Zijn de woestijnjaren van het Luikse voetbal achter de rug? Na bijna een kwarteeuw maakt Standard weer jacht op de titel, zondag komt Anderlecht op bezoek. De bijna onzichtbare hand aan de teugels is van Luciano D’Onofrio.

De goed verborgen top van Standard. Voorzitter Reto Stiffler is een Zwitser die zelden op de club komt. Ook de Franse hoofdaandeelhouder Robert Louis-Dreyfus komt veeleer bij gelegenheid over. Van ondervoorzitter Luciano D’Onofrio krijgt het grote publiek alleen het beeld van een verre, kleine man op de tribune te zien. Hooguit zoomt een camera tijdens een wedstrijd op hem in. Andere beelden van de ondervoorzitter zijn er nauwelijks. Zeker geen televisie-interviews. ‘Ik weet dat het paradoxaal klinkt: er is nooit zo veel voetbal op de televisie geweest. Maar ik hou er niet van om in de schijnwerpers te staan. Het is een vorm van verlegenheid misschien, of nee, van schroom. Ik wil discreet werken.’

Soms komt Luciano D’Onofrio toch in de pers. Dan gaat het over een huiszoeking of over de uitspraak van een Franse rechtbank. De naam D’Onofrio is al enkele keren opgedoken in dossiers over witwaspraktijken bij het aan- en verkopen van spelers. D’Onofrio zelf zegt dat hij altijd correct gewerkt heeft. Het is niet het enige verbazingwekkende verhaal uit zijn leven. In 1958 kwam hij als migrant met zijn Italiaanse ouders in Luik wonen. Hij speelde voetbal in Ans, maar later net zo goed in Amerika en in Portugal. Daarna zwierf hij jarenlang als spelersmakelaar door Europa. Hij had persoonlijke contacten met de voorzitters van Barcelona, Real Madrid, Bordeaux, Marseille en tal van Italiaanse topclubs. Hij had een hand in opmerkelijke transfers waarin spelers tot en met Zinedine Zidane betrokken waren. Niet slecht voor een Italo-Belg.

Zeven jaar geleden boog Luciano D’Onofrio zich over het noodlijdende Standard. Adidas-topman Louis-Dreyfus kwam tot een akkoord met de vroegere eigenaars. Hij wou 25 miljoen euro investeren om de club te redden. Als voorwaarde stelde hij dat Luciano D’Onofrio zich met de gang van zaken zou bezighouden en samen met hem zou investeren. Dat was het begin. Ondertussen heeft D’Onofrio officieel zijn makelaarsactiviteiten stopgezet. Sinds vorig jaar is hij ondervoorzitter van Standard. Er lopen vele lijnen door zijn leven. Speler, manager, makelaar, leidinggevende, en aandeelhouder. Zodat er eigenlijk maar één zinnige beginvraag is.

Is er iets belangrijker dan voetbal?

LUCIANO D’ONOFRIO: Ik ben een voetbalmens. Ik zit er nu veertig jaar in. Het is altijd mijn enige bezigheid geweest. Nu nog. Ik verkoop geen gebouwen, ik heb geen fabriek, ik hoef geen merk buiten het voetbal uit te dragen. Alles is voetbal. Elke dag staat er in het teken van. Ik heb veel gereisd. Ik heb er daarom ook voor gekozen om pas op latere leeftijd aan een gezin te beginnen. Ik ben nu rustiger geworden, dat is waar. Vandaag zit ik maar vier tot vijf maanden per jaar in het buitenland. Veel minder dan vroeger. Toen was ik hooguit twee, drie maanden thuis.

Het mooiste was spelen, hebt u vroeger al gezegd.

D’ONOFRIO: Ik zeg geregeld tegen spelers dat ze niet weten hoe gelukkig ze zijn. Voor mezelf is het niet helemaal gelopen zoals ik het wou. Ik had meer willen bereiken. Maar door een beenbreuk moest ik stoppen, ik speelde toen op eersteklasseniveau. Een geluk bij een ongeluk misschien. Het heeft mij in staat gesteld om mij op andere bezigheden te werpen.

Ook toen al had u gemakkelijk toegang tot clubbestuurders. Iemand heeft over u gezegd dat u de kunst van het verleiden verstond.

D’ONOFRIO: Ik bedank de man die dat zo treffend heeft verwoord. Maar ik kan dat moeilijk bevestigen. Ik heb omgang gehad met de voorzitters van de grootste clubs in Europa, en ik zou niet kunnen zeggen hoe ik daarin geslaagd ben. Ik kon altijd op hun sympathie rekenen. Ik denk niet dat ik dat bewust in de hand gewerkt heb. Het is vanzelf gegaan. Het maakte deel uit van mijn natuur. Waarom vind je iemand sympathiek en waarom vindt die ander jou sympathiek? Dat kun je moeilijk uitleggen.

Hoe slaagde u er bijvoorbeeld in om manager en algemeen directeur bij FC Porto te worden? U was een Belg in Portugal, u had er voetbal gespeeld, maar u had er ook geen explosieve carrière achter de rug.

D’ONOFRIO: Toen ik met die beenbreuk zat, ben ik naar Italië uitgeweken. Ik zag dat het moeilijk zou worden om als speler terug te komen. Ik kende de gedelegeerd bestuurder van Inter Milaan. Die heeft mij toen gevraagd om hem te assisteren. Als freelancer. Ik stond niet in het organigram van de club. Even later heeft de ondervoorzitter van Porto contact met mij opgenomen. Hij vroeg mij om voor een gesprek over te komen. We kwamen snel tot een overeenkomst. Op termijn ben ik daar tot manager geëvolueerd. De tijd brengt altijd de waarheid aan het licht. Dat zeg ik vaak. Als je na verloop van tijd in een bepaalde zaak overeind blijft, wil dat wat zeggen.

Maar hoe hebt u dat aangepakt? Hoe bent u mettertijd spelersmakelaar geworden?

D’ONOFRIO: Toen ik voor Porto werkte, heb ik enkele spelers begeleid. De regels lieten dat toe, je mocht een en ander combineren. Ik heb me blijkbaar niet slecht uit dat soort van situaties gered. Later heb ik er meer tijd en werk in gestopt. Ik vond het prettig om te doen. In het begin was het mij zeker niet om het geld te doen, hoewel iedereen mag verdienen voor wat hij presteert. Dat het in sommige gevallen met andere marges gebeurt, is geen uitvinding van mij. Ik heb het leven en de wereld niet gemaakt, ik heb niet gezegd hoeveel ik moest verdienen.

Naar verluidt had u altijd veel over voor de spelers die u begeleidde. U stond op elk uur klaar voor ze.

D’ONOFRIO: Ik ben nooit 24 uur op 24 met hen bezig geweest. Je moet ze in hun leven laten. Het was hun bezigheid, hun beroepsleven. Ik was er als ze mijn raad nodig hadden of als ze met een moeilijkheid zaten. Ik heb me ook nooit met hun privé-problemen beziggehouden, hooguit gaf ik mijn mening.

U bent in Frankrijk in beschuldiging gesteld voor verdachte geldtransacties bij transfers van spelers. Hindert u dat in uw werk op Standard?

D’ONOFRIO: Standard heeft er niets mee te maken. Het gaat in het bijzonder over de transfers van Christophe Dugarry en Fabrizio Ravanelli, maar die zijn gebeurd voor ik bij Standard binnenkwam. In beschuldiging gesteld? Ja, maar het proces moet nog komen. Dan zullen we zien.

Het maakt u niet onrustig?

D’ONOFRIO: Ik heb mij niets te verwijten. Als je een gerust geweten hebt, hoef je niet bang te zijn.

Schaadt het u niet dat u op die manier in de pers komt?

D’ONOFRIO: Ik heb het al gezegd: ik ben een man die niet van mediapubliciteit houdt, niet ten goede en ook niet ten kwade. Ik denk dat ik alles volgens de regels gedaan heb. Het hangt er alleen van af hoe je sommige dingen interpreteert. Ik heb mijn werk gedaan en ik ben ervoor betaald.

Is er een marge voor interpretatie?

D’ONOFRIO: Natuurlijk. Ongelukkig genoeg. Zoals in vele zaken. Als je geld verdiend hebt, vragen ze: ‘Waaraan hebt u dat geld verdiend?’ En als je er geen geld voor gekregen hebt, merken ze op: ‘Dat is niet normaal, waarom hebt u er niets aan verdiend?’ Nog eens, ik blijf ervan overtuigd dat ik al mijn zaken naar behoren afgehandeld heb.

U bent aandeelhouder van Standard. Bent u in dat opzicht tevreden? Zijn alle lelijke verhalen uit het verleden opgehelderd?

D’ONOFRIO: Maar er waren niet zoveel lelijke verhalen. Het was nodig om de club op alle niveaus te reorganiseren, dat is waar. Voor het overige moesten we langzaam vooruitgaan in sportieve prestaties en in infrastructuur. De kers op de taart is een kampioenstitel of een bekeroverwinning. Die hebben we moeten missen. Als ik de voorbije jaren overschouw, heeft van de topvier in België alleen Standard nooit in de Champions League gespeeld. Dat heeft niet alleen financiële gevolgen. Het bereiken van de Champions League geeft je als club ook sportief een nieuwe spankracht. Die positieve dynamiek stelt je in staat om het nog hogerop te proberen. Alleen hebben we die gelegenheid nog niet gehad. Dat is vervelend. Toch is ons budget nu al vijf jaar na elkaar in evenwicht en kunnen we een positieve balans voorleggen. Als aandeelhouder moet je dan heel tevreden zijn.

D’ONOFRIO: Er waren grote moeilijkheden op dat ogenblik, om niet méér te zeggen. De zaken lagen niet eenvoudig. Dat doen ze nog altijd niet. Eén ding wil ik duidelijk stellen: ik ben niet bij Standard binnengekomen om de leiding in handen te nemen. Ik wou helpen om de club in leven te houden. Ik heb mijn relaties aangesproken en ik heb nieuwe investeerders aangebracht. Dat was mijn bijdrage. Voor het overige spreek ik niet van persoonlijke verdiensten. Iedereen van ons heeft die: Michel Preud’homme, Pierre François, de trainers. Mijn taak bestaat erin om de dingen te stroomlijnen: financieel, administratief, sportief. Iedereen is egoïstisch, dat mag tot op een bepaalde hoogte, maar je mag je er niet op vastpinnen. Iedereen moet aan Standard geven wat de club toekomt. De belangen van Standard gaan voor op ieders persoonlijke belangen.

De club heeft toch ook voordeel gehad uit de vele relaties. Zonder u zou een speler als Sergio Conceiçao nooit naar Standard gekomen zijn.

D’ONOFRIO: Dat zal ik niet ontkennen. Het was goed voor Standard en het was goed voor mij. Ik heb Conceiçao leren kennen toen hij als junior bij Porto speelde. Hij heeft mij om raad gevraagd, ik heb hem die gegeven. Een tijd lang ben ik niet meer zijn makelaar geweest. Toen hij na Lazio, Parma en Inter terug bij Porto belandde en zijn contract eindigde, heeft hij uit meerdere voorstellen voor Standard gekozen. Ik denk dat hij het gedeeltelijk gedaan heeft omdat het een uitdaging voor hem was, en gedeeltelijk ook omdat ik hem jarenlang geholpen heb.

Hij is Portugees, Italiaans en Europees kampioen geweest. Kan de Belgische titel dan nog een uitdaging zijn?

D’ONOFRIO: Conceiçao is een vechter. Hij is een winnaar. Ik ben er bijna zeker van dat hij de titel die hij met Standard zou behalen, hoger zal waarderen dan sommige andere. Het is zo lang geleden dat Standard kampioen geweest is. Die titel zou enorm veel mensen plezier doen. Het zou hem een persoonlijke voldoening geven dat hij daaraan meegewerkt heeft.

De voorbije jaren was het een heen-en-weer van spelers op Sclessin. Dit is het eerste seizoen van betrekkelijke rust. Heeft dat meegespeeld in de betere prestaties?

D’ONOFRIO: Stabiliteit kan zijn voordelen hebben. Dat geef ik toe. Maar het is geen absolute waarheid. Ook als je een ploeg nauwelijks wijzigt, kunnen spanningen optreden. Soms gaat zo’n ploeg zelfs achteruit. Dat heb ik overal in Europa kunnen vaststellen. Het heeft meer te maken met de geestesgesteldheid van de spelers, hun persoonlijkheid, hun professionalisme. En vergeet de technische staf niet. Ook die speelt mee in het vormen van een ploeg. Denk niet dat we het voor het geld doen. Het belangrijkste doel is een sportieve groep te vormen. Ik ken weinig clubs, ik denk zelfs dat ik er geen enkele ken, die geld verdienen aan het kopen en verkopen van spelers.

De rust van dit jaar was dus geen bewuste keuze? Het is gewoon zo gebeurd.

D’ONOFRIO: Natuurlijk wil je altijd rust. Maar sommige dingen kun je niet voorzien. Sinds het arrest-Bosman hebben spelers veel meer macht gekregen. Als iemand weg wil, kun je dat niet echt verhinderen. Ik kan zo’n speler ook begrijpen. Natuurlijk hadden we Emile Mpenza, Daniel Van Buyten, en Ivica Dragutinovic graag gehouden. Maar een uitzonderlijk aanbod kun je niet tegenwerken.

Als aandeelhouder wilt u geld verdienen, maar als leidinggevende moet u een clubdoel nastreven. Komen die dingen soms niet in aanvaring met elkaar?

D’ONOFRIO: Nee. Iedereen kent zijn verplichtingen hier. Iedereen weet hoe het moet in Standard. En je moet rechtvaardig blijven. Ik kan me natuurlijk eens vergissen. Maar ik heb er geen problemen mee om de dingen duidelijk te stellen, voor om het even wie, voor een speler, de dokter, een directeur, mijzelf.

Ook voor de trainer, want die is ook uw broer? Hoe ging het eind vorig seizoen: hij was weg, maar toen kwam Eric Gerets niet, en stond uw broer Dominique er opnieuw?

D’ONOFRIO: Hij had gezegd: ‘Ik stop ermee, het is beter voor Standard.’ Hij was ook moe. Ik kon dat begrijpen. Het is moeilijk om iemand te overtuigen die zijn keuze al gemaakt heeft. Michel Preud’homme heeft met hem gepraat, maar hij bleef bij zijn standpunt. Preud’homme heeft toen meerdere gesprekken met Eric Gerets gevoerd. Daaruit bleek een bereidheid van Eric om te onderhandelen. Maar hij kreeg een ander aanbod uit Turkije. Ook privé-moeilijkheden hebben hem uiteindelijk doen besluiten om niet naar Standard te komen. Andere trainers stonden er op dat ogenblik niet klaar. We hebben de zaak besproken met de raad van bestuur en met de directie, en daarna is Michel opnieuw met mijn broer gaan praten. Die heeft bedenktijd gevraagd, een maand, om een en ander te laten bezinken. Daarna heeft hij zijn akkoord gegeven. Hij had ook nee kunnen zeggen.

Zal het moeilijker zijn om hem te ontslaan?

D’ONOFRIO: Integendeel. De omgeving gaat harder met hem om dan met een buitenstaander. Dat weet hij van in het begin. Hij heeft altijd minder krediet gekregen, want hij is de broer van. Dat is nog altijd zo. Natuurlijk is dat niet fair. Als een andere trainer hier de voorbije vier maanden gewerkt had, zouden ze hem alle mogelijke verdiensten toegeschreven hebben. Nu niet.

Standard lijkt met Michel Preud’homme ook zijn vroegere plaats in de voetbalbond herwonnen te hebben. Mag hij van u weg, als hij straks de kans krijgt om Jan Peeters als voorzitter op te volgen?

D’ONOFRIO: Standard moet zijn vertegenwoordiger hebben. Dat heb ik altijd gewild. Maar ik zal eerlijk zijn: ik heb liever dat hij blijft. Veel hangt ook af van het feit of Roger van den Stock zich kandidaat stelt. Roger van den Stock heeft het beste profiel. Dat heb ik zo met Michel besproken, en hij is het ermee eens. Als Van den Stock voorzitter wil worden, moet je hem daarin ondersteunen. Als het anders uitvalt, zal Michel zelf zijn keuze moeten maken.

De naam D’Onofrio stamt van een Egyptisch woord dat ‘altijd gelukkig’ betekent. Bent u dat?

D’ONOFRIO: Ik heb veel levensvreugde meegekregen van mijn ouders. Ze waren gelukkig in hun wereld van arbeiders en migrantenfamilies. Mijn vader en mijn jongste broer zijn ondertussen gestorven. Maar ik heb nog twee zussen en mijn broer. En er is mijn moeder. La Mama. ( lacht) We komen geregeld bij haar samen, met Kerstmis, dikwijls op zondag. We zijn gelukkig over de manier waarop het leven zich voor ons afgewikkeld heeft. Ik spreek voor mijn broer en mijzelf. Waar het op aankomt, is dat je in de eerste plaats goed voor jezelf bent. Dat geeft je de lust om ook goed met anderen te leven. Het evenwicht tussen die twee is geluk.

Door Piet Cosemans

‘Ik zeg geregeld tegen spelers dat ze niet weten hoe gelukkig ze zijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content