‘Eerst de vijand bestuderen, dan samenwerken, dan winnen’

De Chinese overheid investeert miljarden in hoogtechnologisch onderzoek. ‘Een kwestie van strategische veiligheid, maar ook van het herstel van onze leidende rol in de wereld.’ Wat betekent dit voor Europa?

Het Chinese ministerie voor Onderzoek en Ontwikkeling huist met ruim drieduizend ambtenaren in een gigantisch gebouw aan de Laan van de Eeuwige Vrede in Peking, naast het Oorlogsmuseum. Die ligging is veelzeggend: het ministerie mag dan wel voorstander zijn van internationale samenwerking, het blijft de technologische ontwikkeling zien als een wedloop. ‘In technologische samenwerking is het een beetje zoals de klassieke strateeg Sun Tzu adviseerde’, zegt Li Liu, expert in onderzoeksbeleid aan de vermaarde Tsinghua Universiteit. ‘Je moet eerst je tegenpartij goed bestuderen, daarna goed samenwerken en vervolgens winnen.’ Li glimlacht zijn bruin gerookte tanden bloot, maar hij meent het in alle ernst.

China heeft de ambitie om in alle technologische sectoren een leiderspositie te verwerven. En het maakt daar in sneltempo werk van. Onlangs berichtten Chinese onderzoekers dat ze zijn gestart met het inbrengen van bewerkte genen in menselijke embryo’s. In juni stelde een bedrijf in Wuxi de snelste computer ter wereld voor. Wat later voltooide China een satellietantenne met een doorsnede van een halve kilometer, om beter naar de ruimte te kunnen luisteren. In augustus volgde de lancering van een satelliet voor kwantumcommunicatie. Die laatste doorbraak moet militaire communicatie onkraakbaar maken. Liefst acht miljard euro investeren de Chinese overheid en een aantal grote bedrijven in het programma.

De technologiewedloop gaat verder dan de ontwikkeling van nieuwe defensiesystemen. ‘China heeft technologie nodig om een sterke industrie te bouwen en de strijd met grote bedrijven te winnen’, legt Li uit. ‘We willen de westerse bedrijven evenaren en overtreffen. Voor onze overheid is dat een kwestie van strategische veiligheid, maar ook van het herstel van onze leidende rol in de wereld.’ De baas van de Chinese Academie voor Wetenschappen, Bai Chunli, zei het als volgt: ‘Wij streven ernaar het wereldwijde leiderschap te veroveren en de standaard te zetten met eigen intellectuele eigendomsrechten en een eigen hoogtechnologische industrie.’

Het verhaal wordt me bevestigd door Hu Zhijian, een van China’s belangrijkste adviseurs op het gebied van wetenschapsbeleid. Hu spreekt zacht, maar uiterst gestructureerd. ‘Innovatie is de belangrijkste motor van de groei en we willen meer op eigen kracht innoveren. Tegen 2020 willen we het aantal Chinese patenten verdubbelen en 300 miljard dollar verdienen uit de verkoop van patenten.’ In welke economische sectoren wil China winnen, vraag ik hem. Hij begint aan een opsomming: vliegtuigmotoren, werktuigen voor op zee, ruimtestations voor in de diepe oceaan, landbouwgenetica, kwantuminformatie en artificiële intelligentie. ‘Dat zijn de sectoren waarin de komende eeuw geld verdiend zal worden en wij willen ze als eerste veroveren.’ En hoe dan? ‘Door te investeren’, zegt Hu. ‘Minstens 36 miljard euro per jaar door de overheid alleen al. We willen ook eigen strategische laboratoria, een nationaal programma voor megawetenschappen en zo veel mogelijk buitenlandse expertise aantrekken.’ ‘Nationaal’, ‘eigen’, ‘zelfstandig’, ‘strategisch’: het zijn begrippen die steevast terugkomen in het verhaal van Hu.

Professor Liu Xielin van de Chinese Academie voor Wetenschappen beaamt dat China, met het oog op zijn strategische belangen, het wetenschappelijk onderzoek van bovenaf zal blijven sturen. ‘Eigenlijk is dit een voortzetting van de vier moderniseringen van 1984. Toen wilden we vooral de technologische macht van de Verenigde Staten breken, en vandaag is dat niet anders.’ Is de overheid niet bezorgd dat te veel sturing leidt tot starheid? ‘Ja,’ antwoordt hij, ‘maar er is ook een probleem van fragmentatie. De overheid wil de controle over strategische programma’s en die nadrukkelijker aan het industriële beleid koppelen. Zo zullen we meer kunnen verdienen aan ons wetenschapsbeleid, maar het risico bestaat inderdaad dat kleine privébedrijven onvoldoende toegang tot kapitaal krijgen, met een gebrek aan creativiteit in ons fundamenteel onderzoek tot gevolg.’

Li Liu, met zijn brede glimlach, stelt het zo: ‘De overheid en de grote staatsbedrijven zijn als broeders. Ze zullen elkaar blijven helpen. De privébedrijven zijn maar stiefbroeders. Internetbedrijven als Alibaba hebben best wel invloed, maar het blijven toch vooral de grote nationale firma’s die de meeste steun voor hun onderzoek krijgen.’

Nationalisme

De Chinezen komen onomwonden uit voor hun nationalistische innovatiebeleid. ‘We hebben het geleerd van jullie’, poneert een directeur van het ministerie voor Onderzoek die liever anoniem blijft. ‘Net zoals Duitsland, Japan en de Verenigde Staten in de vorige eeuw, vinden wij dat we op eigen kracht onze industrie moeten uitbouwen. Anders wordt onze natie te kwetsbaar.’

Ik pols bij mijn gesprekspartners hoe we dat vanuit Europa moeten bekijken, en verwijs naar de hogesnelheidstreinen die China dankzij Europese technologie nu internationaal begint te verkopen, ten koste van bedrijven als Alstom en Siemens. ‘Tja, ‘ zegt de Chinese ambtenaar, ‘Europese bedrijven worden deels beconcurreerd met hun eigen technologie. Maar ze hebben die wel vrijwillig met ons gedeeld om geld te verdienen aan de Chinese markt.’

Professor Hu toont zich van geen kwaad bewust: ‘Europa kan nog steeds bijdragen aan de Chinese technologische plannen, we zijn op zoek naar beloftevolle Europese onderzoekers. Europese bedrijven en universiteiten kunnen steden als Peking en Shanghai helpen om de nieuwe wereldwijde centra voor onderzoek en ontwikkeling te worden. Ze kunnen hun inzichten met ons delen om een goed technologiebeleid te voeren.’

Een vertegenwoordiger van de ambassade van de Europese Unie in Peking probeert te zalven. ‘Eigenlijk zijn vooral de Europese bedrijven en universiteiten zelf kortzichtig. De ene wil snel zijn kennis ten gelde maken, de andere wil zichzelf in de kijker werken. China hoeft daar maar op in te spelen. Gaan we zoals de Amerikanen een deel van onze kennis afschermen? Dan zullen de Chinezen furieus reageren.’

Een diplomaat van een van de grote EU-lidstaten riposteert: ‘De Europese Commissie is te voortvarend. Het gaat haar om zo veel mogelijk concrete projecten, niet om de verdediging van de Europese belangen. Zij laat zich veel te makkelijk bang maken door Chinese druk. China speelt het hard, dan moeten wij het ook hard spelen.’

Europa

In welke mate ervaart Europa nu al de gevolgen van het nationalistische technologiebeleid van de Chinezen? Om te beginnen haalt Europa bitter weinig inkomsten op uit de verkoop van intellectuele eigendomsrechten aan China. Tussen 2006 en 2015 zijn die netto-inkomsten gestegen van 1 tot amper 3 miljard euro. Zakgeld dus, zeker vergeleken met de Chinese netto-inkomsten uit de verkoop van hoogtechnologische goederen aan Europa. Die groeiden van 60 miljard naar 80 miljard euro. Die hoogtechnologische goederen worden overigens steeds minder geproduceerd door buitenlandse bedrijven in China. In 2006 vertegenwoordigden buitenlandse bedrijven 60 procent van de Chinese hightechuitvoer, in 2015 was dat nog slechts 45 procent.

In een aantal sectoren waren de gevolgen bijzonder voelbaar. Tussen 2000 en 2006 investeerde de Europese Unie jaarlijks gemiddeld 4 miljard euro in onderzoek naar hernieuwbare energie, China 2 miljard euro. Maar terwijl de Chinese export van zonnepanelen steeg van 1 miljard euro in 2006 tot 19 miljard in 2016, bleef de Europese uitvoer hangen rond 1 miljard euro. Dezelfde evolutie wordt zichtbaar in de machinebouw en de elektronica. Door de technologische opmars begint de Chinese economie steeds meer op die van ons te lijken en dat betekent dus meer competitie. ‘Op zich is daar niets mis mee, ‘ stelt de Europese diplomaat, ‘maar als die technologie ook nog eens gekoppeld wordt aan eindeloze overheidssteun voor de uitvoer, dan zitten we wel met een groot probleem.’

Ook in het Chinese bedrijfsleven zijn kritische geluiden te horen. In Garage Café, een trendy bar voor cappuccino slurpende ondernemers in Zhongguancun, Peking, luister ik naar een van de marketeers van Xiaomi, een beloftevolle speler in de telecom. ‘De grote bedrijven krijgen alles en wij moeten knokken voor elke investering. Er wordt daardoor nog altijd te veel geconcurreerd op basis van de prijs en niet van de werkelijke innovatie.’

Maar dat zet dus duidelijk geen rem op de ambities van de regering. Tegen 2020 moeten Chinese vorsers nog grote doorbraken forceren in de verkenning van de diepe ruimte, big data, robotica en zeven andere clusters die van strategisch economisch belang zijn.

DOOR JONATHAN HOLSLAG IN PEKING

‘In juni stelde een bedrijf in Wuxi de snelste computer ter wereld voor. Wat later voltooide China een satellietantenne met een doorsnede van een halve kilometer.’

‘Terwijl de Chinese export van zonnepanelen in tien jaar steeg van 1 tot 19 miljard euro, bleef de Europese uitvoer hangen rond 1 miljard euro.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content