Het werk van de in Bulgarije geboren Brits-Oostenrijkse Nobelprijswinnaar Elias Canetti raakt stilaan vertaald in het Nederlands. Zopas verscheen het in 2003 postuum verschenen ‘Party tijdens de blitz. De Engelse jaren’.

INFO : ‘Party tijdens de blitz. De Engelse jaren’ door Elias Canetti. Vertaald door Elly Schippers en met een nawoord van Jeremy Adler. Privé- Domein, De Arbeiderspers, Antwerpen/ Amsterdam, 224 blz., 22,95 euro.

‘Nietaanrakingsfeesten’ bij ‘hoogmoedkunstenaars’, zo omschrijft Elias Canetti in 1993 de party’s die hij tijdens de oorlog (de Blitz) en ook nog daarna in Engeland (vanaf 1938 tot eind jaren tachtig) frequenteerde. De vroegere migrant is inmiddels een achtentachtigjarige beroemdheid die, terug in Zürich, zijn Engelse jaren oproept en met gemengde gevoelens terugblikt op die societyballetten waarop de hoge gasten zowel fysiek als geestelijk hun bekwaamheidsproeven moesten afleggen. De fysieke uitdaging bestond erin dat de gasten gevrijwaard moesten blijven van lichamelijk contact. En om er geestelijk bij te horen moest de gast het talent hebben om zich aan te passen aan het intellectuele soortelijk gewicht dat de sfeer van zulke party’s beheerste: ‘Wie iets bijzonders is, dient dat zorgvuldig te verbergen. De grootste kunst is zelfs je naam niet prijs te geven. Bij het voorstellen wordt hij zo onduidelijk mogelijk uitgesproken.’

Over de fysieke aspecten van die party-acrobatieën horen we Elias Canetti niet klagen. Beroemd was hij destijds zeker niet, berooid des te meer. Hij had een roman geschreven ( Die Blendung, in het Nederlands Het Martyrium) die in 1935 in Europa was verschenen, maar die pas na de oorlog in een Engelse editie werd gepubliceerd. In Engeland was Canetti alleen maar bezig met zijn levenstaak: het schrijven van Massa en macht, een kolossale cultuurantropologische studie over alle facetten van de macht. Dat boek werd pas in 1960 gepubliceerd. Toch wist eind jaren dertig iedereen in zijn Engelse omgeving waar Canetti mee bezig was. Toen de schilder Herbert Read hem eens vroeg of de zekerheid waarmee hij Hitlers oorlog tegen Rusland voorspelde, voortvloeide uit zijn ideeën over de massa, antwoordde Canetti dat zijn kennis van de machthebbers hem in elk geval de zekerheid gaf dat Hitler niets vuriger wenste dan Napoleon te overtreffen.

In Blaues Blut und rote Fahnen had de Oostenrijkse schrijfster Ruth von Mayenburg, die Canetti daarvoor in Wenen had gekend, Canetti beschreven als een rusteloze vampier, een soort veredelde menseneter. Om boeken te lezen én mensen te vreten, had hij altijd tijd genoeg, aldus Mayenburg, die het vriendelijk bedoelde. Canetti zelf heeft over zijn extreme nieuwsgierigheid nooit geheimzinnig gedaan. In Party tijdens de blitz vertelt hij hoe zijn passie zich richt op alles wat leeft. Hij vertelt honderduit over zijn gesprekken met en observaties van de haaienjager, de slakkenkweker, de ornitholoog, de vuurtorenwachter en de methodistische mijnwerkers die luidkeels hymnen zingend naar het binnenste der aarde afdalen en er even luid zingend weer uit opstijgen. Hij vat een ware liefde op voor de straatveger met wie hij in het dorp Chesham Bois geregeld een praatje slaat en wiens plotse dood hem hevig aangrijpt: ‘Er zijn maar vier of vijf mensen om wie ik zo heb getreurd als om hem.’

Maar op dat mededogen hoeven de beroemdheden niet te rekenen. Niettemin, al zijn de portretten die ’the godmonster of Hampstead’ maakt wel scherp, zelden zijn ze onrechtvaardig of eenzijdig. Wat Canetti interesseert, is de hele mens, en niet alleen het gedeelte dat bewondering of afschuwt wekt. In Bertrand Russell bewondert hij het razendsnelle verstand en zijn talent om in gesprekken ook licht te laten vallen op dingen die niet gezegd zijn en die je toch gehoord meende te hebben. Maar met evenveel hartstocht beschrijft hij Russell als een bok die met zijn lip mekkerend naar de brokjes graait. Tijdens een discussie met Mr. Pannikar, de Indiase ambassadeur in China, staat een twintigjarige schoonheid achter de oude filosoof te luisteren: ‘Nauwelijks had Russell zijn laatste vraag gesteld of hij voelde haar nabijheid en draaide zich vlug om. Uit zijn gelaatsuitdrukking viel op te maken dat hij haar voor het eerst zag, ter plekke barstte hij uit in zijn bokkengezang en lachte zo hard dat Pannikars antwoord op zijn laatste vraag erin verloren ging en voor niemand meer te verstaan was. Alsof ze een afspraak hadden, de tachtig- en de twintigjarige, verliet hij zonder omhaal samen met haar de receptie. Terwijl hij wegliep, bleef hij lachen, maar zij leek met elke stap mooier.’

Niet anders gaat Canetti te werk in zijn portrettering van de Ierse schrijfster Iris Murdoch, met wie hij na de dood van zijn vrouw Veza een verhouding had. Zeker is het een harde en schrijnende schets, maar toch is het portret van Murdoch (een ‘Oxford-ragout’ en een zichzelf assemblerende ’totaalparasiet’ met platvoeten) helemaal niet harteloos. Canetti schetst Murdoch als een vrouw die niemand vergat die iets voor haar betekend had en die niemand voor iemand anders opgaf, waardoor ze vaak in grote moeilijkheden geraakte.

Op dat begrip hoeven twee mensen die voor Canetti de ondergang van de Britse orde symboliseren niet te rekenen. De eerste is de parvenu Margaret Thatcher. Voor Canetti belichaamt de Britse premier de maatschappelijke onverschilligheid die hij zijn hele leven verafschuwd heeft. Tot zijn verbijstering constateert Canetti dat deze vrouw het idool kon worden van zoveel vroegere vrienden bij wie deze ‘predikster van de zelfzuchtigheid’ de slechtste eigenschappen naar boven haalde. Zijn tweede schietschijf is de dichter T.S. Eliot, de bankbediende die Canetti op zijn banbliksems onthaalt omdat ‘deze erbarmelijke figuur’ zich kon opwerpen tot de scherprechter van Blake en Goethe. Voor Canetti is Eliot de man met de geur van slapte die alles vonnist en kleineert wat meer adem heeft dan hijzelf.

In al die portretten van de anderen wint het gezicht van Canetti onrechtstreeks zelf contouren. Maar hij richt de aandacht ook direct op zichzelf. Hij bespot de ‘leraar’ in zichzelf, hij hekelt zijn aangeboren wantrouwen en hij herkent het kwaad in zijn eigen blik. Maar in alle opzichten beschikt Canetti ook over het vermogen om zichzelf tot iemand anders te metamorfoseren en zo afstand te nemen van zijn harde ‘ik’, dat zich natuurlijk altijd weer manifesteert: ‘Mijn voornaamste eigenschap, verreweg de sterkste, meest volhardende, die nooit zwakker is geworden, was het vasthouden aan mijn persoon, niet ten koste van anderen, maar: als zodanig was mijn persoon altijd onaantastbaar.’

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content