Ongeveer vijftien jaar na de hereniging treedt in Duitsland de eerste vrouwelijke kanselier ooit aan. ‘In het verleden heeft Duitsland zich herhaaldelijk van het Westen afgekeerd. Maar vandaag is het een staat als de andere Europese lidstaten geworden’, zegt historicus Heinrich August Winkler.

Hij is een invloedrijke en grote historicus. Sinds 1962 is Heinrich August Winkler ook lid van de SPD. Maar anders dan er gezegd wordt, was hij nooit regeringsadviseur van Gerhard Schröder. ‘Vier gesprekken heb ik met hem gevoerd,’ zegt Winkler, ‘waarvan één onder vier ogen. Ik ben een onafhankelijke historicus’, benadrukt hij. Meermaals in het verleden bleek dat duidelijk tijdens debatten waarin hij heftig tekeerging tegen de politici van rood-groen, onder meer over de positie tegenover de toetreding van Turkije.

Maar Winkler, die doceert aan de Humboldt-Universität in Berlijn, is vooral bekend van zijn boek De lange weg naar het Westen. Hij screent er de geschiedenis van Duitsland – vanaf het einde van het oude rijk tot vandaag – op haar democratische gehalte. Het boek werd door zowat alle politici onder de loep genomen. ‘Het is belangrijk te blijven wijzen op de bindingen met het verleden en duidelijk te maken dat de geschiedenis nog altijd invloed heeft. Maar bepalend zoals vroeger is ze niet meer.’

Welke invloed heeft de geschiedenis van Duitsland dan gehad op de huidige positie van het land binnen de Europese Unie? Duitsland volgde herhaaldelijk wat u noemt een ‘Sonderweg’ – een eigen weg. Pas na de hereniging is er weer sprake van een Duitse ‘normaliteit’?

HEINRICH AUGUST WINKLER: Duitsland heeft in de loop van de geschiedenis tot drie keer toe een Sonderweg gevolgd. De eerste was de beroemde antiwesterse houding aan het eind van de negentiende eeuw. De Duitse elites stonden toen bijzonder sceptisch tegenover de politieke cultuur van het Westen, hoewel Duitsland al eeuwen een cultureel onderdeel van dat Westen vormde. De Eerste Wereldoorlog werd nog gevoerd in een sfeer van verzet tegen de ideeën van 1789. Wat Duitsland toen wilde bereiken, was een sterke, bewust militaristische overheidsstaat, van waaruit het zijn Duitse cultuur van innerlijkheid zou kunnen uitdragen tegenover de zogenaamd louter materialistische beschaving van het democratische Westen. De schrijver Thomas Mann zou die ideeën verdedigen tot 1918. Tijdens de eerste moderne Duitse democratie van de Weimarrepubliek (1918-1933) zou hij zich daarvan afwenden. Bij de intellectuelen van rechts evenwel bleven de ideeën verder leven. Het hoogtepunt van vervreemding zou dan volgen tussen 1933 en 1945 (tijdens het Derde Rijk). Het zou pas de zogenaamde ‘Duitse catastrofe’ zijn (de Holocaust en het bevrijdende einde van het nazisme, nvdr) die de Duitse elites van hun antiwesterse haatgevoelens zou bevrijden.

Zal Duitsland vanaf dan een westerse koers varen zoals de andere landen in Europa?

WINKLER: De antiwesterse ontwikkeling van Duitsland loopt na 1945 op haar eind. Maar dan ontstaan twee nieuwe Sonderwege. De Bondsrepubliek en de DDR zijn opnieuw geen reguliere nationale staten. Akkoord, de Bondsrepubliek, gecreëerd in 1949, zal zich onvoorwaardelijk voor de politieke cultuur van het Westen openstellen. Zoals de filosoof Jürgen Habermas in 1986 terecht opmerkte, was dat zelfs dé grote intellectuele prestatie van de naoorlogse periode. Maar de Bondsrepubliek was geen nationale staat zoals de andere. Het was een ‘postnationale democratie’, een democratie die als staat niet was voltooid. De DDR van haar kant was dan weer geen nationale staat, maar een ideologiestaat. Er heerste een geforceerd socialistisch internationalisme. Toen haar vorm van socialisme niet langer levensvatbaar was, had ze ook geen bestaansreden meer. Op 3 oktober 1990 volgde dan de hereniging van Duitsland. Daarmee kwam ook een eind aan de twee andere Duitse Sonderwege.

Duitsland herwon toen een nieuwe soevereiniteit en ontwikkelde zich tot wat u noemt een ‘postklassieke nationale staat’. Wat bedoelt u daar precies mee?

WINKLER: De nieuwe Bondsrepubliek heeft zich ontpopt tot een ‘postklassieke nationale staat’, namelijk een volwaardige nationale staat waarmee Duitsland zich positioneert zoals de andere lidstaten van de Europese Unie. Het is een staat die bereid is om delen van zijn soevereiniteit gemeenschappelijk te laten uitoefenen door meerdere staten, wat vandaag in die vorm alleen bestaat in de EU.

Duitsland heeft daarmee definitief zijn ‘eigen koers’ verlaten?

WINKLER: Er is nog heel wat discussie mee gepaard gegaan. Maar sinds de hereniging was Duitsland in principe weer een soevereine staat geworden. In de jaren 1990 werd er veel over de militaire verantwoordelijkheid van het land gedebatteerd. Maar het was pas in 1999, toen de regering besliste om de NAVO te steunen in de oorlog tegen Kosovo, dat Duitsland definitief zijn ‘eigen weg’ verliet. Laten we het een verdienste van rood-groen noemen. Tot dan heerste een verplicht pacifisme bij de linkervleugel, en had zoiets nooit gekund. Rood-groen wilde echter handelen zoals de andere democratieën in Europa als het op de bescherming van de mensenrechten aankwam. Het was een verdere stap in verwestersing van Duitsland.

Op een bepaald moment in de geschiedenis leek het alsof Duitsland gemakkelijker dan andere Europese landen bereid zou zijn een deel van zijn soevereiniteit over te dragen. Vandaag lijkt dat binnen de Europese Unie eerder een probleem.

WINKLER: We moeten daarvoor terug naar de oude Bondsrepubliek (BRD). Op grond van het Duitslandverdrag van 1955 heerste er een beperkte soevereiniteit. Aan de drie westelijke geallieerden waren bepaalde rechten voorbehouden met betrekking tot Berlijn en tot Duitsland in zijn geheel. De Bondsrepubliek was in die zin inderdaad van bij het begin bereid om delen van haar nationale soevereiniteit te delen of op Europese instellingen over te dragen. Maar het was een reactie op het Derde Rijk. Het resultaat van de ervaring met misbruik van soevereiniteit.

Oskar Lafontaine (voormalig voorzitter van de SPD en medestichter van de nieuwe Linkspartei) deed daarover ooit de zeer opmerkelijke uitspraak: ‘De Duitsers hebben het nationalisme tot een exces geperverteerd en zijn daarom voorbestemd om binnen Europa de nationale staat af te bouwen.’

WINKLER: Dat is een dialectische uitspraak die je als de ‘heilbrengende schuld’ zou kunnen interpreteren: voorbestemming op grond van perversie. Maar het blijft een vreemde uitspraak. Eigenlijk was het ook geen uitvinding van Lafontaine. Het idee dat de Duitsers een post- of supranationale missie zouden hebben, zien we ook al opduiken na 1945, eerst bij de katholieke conservatieven. Een parlementslid van de CDU zegde bijvoorbeeld in 1948: als je het begrip Rijk naar het heden wilt vertalen, moet je het omzetten in een Europese unie of federatie. Vergelijkbare stemmen gingen op in de jaren 1950. Toen klonk dat als volgt: Europa was door Duitsland ten val gebracht – Duitsland zou het ook opnieuw moeten helpen opklimmen.

Duitsland is niet klaar met zijn verleden?

WINKLER: Het verleden blijft wat het geweest is: verschrikkelijk. Zeker als we denken aan de periode van 1933 tot 1945. De Duitsers zijn het aan zichzelf verplicht hun eigen verleden bijzonder kritisch te bekijken. Maar ze moeten ook realistisch zijn. Ze moeten zich buigen over de geschiedenis van het Derde Rijk, maar ook over de geschiedenis van de vrijheids- en de rechtstaattraditie. Want als die niet had bestaan, en zonder de parlementaire democratie van de Weimarrepubliek, was de Bondsrepubliek nooit een succes geweest.

De Amerikaanse neoconservatieven hebben in die zin een grote fout begaan door te denken dat de democratisering van West-Duitsland na 1945 model kon staan voor de democratisering in Irak. Maar de gegevens waren totaal verschillend. In Duitsland konden de democratie en de rechtstaat na 1945 hersteld worden en konden de tradities die twaalf jaar lang onderdrukt geweest waren, opnieuw beleefd worden. Er was een soort van politiek ‘reserveleger’ van het wijzer geworden Weimar. Zonder dat was de nieuwe opbouw van de democratie in het westelijke deel van Duitsland onmogelijk.

Toch blijft het verleden ook vandaag nog in zekere zin actief doorwerken. Of niet?

WINKLER: Het verleden staat centraal. Als we weten van waar we komen, kunnen we ook bepalen waar we staan en waar we heen willen. Een kritische houding is noodzakelijk voor een gezond patriottisme, zeker voor Duitsland.

De rol van het nationaal-socialisme is in die zin van groot belang voor de Duitse geschiedenis. De verwerking van het Derde Rijk speelt voor het Duitse identiteitsgevoel een vergelijkbare rol als een grote revolutie in andere landen. De nieuwe bondspresident Horst Köhler heeft het zelfs expliciet zo gezegd: het woord ‘Holocaust’ is een deel van de Duitse identiteit. En dat klopt ook. We hoeven ons niet met schuldbesef te beladen, noch moeten we het verleden verdringen. We moeten kritisch blijven. Maar we moeten er volledigheidshalve ook aan toevoegen dat ook de democratische tradities en de tradities van de rechtstaat een onderdeel van onze identiteit uitmaken. Het verleden kun je niet wegwissen en je kunt het ook niet vergoelijken. Maar vandaag kunnen we ons normaler gedragen dan we vroeger deden.

Duitsland was lange tijd de economische motor van Europa en de modelstaat als het op de sociale zekerheid aankwam. Maar kanselier Schröder moest zware hervormingen doorvoeren die nu moeten worden voortgezet. Voor u was dat het begin van ‘een nieuw Duitsland’.

WINKLER: Dat Schröder de ombouw van de sociale staat tot de kern van zijn politiek heeft gemaakt, behoort tot zijn grote verworvenheden – ook al kwam hij daarmee rijkelijk laat. Het kan Duitsland een nieuwe aanblik geven. De eerste effecten worden al zichtbaar. Ik hoop dat de twee grote partijen in de coalitie de Agenda 2010, het hervormingsprogramma, op de juiste manier zullen voortzetten.

De crisis in Duitsland heeft een nefaste werking op de Europese Unie, die zichzelf al in een reuzencrisis bevindt. Hoe kijkt u aan tegen Europa?

WINKLER: Vandaag is Europa een eliteproject geworden dat vervreemd is van de bevolking van de lidstaten. De Europese Commissie en de Europese Raad, wat we de uitvoerende macht zouden kunnen noemen, treedt heel autonoom op. Het herinnert me aan wat Karl Marx in 1850 de ‘verzelfstandiging van de uitvoerende macht’ noemde, toen hij het had over het bonapartistische Frankrijk onder Napoleon III. Wat vandaag ontbreekt, is de inspraak van de nationale parlementen van de lidstaten, die veel nauwer zouden moeten worden betrokken bij de beslissingen van de Europese instellingen. Aan de vraag wie het statuut krijgt van kandidaat-lidstaat of aan de beslissing voor toetredingsonderhandelingen zouden steeds weer debatten bij de nationale parlementen moeten voorafgaan. De politiek die Europa vandaag voert is er een van het fait accompli, het voldongen feit, en dat leidt tot ‘eurofrustratie’.

Gelooft u nog in de toekomst van het Europese project?

WINKLER: Het zal ervan afhangen, of we binnen afzienbare tijd een slimme en realistische vervanging vinden voor de mislukte grondwet. Misschien moeten we het initiatief meer bij de jongeren leggen. Na de Tweede Wereldoorlog was er al zoiets als een brede Europabeweging, die toen inderdaad door jonge mensen gedragen werd. Ik denk dat we het Europese idee op de scholen moet propageren. Aan de universiteiten heb je nu al de Erasmusstudenten die onbewust de mentaliteit al enigszins veranderen. Ze verplichten ons om seminaries niet alleen te bekijken vanuit een nationaal maar ook vanuit een Europees perspectief. Dat is belangrijk omdat het bewustzijn verandert, meer bepaald dat van jongeren die tot de Europese elites van morgen zullen behoren. Als het een regel wordt dat mensen in twee of drie verschillende landen studeren, zal dat alvast het publieke bewustzijn enorm beïnvloeden.

Door Ingrid Van Daele

‘De politiek die Europa vandaag voert, is er een van het fait accompli, het voldongen feit, en dat leidt tot eurofrustratie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content