die in 1927 werden geboren en die nu 75 jaar is, kan worden becijferd hoe lang ze tijdens hun leven hebben gewerkt. Het blijkt dan dat ze gespreid over hun hele leven per 24 uur gedurende een kleine 2 uur betaalde arbeid hebben verricht. De vraag blijft dan, of dat op termijn een haalbare zaak is.’

De conclusie van Elchardus en Cohen ligt voor de hand. Van 55 jaar af leeft de overgrote meerderheid van de Belgen in een vrijetijdsmaatschappij. Tussen 60 en 65 jaar werkt nog 12 procent van de mannen en 3 procent van de vrouwen. Uit de studie blijkt dat het vervroegd pensioen en het brugpensioen in die ontwikkeling een grote rol hebben gespeeld. Van de mannen tussen 55 en 59 jaar die niet werken, is 38 procent met brugpensioen. Van die mensen zegt 40 procent dat ze zich toch enigszins verplicht voelden om in dat stelsel te stappen. Veel mensen blijken de verschillende stelsels ook niet goed te kennen, wat erop wijst dat druk van de werkgever in veel gevallen van doorslaggevend belang was om uit de arbeidsmarkt te stappen.

Maar het vervroegd pensioen en het brugpensioen maken ondertussen deel uit van het leven. De werkgever gebruikt ze in het kader van zijn personeelsbeleid, de werknemer beschouwt ze als een verworven recht. In die diepgewortelde gewoonten ingrijpen, wordt bijzonder moeilijk.

Mark Elchardus oppert dat het mogelijk moet zijn om het actieve leven te verdelen in verschillende, opeenvolgende loopbanen. ‘Je kan van bij het begin plannen dat je, bijvoorbeeld, tot je 45e een bepaalde richting volgt. Daarna kan je trainen voor een nieuwe loopbaan, met een ander soort werk op een ander ritme. Dit onderzoek was daar niet op toegespitst, maar de gegevens maken ook duidelijk dat wie deeltijds werkt doorgaans langer werkt. Voor mannen is dat vaak nog een taboe, maar daar is geen enkele reden toe. Deeltijds werken, zou nog een derde stukje loopbaan kunnen zijn, om het actieve leven af te ronden – op een latere leeftijd dan nu het geval is.’

Gerry Meeuwssen

‘We werken te hard in een te korte tijdsspanne.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content