Het dorpje Barta’a ligt voor de helft op Israëlisch en de andere helft op Palestijns grondgebied. Knack ging op zoek naar Israëlische Arabieren en Palestijnen uit de Bezette Gebieden, en vond ze in hetzelfde dorp. Zelfs in hetzelfde huis.

Zestig jaar geleden stichtte het Joodse volk een eigen staat, Israël. Een veilig onderkomen, dachten ze, waar ze niet zouden worden vervolgd. Maar het land was al bewoond door Arabieren, en de meerderheid van hen wou in 1948 het land niet zomaar verlaten. Sommigen bleven in Israël wonen. Men noemt hen ‘de 1948-Arabieren’ of Israëlische Arabieren. Anderen vluchtten, werden verdreven of door het lot bij de Palestijnse gebieden gevoegd. Eens waren zij broeders van een stam, maar nu zijn de verschillen tussen de 1,5 miljoen Arabieren in Israël en 3,5 miljoen Palestijnen uit de Bezette Gebieden pijnlijk duidelijk. Het dorpje Barta’a is de microkosmos van die problematiek.

Als je Achmed Kabha vraagt of hij Israëliër of Palestijn is, glimlacht hij even. Achmed en de bewoners van Barta’a behoren tot de machtige Kabhafamilie, wier stamboom zo’n 300 jaar teruggaat. Het dorpje Barta’a, waar hij 54 jaar geleden werd geboren, ligt voor de helft op Israëlisch en de andere helft op Palestijns grondgebied. Achmed heeft Israëlische en Palestijnse familieleden. Je moet de geschiedenis kennen om dat te kunnen begrijpen.

In 1948 werd de Joodse staat Israël, overeenkomstig het verdelingsplan van de Verenigde Naties, in het westelijke deel van Palestina opgericht. Het oostelijk deel zou volgens dat plan een onafhankelijke Arabische staat worden. Maar de Arabische inwoners waren ontevreden met die verdeling. Ze verwachtten dat de internationale gemeenschap hun geboorterecht op het land zou accepteren en dat ze niet over hun rechten zouden hoeven te onderhandelen. Dat bleek onjuist. Meer dan 700.000 Palestijnen sloegen op de vlucht of werden verdreven. Er volgde een golf van Arabische en Joodse terreur en bloedvergieten. Die leidde tot een burgeroorlog, waarbij duizenden het leven lieten en honderdduizenden Arabieren gedwongen werden om hun huizen te verlaten. Het zogenaamde Palestijnse vluchtelingenprobleem was geboren.

Volgens de legende kwamen de strategen aan het eind van die oorlog bijeen om de wapenstilstandsgrens tussen Israël en Jordanië te bepalen. Een van de deskundigen nam tijdens de onderhandelingen een groene viltstift en zette een lijn op de landkaart. Die lijn – ze heet niet voor niets ’the green line’ – vormt sindsdien de grens. Maar in Barta’a maakten ze volgens Achmed Kabha een foutje. De grens werd door de Wadi getrokken, een klein riviertje midden in het dorp, waardoor Barta’a in tweeën werd gehakt. De gevolgen voor de bevolking waren desastreus. Families werden van elkaar gescheiden door een hek, verloofden van twee kanten konden niet trouwen, boeren konden niet bij hun land komen. De familieleden achter het hek werden automatisch ‘de andere kant’ genoemd. Kabha: ‘Toen ik nog een kind was, schreeuwden mijn ouders het nieuws letterlijk over het hek naar de andere kant, zodat familieleden wisten dat alles goed was. Op feestdagen kwamen beide kanten dicht bij het hek in de Wadi bijeen en vierden ze samen feest, maar dan wel elk aan zijn eigen kant.’

Na Israëls overwinning in de Zesdaagse Oorlog tegen Egypte, Syrie en Jordanië in 1967 werden de twee kanten tijdelijk herenigd. Israël bezette de Westelijke Jordaanoever en dus Oost-Barta’a. Het was feest in het dorp. Na bijna twintig jaar zagen familieleden elkaar terug, werden gezinnen herenigd. Maar na het uitbreken van de tweede intifada, de Palestijnse strijd, in 2000 met zijn golf van terreuraanslagen in Israël nam de geschiedenis een andere wending. Israël bouwde een muur om zich heen, ter bescherming maar ook ter afscheiding van de Palestijnen in de Westelijke Jordaanoever. Oost-Barta’a in Palestijns gebied werd een gesloten militaire zone. De afscheidingsmuur werd zo’n kilometer ten oosten van Barta’a gebouwd en Oost-Barta’a kwam vast te zitten tussen de muur en Israël. Sindsdien heeft het dorp twee gemeentehuizen en twee burgemeesters. Oost-Barta’a krijgt zijn nutsvoorzieningen van de Palestijnse autoriteiten, West-Barta’a is aangesloten op het Israëlische net.

‘IK BEN EEN ISRAëLIëR’

‘Ik ben ingezetene van Israël’, antwoordt Achmed Kabha na lang nadenken. ‘Een bewoner van West-Barta’a. Maar ik ben ook Arabier, en de Palestijnen van de andere kant zijn letterlijk mijn ooms, tantes, nichten en neven.’ Een ding is al snel duidelijk: hij wil liever niet over politiek praten. ‘Wij, de bewoners van West-Barta’a, hebben ons bij het uitbreken van de tweede intifada uitdrukkelijk afzijdig gehouden van de Palestijnse strijd, terwijl onze broeders van de andere kant op de barricaden gingen. We respecteren hun strijd en ik voel mee met hun leven in moeilijke omstandigheden, maar ik ben Israëliër en ik wil hier wonen en leven.’ En als Israël in de toekomst in het kader van vredesonderhandelingen met de nieuwe Palestijnse staat West-Barta’a aan de Palestijnse Autoriteit zou geven, in ruil voor grote Joodse nederzettingen, dan zou deze gepensioneerde onderwijzer dezelfde dag zijn spullen pakken en naar een ander dorp in Israël verhuizen.

‘De mensen in West-Barta’a zijn veranderd, begrijp je. Wij zijn verisraëlist, we zijn moderner, ruimdenkender. Wij kunnen niet in de Westelijke Jordaanoever wonen. Zij, de andere kant, hebben altijd onder bezetting geleefd en dat merk je. (snel:) Natuurlijk blijven we broeders en op persoonlijk vlak verschillen we niet zo erg.’ Maar als we even later op de soek, de grote markt aan de rand van Oost-Barta’a lopen, waar de producten voor wegwerpprijsjes worden aangeboden, laat hij zich ontvallen dat hij zijn boodschappen in West en niet in Oost doet, al zijn de prijzen in het westen van de stad veel hoger. ‘Tss, de Palestijnse Autoriteit…’ Hij haalt veelbetekenend zijn neus op. ‘Ze rommelen maar wat aan en nemen het niet zo nauw met hygiëne en productcontrole.’

We rijden via het stoffige en drukke dorpsplein dieper Oost-Barta’a in. Er is geen fysieke scheiding tussen Oost en West – het enige markeringsteken is het riviertje dat door het dorp loopt. Ik probeer de twee Barta’a’s van elkaar te onderscheiden. Wie zijn hier de Israëliërs en wie de Palestijnen? West is een typisch Israëlisch Arabisch dorp, een kleurig en rommelige mengelmoes van tegen elkaar geplakte moderne huizen met verharde wegen, gescheiden door braakliggende terreinen. In Oost zijn de meeste wegen onverhard en slecht onderhouden. De infrastructuur staat op instorten. Veel kleine handelaars maar ook bedelaars zijn tijdens de bouw van de afscheidingsmuur, toen ze hun handel zagen instorten omdat de Israëlische kopers niet meer naar de Westelijke Jordaanoever kwamen, naar het oostelijk deel van Barta’a gevlucht. Dat heeft het dorp veranderd in een grote derdewereldmarkt met containers, hutten en kraampjes. Oude vrachtwagens met groene Palestijnse nummerplaten wringen zich door de smalle straatjes. Tijdens het weekend is het hier een drukte van jewelste. De Palestijnse ramsjprijzen trekken veel Israëlische kopers aan, en de handel floreert.

De bewoners van Oost- mogen niet in West-Barta’a komen, want als ze over de rivier – die hier en daar maar twee meter breed is – naar West springen, riskeren ze drie maanden gevangenisstraf, 1000 sjekel boete en zelfs deportatie naar de ‘echte’ Westelijke Jordaanoever aan de andere kant van de afscheidingsmuur.

Hoe lost Hani Abu Eabed dat probleem op? Zijn huis is letterlijk over het stroompje en dus de grens gebouwd. De ene kant van het huis ligt in Israël, de andere kant in de Palestijnse gebieden. Abu Eabed is Palestijn. Zijn vrouw is Israëlische. Het lijkt een onderwerp voor een komedie. Als in een weerhuisje gaat zij via de Israëlische voordeur binnen en komt hij via de Palestijnse achterdeur naar buiten. Hij werkt in de Palestijnse gebieden en moet elke dag via de controlepost reizen. De Israëlische nationaliteit krijgt hij niet. Hij heeft een speciaal pasje om zijn eigen huis binnen te gaan. Onlangs lag er bij het echtpaar Abu Eabed een officiële aanzegging tot afbraak van het huis in de bus.

‘We denken dat Israël van plan is om de muur in de Wadi te bouwen’, zegt Abu Eabed ongerust. ‘Daarom willen ze nu onze huizen afbreken.’ Hoe het nu verder moet, zou hij echt niet weten. Zijn vrouw zal letterlijk van hem worden gescheiden.

KOELKASTEN VERBODEN

‘Zijn het voornamelijk die fysieke belemmeringen en angsten die het verschil tussen bewoners van Oost en West ofwel tussen Palestijnen en Israëlische Arabieren aangeven?’ vraag ik aan Madjdi Kabha, de locoburgemeester van Oost-Barta’a. Hij denkt even na, schikt de papieren op zijn bureau en antwoordt: ‘Er zijn twee niveaus.’ Hij wijst naar Achmed. ‘Wettelijk zijn zij volledig Israëlische burgers. Wij zijn Palestijnen en vallen onder de Palestijnse Autoriteit voor het dagelijks bestuur maar onder Israël voor het militaire bestuur en voor veiligheidszaken. Wij mogen Oost-Barta’a alleen met een speciale vergunning verlaten. Zij kunnen vrij reizen.’

En wat dat in de praktijk betekent somt Madjdi op: ‘Als iemand uit Oost ziek is, kan hij nauwelijks naar een ziekenhuis. Hij moet een vergunning hebben om via de controlepost, lopend door de veiligheidstunnel, naar de andere kant te gaan waar een Palestijnse ambulance hem opwacht. Het hele proces kan uren duren. Vorig jaar is een oude vrouw bij het checkpoint gestorven omdat ze niet snel genoeg bij het ziekenhuis was. Verder moeten we een vergunning hebben om producten uit de Westelijke Jordaanoever in te voeren. We mogen geen producten in Israël kopen. Vorige winter hadden we brandstof nodig, maar de quota was bereikt. En dan geldt het motto op is op. Ten slotte liggen onze lonen veel lager dan die in Israël, maar het prijsniveau is door de vele Israëlische klanten kunstmatig hoog. Kortom, wij zitten hier in een kooi.’

Achmed, die tijdens het gesprek aandachtig heeft geluisterd, reageert verbaasd: ‘Dit weten de bewoners van West niet. Alles hadden we voorzien, maar de bouw van de muur en de gevolgen ervan gaan onze stoutste fantasie te boven.’ Madjdi steekt zijn hand op. ‘Wacht even, ik wil nog wat toevoegen. De problematiek van de Palestijnen ligt anders dan bij de Israëlische Arabieren. Palestijnen vechten voor vrijheid en een onafhankelijke staat, terwijl Israëlische Arabieren als een minderheid in een Joodse staat voor gelijke rechten opkomen. Maar als het erop aankomt, denken Palestijnen en Israëlische Arabieren hetzelfde. En weet je waarom?’ Hij kijkt Achmed en ons indringend aan. ‘We geloven allemaal in het woord van de profeet Mohammed, de Koran. Volgens de tafsir (de uitleg) is onze huidige situatie hier maar tijdelijk. Dit gebied zal in conflict leven, maar eens zullen de moslims hier zegevieren. De kwestie is dat we niet weten wanneer het gebeurt.’

Dus vredesonderhandelingen en pogingen tot toenadering en normalisering zijn zinloos? Wachten moslims gewoon op die overwinning? Madjdi’s gezicht betrekt. ‘Nee, je moet oppassen met veralgemeningen. Wij geloven zeker dat het mogelijk is om langere periodes in rust samen te leven. Die periodes zouden zelfs 400 jaar of langer kunnen duren. De gedachte dat de huidige situatie tijdelijk is, maakt dat Palestijnen de gevolgen van de bezetting kunnen dragen, want eens zal het tij keren en zullen ze overwinnen.’ Achmed, lachend: ‘Maar het verschil zit ‘m in de tijd. Het is nu niet hun tijd.’

DOOR SIMONE KORKUS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content