In de Bourgondische tijd behoorde Vlaanderen tot het kerngebied van een groot Europees middenrijk in opbouw. Maar de lokale elites in de Nederlanden toonden zich vooral geïnteresseerd in hun oude macht en privilegies.

Het was een koude winterzondag, die vijfde januari 1477, toen de Bourgondische hertog Karel de Stoute sneuvelde voor de poorten van Nancy, de stad die hij graag had veroverd om er zijn hoofdstad van te maken. Pas na enkele dagen werd zijn al door de wolven aangevreten lichaam in de sneeuw teruggevonden en kon het worden geïdentificeerd. Hij werd op 12 januari in de collegiale kerk van Nancy begraven. Het duurde bijna drie weken, tot 24 januari, vooraleer het Bourgondische hof in Gent van de feiten op de hoogte was.

De dood van hertog Karel – die zijn bijnaam veeleer aan zijn voortvarendheid dan aan zijn militair talent te danken had – kwam voor velen als een schok. Zo doodgaan bij een beleg werd ervaren als ontluisterend, want het viel moeilijk te rijmen met de krachtige, want impulsieve, cholerieke en meedogenloze persoonlijkheid die de hertog werd toegeschreven. De zaak zorgde dan ook voor veel ophef en fourneerde het nodige spektakel in tal van toenmalige kronieken.

Karels dochter en erfopvolgster Maria was amper twintig en geheel onvoorbereid op de taak die zij zo onverwacht op te nemen had. Over een deugdelijk of gerespecteerd staatsapparaat dat voor haar op de winkel kon passen, beschikte ze al evenmin. En bovenal dreigde acuut buitenlands gevaar, want de Franse koning Lodewijk XI had met Karels dood de kans schoon gezien om een militair avontuur te beginnen tegen zijn Bourgondische rivalen. Hij broedde er al langer op, sinds hij na de Honderdjarige Oorlog de handen vrij had en de Engelse concurrentie op het continent eruit had kunnen schoffelen. En dat waren niet de enige zorgen van die arme Maria, want binnenlands, in de Nederlanden, broeide de onrust bij zovelen die zich door Karels autoritaire en centralistische bewind vergramd en te kort gedaan voelden.

De Bourgondische hertogen beheerden een soort personele unie, die geen statelijke eenheid vormde, maar bestond uit een geheel van semi-autonome gewesten die elk apart dezelfde vorst erkenden. Die erkenning zou ook Maria van Bourgondië moeten zien te verkrijgen. En het was nu eenmaal de gewoonte dat de lokale machthebbers van een machtswissel aan de top gebruik maakten om de nieuwe vorst een reeks grieven en klachten voor te leggen, in de stellige verwachting dat daaraan ook wat zou worden gedaan, kwestie van de nieuwe bewindsperiode met een schone lei te kunnen beginnen. Het ene plezier (rekening houden met het gemopper) was nu eenmaal het andere (erkenning van de nieuwe vorst) waard.

Bij de dood van Karel hadden de Staten – de vertegenwoordigende organen van de Bourgondische gewesten – wel degelijk heel wat te mopperen. Het duurde tot de zomer van 1477 vooraleer de hele transitie goed en wel was afgewikkeld. Door haar precaire situatie was Maria niet bij machte geweest om de gewesten veel te weigeren. Ze had niet alleen hun erkenning nodig, maar vooral hun bereidheid om de nodige troepen te lichten die de Franse opmars tot staan konden brengen. Voor Maria zou de hele operatie pas nog wat later haar sluitstuk kennen, toen ze kon trouwen met haar verloofde, de Habsburgse keizerszoon Maximiliaan van Oostenrijk.

In de onderhandelingen tussen de hertogin en de vorstendommen had op 5 februari 1477 een merkwaardig document het licht gezien, het Groot Privilegie. Het was merkwaardig op zichzelf beschouwd, maar ook omdat er een paradox achter schuilging. Het twintig artikelen tellende document ontleent zijn belang aan het feit dat het kan gelden als de eerste bovengewestelijke constitutionele tekst. Het was een soort grondwet voor het geheel van de Bourgondische Nederlanden, die door de gewesten gezamenlijk werd onderhandeld in de Staten-Generaal, zijnde de verzamelde statenverzamelingen van alle Nederlandse vorstendommen.

Maar het was dus vooral een paradoxaal document. Aan de ene kant gaf het Groot Privilegie, door de wijze waarop het tot stand was gekomen en door de reikwijdte van zijn bepalingen, uitdrukking aan een onderlinge verbondenheid tussen de nochtans erg aan hun zelfstandigheid gehechte gewesten in de Nederlanden. Aan de andere kant reduceerde het evenwel in belangrijke mate de macht van de centrale instrumenten en instellingen die deze eenheid een institutioneel en meer bepaald statelijk karakter hadden kunnen geven. De toon van het document – dat trouwens nog werd aangevuld door een reeks, doorgaans veel uitgebreidere landscharters tussen Maria van Bourgondië en de diverse gewesten apart – ademde een reactionaire geest, die de Nederlanden terugduwde in het particularisme. Het herstelde, toch in grote lijnen, de oude, lokale machten, die immers een broertje dood hadden aan de centralisatiepolitiek van de Bourgondische hertogen en vooral van Karel de Stoute.

Voor dat laatste bestonden best goede redenen. De Bourgondische staatsvorming had bijvoorbeeld geleid tot de creatie van een staatsapparaat dat niet alleen een hoge fiscaliteit placht af te dwingen, maar dat bovendien werd verpest door corruptie – een kwaal die elke nieuwe administratie teistert. Een notie als ‘algemeen belang’ betekende in de mentaliteit van die tijd niet veel, aangezien persoonlijke, familie- en clanbelangen daarin nog altijd bleven overheersen. Wie voortaan nog smeergeld mocht afdwingen of welke officiële ambten konden worden verkocht, het stond dan ook erg gedetailleerd opgesomd in de charters die Maria met de gewesten had moeten afsluiten.

Tegen de staat

Maar de Nederlanden kenmerkten zich evenzeer door een kluwen van gevestigde machten en dwingende belangen, wat ook tal van onderlinge rivaliteiten in de hand werkte. Dat maakte een ‘heel-Bourgondische’ eenheidsgedachte zo goed als ondenkbaar. Die conflicten bestonden tussen de verschillende geledingen in de steden, tussen de grote steden onderling, tussen grote en kleine steden, tussen stad en platteland en tussen de gewesten. Al deze belangen hadden evenwel gemeen dat ze zich – niet zonder reden – bedreigd konden voelen door de staat waar de Bourgondische vorsten van droomden. Al moet daar dan weer aan toegevoegd worden dat het de hertogen er niet zozeer om te doen was om een eenheidsstaat te stichten, maar wel om een instrumentarium tot stand te brengen dat in de eerste plaats hun monarchale staatsmacht ten goede hoorde te komen.

Van de zwakke positie waarin de nieuwe hertogin zich begin 1477 bevond, hadden de gewesten hoe dan ook handig gebruik kunnen maken om van haar verregaande concessies af te dwingen. Doordat ze daarmee hun oude particularistische machtsposities weer versterkten, gingen ze dwars in tegen de centralisatietendens en dus ook tegen het ruimere historische proces van staatsvorming, dat toen in andere landen al volop aan de gang was. Niet dat de Nederlanden een achterlijk gebied vormden; naast het Franse koninkrijk en het Duitse keizerrijk vormden ze de derde continentale grootmacht in het toenmalige Europa.

Het avontuur van de toenmalige Bourgondische Nederlanden – 2,5 miljoen mensen, waarvan eenderde in de steden woonde, op een territorium dat in grote lijnen overeenkomt met de huidige Benelux – begon bijna een eeuw eerder. Met een dynastiek toeval, zoals gewoonlijk in de feodale Middeleeuwen. Toen de Vlaamse graaf Lodewijk van Male in 1384 stierf, kwam de Bourgondische hertog Filips de Stoute aan de macht, die al vele jaren was getrouwd met de enige dochter en erfopvolgster van de graaf, Margaretha van Male.

Filips – die zijn bijnaam ook al aan zijn wapengekletter had verdiend – was een bij uitstek Franse prins, een telg uit het koninklijke huis van Valois. Zijn vader was de Franse koning Jan II, van wie hij wegens zijn verdiensten in de oorlog hertog van Bourgondië kon worden. Erg belangrijk kon die grotendeels agrarische regio niet worden genoemd – ze telde maar één stad van enige betekenis, Dijon, met nog geen tienduizend inwoners binnen de muren – en alleen de wijntjes die er werden verbouwd genoten buiten het gewest enige faam. Maar ze kon dienen als proefterrein aan de grens van het koninkrijk, waar beloftevolle familieleden zich met hun politieke en andere talenten nuttig konden maken voor de Franse kroon. De nog geheel met de geest van het ridderschap behepte Filips bleek daar zo goed in, dat hij van zijn broer Karel V, eens die hun vader Jan II was opgevolgd, nog een reeks van andere grensgebieden toevertrouwd kreeg.

Een eigenmachtig vorst

In diezelfde logica paste Filips’ huwelijk met Margaretha van Male, want zo zou hij de macht kunnen verwerven over het rijke graafschap Vlaanderen. Dat hij in zijn heerschappij over Vlaanderen en later over andere gebieden in de Nederlanden als een vreemdeling kon worden ervaren, werd niet als iets bijzonders beschouwd. Na hem zouden nog zovelen als ‘vreemde bezetters’ worden gedoodverfd in de geschiedenis van de (Zuidelijke) Nederlanden. Maar die perceptie behoort tot een mythologie die pas van de negentiende eeuw dateert, al houdt ze vandaag nog altijd hardnekkig stand. In de eeuwen die daaraan voorafgingen, werd de landsheer, vreemdeling of niet, evenwel als legitiem beschouwd, zolang hij de afgesloten charters en privilegies en de daarin vervatte machtsverhoudingen maar bleef respecteren.

Algauw zou blijken dat Filips de Stoute minder voor rekening van de Franse koning optrad, maar zich integendeel gaandeweg als een eigenmachtig territoriaal vorst begon te gedragen. Hij volgde in de eerste plaats een eigen, Bourgondische agenda. Die steunde op een visie, die op langere termijn kon leiden tot het ontstaan van een groot en machtig tussenrijk tussen Frankrijk en Duitsland in, naar Lotharings model, bestaande uit bij elkaar aansluitende gewesten van in de Nederlanden tot diep in Frankrijk. Al zou het nooit zo ver komen. Maar nog bij het leven van graaf Lodewijk kon al zichtbaar worden dat Filips het zoveel rijkere en meer ontwikkelde graafschap Vlaanderen als basis voor zijn politieke ambities wilde gebruiken.

Dat het Filips menens was, bleek al uit het spektakel dat hij graag mocht opvoeren. Feesten, officiële plechtigheden of internationale onderhandelingen placht hij te omkaderen met veel praal en vertoon – de hofcultuur bereikte zijn hoogtepunt – waaruit al kon blijken dat hij zich niet zou beperken tot een rol als vazal of plaatsvervanger van de Franse koning. Karel V gold daarbij als Filips’ voorbeeld: de eerste koning die een intellectuele onderbouw aan zijn bewind probeerde te geven, dat met veel zin voor esthetiek, show en theater zichtbaar maakte en zo eigenlijk de uitvinder van het begrip ‘politiek’ was.

Geleidelijk aan bouwden Filips en zijn opvolgers, Jan zonder Vrees, Filips de Goede en Karel de Stoute, verder aan de Bourgondische droom. Ze brachten de Nederlandse gewesten bijeen door nu eens een uitgekiende huwelijkspolitiek te voeren, dan met louter militair geweld of kortweg met geld, door de loyaliteit en hun erkenning als landsheer af te kopen. Filips de Stoute had ervoor de basis gelegd, in de eerste helft van de vijftiende eeuw gaf Karel de Stoute definitief vorm aan de personele unie tussen de landen ‘van derwaarts over’, Bourgondië in Frankrijk, en de landen ‘van herwaarts over’, de Bourgondische bezittingen in de Nederlanden: Vlaanderen, Artesië, Mechelen, Namen, Henegouwen, Holland, Zeeland, Brabant, Limburg en Luxemburg, waar hij vervolgens nog drie prinsbisdommen aan toevoegde, Luik, Kamerijk en Utrecht, meestal door de bisschopsverkiezingen te manipuleren.

Weg in het Habsburgse rijk

Met geld, cadeaus of lucratieve eretitels of door hen kortweg in de luister van de Bourgondische theaterstaat te laten delen, wist Filips de Goede een groot deel van de adel en de geestelijkheid aan zich te binden. In de steden slaagde hij erin om verzet, ongenoegen en tegenstand ten aanzien van zijn centralisatiepolitiek te pareren met opmerkelijke staaltjes van evenwichtskunst, nu eens door de stedelijke elites functies te bezorgen in de centrale overheid, dan weer met uitgekiende huwelijken tussen de patricische families en leden van het Bourgondische hof en ambtenarij, en in het algemeen door een breed netwerk van cliëntelisme en patronage uit te bouwen. En dan was er ook de nu nog altijd bestaande orde van het Gulden Vlies, die Filips de Goede in 1430 met veel feestelijkheid had gesticht, waarmee hij de riddermythologie nieuw leven had ingeblazen en die uitermate doeltreffend bleek om de persoonlijke banden tussen de vorst en de adel te versterken.

Dat betekende evenwel nog niet dat hij alle machten in de Nederlanden even makkelijk tot volgzaamheid kon brengen. In de op hun zelfstandigheid gestelde steden werd zijn gezag niet altijd voetstoots erkend, wat nog verergerde toen hij in 1467 werd opgevolgd door zijn zoon Karel de Stoute. De eigenzinnige Karel joeg nog verder de Bourgondische ambities na en koos daarvoor meestal voor een dure militaire veroveringspolitiek, die hem in 1477 in Nancy fataal zou worden. Maar de druk die hij daarmee ook op zijn gewesten legde – onder meer fiscaal, om zijn oorlogen te kunnen financieren – maakte hem uitermate onpopulair. Zozeer zelfs dat historici vermoeden dat het wel eens tot een algemene opstand in de Nederlanden kon zijn gekomen als Karel niet voortijdig was gestorven.

De latente wrevel ten aanzien van de Bourgondische vorsten in de Nederlanden had vooral veel te maken met de sterke staat die zij voor hun gewesten in petto hadden. Dat werkte een centralisatie in de hand, zowel op het vlak van de personele unie zelf als binnen de deelgewesten afzonderlijk. Dat zagen de traditionele lokale machten, vooral in de rijke en bloeiende Vlaamse steden, niet altijd even graag gebeuren, omdat ze ermee hun oude privilegies door de vingers zagen glippen. Geregeld kwam het dan ook tot opstanden. De turbulente opvolging door Maria van Bourgondië bood de lokale machten dan ook de kans om de centralisatiepolitiek om te buigen tot een veeleer federaal verband, waarin de Bourgondische vorst wel erkend bleef, maar de lokale autonomie een nieuwe kans kreeg.

Maar de context was grondig veranderd, wat al bleek toen naar het einde van de vijftiende eeuw, onder Maximiliaans regentschap, de rol van de Staten-Generaal opmerkelijk aan belang won. Het wees erop dat de Nederlandse gewesten meer en meer streefden naar een gezamenlijke politiek, al was het maar om zodoende een sterkere machtspositie op te bouwen ten aanzien van de vorst. Ze aanvaardden een geleidelijk doorgevoerde stroomlijning van de instellingen, al gingen die vaak in tegen de concessies die ze in 1477 nog hadden kunnen afdwingen. Maar Maximiliaan was van zijn kant dan weer zichtbaar een andere politieke cultuur genegen, door desnoods militair opgelegde dwang waar dat mogelijk bleek te vervangen door systematisch overleg – net daarvoor toonden de centrale instellingen zich erg nuttig.

Maximiliaans ambities lagen evenwel niet in de eerste plaats in de Nederlanden. Toen hij in 1493 Rooms keizer werd, volgde Filips de Schone hem op, waarmee de Nederlanden voor het laatst door een prins van eigen bodem zouden worden geregeerd. Toen was het met het oorspronkelijke Bourgondië al gedaan, sinds het oude dynastieke stamland met het debacle van 1477 definitief in Franse handen was gekomen. Het bewind van Filips de Schone duurde ook niet lang; bij diens dood in 1506 nam Maximiliaans dochter Margaretha van Oostenrijk het bestuur als landvoogdes over en ‘verdwenen’ de Nederlanden in het zoveel grotere Habsburgse geheel. Bleef hun economische rijkdom onaangetast, ze verloren daardoor wel in hoge mate aan politieke relevantie.

Marc Reynebeau

De Bourgondische droom begon in een tamelijk onooglijk gewest, dat alleen voor zijn wijnbouw een zekere faam genoot.

Telkens weer probeerden de lokale machten hun privilegies tegen de groeiende staatsmacht te vrijwaren.

De druk van de staat bracht de Nederlandse gewesten ertoe om steun bij elkaar te zoeken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content