Niemand groeit op in een nieuwe wereld. De holocaust is zo’n dwingend stuk verleden. Een gesprek met Aryeh Lev Stollman.

Maandenlang sluit de zestienjarige Alexander, de verteller in de roman “De verre Eufraat” van de schrijver Aryeh Lev Stollman, zich op in zijn kamer. Hij houdt de gordijnen gesloten zodat er overdag geen streepje zonlicht naar binnen valt. De vele boeken die zijn vader hem bezorgt, moet hij bij kunstlicht lezen. In zekere zin is deze periode van afzondering een tweede verblijf in de baarmoeder, niet om het lichaam maar om de geest te laten rijpen. Eens Alexander zich in staat voelt het daglicht weer te verdragen, zijn twee mensen in zijn omgeving gestorven, een tweeling: de cantor van de synagoge, de beste vriend van zijn vader, en diens zus. Hun levensverhaal, en vooral het gruwelijke lot dat ze tijdens de oorlog in Auschwitz ondergingen, loopt als een rode draad doorheen het boek.

“De verre Eufraat” is een roman over volwassen-worden en eenzaamheid, die tegelijk ingaat op de vraag hoe diep het gat is dat de holocaust in het leven van de joden heeft geslagen, zowel in dat van de overlevenden als dat van de leden van de jongere generaties.

ARYEH LEV STOLLMAN: Min of meer ontdekte ik dank zij mijn kennis van het Duits wat de aanzet tot “De verre Eufraat” zou worden. Ik las enkele jaren terug een biografie van de actrice en zangeres Zarah Leander, die tijdens het Derde Rijk in tal van Duitse films schitterde. Wat mij verbaasde, was dat dit zulke vrolijke, relatief onschuldige films waren en dat er dus zoveel mensen waren die zich met het vervaardigen van én kijken naar dergelijke films bezighielden, terwijl er tegelijkertijd steden werden gebombardeerd en joden vergast.

In Berlijn vond ik een Duits boek over de experimenten van dokter Jozef Mengele op joodse tweelingen in Auschwitz. Ik was zo ontzet over wat ik las dat het onderwerp me sindsdien niet meer heeft losgelaten en ik besloot er iets over te schrijven. “De verre Eufraat” gaat over veel meer dan alleen de nazi-experimenten op joodse tweelingen, maar het is toch een essentieel element in het boek. De cantor en zijn zus zijn weliswaar verzonnen personages, maar wat hen overkwam, is op werkelijke gebeurtenissen gebaseerd.

U bent zelf arts. Raakte u daarom ook zo geobsedeerd door deze experimenten?

STOLLMAN: Medische experimenten hebben mij altijd geïnteresseerd, maar – los van het humanitaire aspect – hadden die van Mengele geen wetenschappelijke betekenis. Hij hield zich bijvoorbeeld bezig met het transplanteren van geslachtsorganen en probeerde zo om van een jongetje een meisje te maken en omgekeerd. De operaties, vaak zonder verdoving, werden onder zeer pijnlijke omstandigheden uitgevoerd en de nazorg was erbarmelijk. Elke dag nam men de kinderen bloed af door een dikke naald in een ader te prikken, wat niet alleen tot onnodig veel bloedverlies leidde, maar ook vaak infecties veroorzaakte. Lang hielden de meeste tweelingen het niet vol, sommige slechts weken, andere maanden. Het interesseerde de nazi-dokters niet. Er was genoeg verse aanvoer. Wanneer er een trein was gearriveerd, vroegen ze altijd om tweelingen. De joden die al wat langer in het kamp waren, waarschuwden de nieuwkomers hun tweelingen niet af te geven, maar de meesten deden het toch, in de vergeefse hoop dat althans hun kinderen zouden overleven.

Alexanders grootouders breken met de vader van Alexander wanneer die besluit geen natuurkunde maar theologie te gaan studeren en rabbi te worden. Een omgekeerd generatieconflict?

STOLLMAN: Dat atheïstische ouders hun kinderen verwijten dat ze gelovig zijn geworden, komt wel degelijk voor, maar ik heb het vooral als grap bedoeld. Ik heb tijdens mijn studietijd een lichte weerzin ontwikkeld tegen het al te benauwde academische wereldje. Buitenstaanders denken vaak dat academici voortdurend op zoek zijn naar kennis, maar in werkelijkheid houden velen van hen zich meer bezig met hun eigen carrière en met kleingeestige onderlinge ruzies, dan met hun eigenlijke vakgebied. Als ze zich dan tussen de bedrijven door wel aan de wetenschap wijden, slagen ze er hoogstens in een moeilijk leesbaar boek te schrijven, met meer bladzijden voor het notenapparaat dan voor de eigenlijke tekst, dat slechts door hun collega’s gelezen wordt.

Die enggeestigheid tref je ook aan bij Alexanders overgrootvader, boekhandelaar in Frankfurt. Aan het begin van deze eeuw liet hij zijn gezin en winkel drie jaar lang alleen achter om met een Perzische prins als diens privé-leraar door Mesopotamië te reizen. Hij schreef daarover een reisverslag, waarvan Alexanders vader denkt dat het een belangwekkend wetenschappelijk werk is. Maar wanneer diens zoon tijdens zijn maandenlange afzondering het Gotisch schrift leert ontcijferen en het boek leest, blijkt het tot diens ontsteltenis weinig meer te bevatten dan een verslag van een gestoorde spijsvertering.

Ook om te voorkomen dat ik ook zo zelfgenoegzaam en kleingeestig zou worden, heb ik niet gekozen voor een academische loopbaan, maar voor de geneeskunde en voor het praktische werk in een ziekenhuis.

Al uw personages lijken geobsedeerd door schuld en vooral straf. Alexanders moeder bijvoorbeeld heeft veel miskramen gehad en roept op een bepaald moment uit: “Geen kind mocht ik houden, behalve hem.” Waarop Alexander antwoordt: “En ik ben je straf.” Toch heeft zij de oorlog in het veilige Canada doorgebracht en bovendien geen familie verloren. Werkt de holocaust zo diep en zo ver door?

STOLLMAN: Ik heb het gebruik van woorden als “joods” en “holocaust” zoveel mogelijk vermeden, juist omdat de lezer zich op die manier misschien des te beter realiseert dat het om joden en jodenvervolging gaat. De holocaust wordt nooit bij de naam genoemd, maar is in feite voortdurend op een unheimliche manier op de achtergrond aanwezig. Het is overigens niet waar dat families die de oorlog in het veilige Canada of in de Verenigde Staten doorbrachten, geen verwanten verloren. De joodse gemeenschap van enkele duizenden zielen in het Canadese stadje Windsor die ik in mijn roman beschrijf en waar ik ook in werkelijkheid ben opgegroeid, bestaat vooral uit “autochtone” joden, maar verkeert toch in de ban van het Gespenst van de jodenvervolging door de nazi’s.

De familie van mijn vader was bijna in haar geheel al in 1935, dus ver vóór de oorlog, uit Polen weggetrokken, de enen naar Canada en de anderen naar Palestina. Maar er waren niettemin achterblijvers. Van die neven en nichten hebben we na de oorlog nooit meer iets vernomen, zodat we moesten aannemen dat ze waren omgekomen. Mijn grootmoeder had wel meer familie die in Europa was achtergebleven, onder wie een zus. Net als duizenden anderen plaatste zij kleine advertenties in alle mogelijke jiddische kranten en weekbladen, in de hoop dat iemand zou reageren die wat meer over haar zus wist, of misschien wel de zus zelf. Meestal liepen die pogingen om contact te zoeken op een teleurstelling uit.

Toch is het niet alleen de herinnering aan de holocaust die mijn personages achtervolgt. Alexanders moeder wordt vooral geplaagd door het lot van haar broer Avner. Die kreeg op vrij jonge leeftijd een ernstige zenuwaandoening, waardoor hij op de duur niet meer kon spreken of lopen en voor de rest van zijn leven in een psychiatrische instelling terechtkwam. Zij is bang dat zijzelf en vooral dat haar zoon ook ziek of krankzinnig zouden worden. Je hoeft niet speciaal joods te zijn om met zo’n angst te zitten opgezadeld.

De obsessie met het gesproken en geschreven woord waarvan zowel Alexander als zijn vader blijk geven, is toch wel speciaal joods?

STOLLMAN: Ja, die obsessie deelt Alexander met mij en met waarschijnlijk heel veel andere joden. Ik heb in mijn jeugd uitgebreid de kabbala en de talmoed bestudeerd. Het idee dat het woord vlees is geworden, is heel belangrijk binnen die traditie. God maar ook wijzelf geven de wereld voortdurend gestalte met behulp van taal. Als je die opvatting letterlijk neemt, loop je het gevaar te veel waarde te hechten aan de macht van woorden. Zo heeft Alexander zijn moeder eens verweten dat zijn familie “arm en dom is”. Hij ontdekt al snel dat dit niet waar is en dat hij zijn moeder hiermee bovendien vreselijk heeft beledigd. Maar hij weet niet hoe hij dit kan goed maken, behalve door nachten achter elkaar wakker te liggen en als een bezetene “wij zijn rijk en slim, wij zijn rijk en slim” te denken.

Je hoeft evenmin speciaal joods te zijn om eenzaam te zijn. U laat een personage zeggen dat geen pijn zo moeilijk te dragen is als die van de eenzaamheid. Toch lijkt de eenzame Alexander deze pijn goed te kunnen verdragen en zelfs op te zoeken…

STOLLMAN: Eenzaamheid is soms nodig, vooral om tot rijpheid te kunnen komen. Net als Alexander was ik pas zestien toen ik al mijn diploma van de middelbare school behaalde. In plaats van toen naar de universiteit te gaan, ging ik twee jaar naar een talmoedschool, waar ik mijn Hebreeuws heb kunnen vervolmaken. Het was een zeer strenge school. Mijn leraren waren zeer “onwerelds” en probeerden mij ertoe te overhalen om niet naar de universiteit te gaan, maar om schriftgeleerde te worden. Mijn ouders waren erg bang dat ik voor die druk zou zwichten. Zij waren weliswaar gelovig, maar meenden dat mijn toekomst elders lag dan in de besloten wereld van het ultra-orthodoxe geloof.

Ik ben nooit van plan geweest rabbijn te worden. Was ik echter reeds op zestienjarige leeftijd naar de universiteit gegaan, dan was ik misschien in het studentenleven ten onder gegaan. Net als Alexander voelde ik dat ik daarvoor nog niet volwassen genoeg was, dat ik behoefte had aan een time out om me verder te ontwikkelen, maar nu niet zozeer in lichamelijke als wel in geestelijke zin.

Die periode van teruggetrokkenheid heb ik in het boek vergeleken met een tweede verblijf in de baarmoeder. Als puber droomt Alexander geregeld dat hij in een kamer zit en uit alle macht de deur gesloten houdt, omdat er anders hellehonden en andere monsters zullen binnenkomen. Die droom refereert aan de periode vóór zijn geboorte. Zijn moeder heeft een moeilijk sluitbare baarmoedermond. De foetussen vallen als het ware om de haverklap door het “luik” dat zij niet dicht kan houden, vandaar al die miskramen. Alleen Alexander is erin geslaagd dat luik wel dicht te houden. Zestien jaar later voelt hij opnieuw die behoefte de deur gesloten te houden, maar ditmaal niet om zijn lichaam, maar om zijn ziel te redden van een miskraam.

Het verlangen naar de baarmoeder kan men ook vergelijken met het verlangen naar het Aards Paradijs. Maar daarnaar kan men toch werkelijk nooit meer terugkeren?

STOLLMAN: Volgens het boek Genesis ontsprongen aan de hof van Eden vier rivieren, waarvan de Eufraat en de Tigris er twee zijn. Zowel Alexanders overgrootvader als zijn vader proberen terug te keren naar de hof van Eden door letterlijk de loop van de Eufraat te volgen. Beiden worden tijdens die reis slechts op zichzelf teruggeworpen. De overgrootvader lijdt voortdurend aan darmkrampen, de vader overlijdt in Bagdad aan een doorgebroken blindedarmontsteking. Ze hadden zich de moeite kunnen besparen en beter geprobeerd het geluk bij hun naasten te vinden. Uit het Aards Paradijs kun je slechts worden verstoten. De Eufraat die stroomopwaarts naar het paradijs voert, blijft altijd ver en leidt je nooit naar de toegang van de hof van Eden, omdat ze nu eenmaal de andere kant opstroomt. Die stroom valt evenmin om te keren of in te dammen als die van de tijd, zelfs al sta je letterlijk aan de oevers ervan.

Aryeh Lev Stollman, “De verre Eufraat”, Meulenhoff, Amsterdam, 197 blz., 490 fr.

Jeroen Kuypers Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content