Charlotte Hobson beschrijft de Russen als warmbloedige mensen die geen kans kregen om volwassen te worden.

Charlotte Hobson, ‘Zwarte aarde’, vertaald door Marion Op den Camp. Uitgeverij Atlas, Amsterdam, 239 blz., euro 16,50.

‘Wie drinkt in de morgen heeft de hele dag vrij’, luidt een Russisch gezegde. In de Russische stad Voronezj maakt de Britse studente Charlotte Hobson snel vorderingen in het aankweken van Russische zeden. Maar omdat echte intimiteit er niet mogelijk is, weigert ze wel seks in het seksueel bevrijde studentenhuis nr. 4 waar de vrijende koppels uit de kasten vallen. Door de coïtale esbattementen staat het gebouw op zijn grondvesten te schudden: ‘Ik was vast niet de enige die dit zachte, aanhoudende gebonk hoorde, de polsslag van het seksleven in ons studentenhuis. Kraak-kraak… Zelfs de muren trilden; het hele gebouw voegde zich vreugdevol en gedachteloos in het ritme.’

De eerste weken heeft Hobson nog moeite met de Russische taal. Om zich verstaanbaar te maken grijpt ze naar woorden die ze leuk vindt, zonder precies te weten wat ze betekenen. Daar staan haar toehoorders vaak paf van. Ze gebruikt verzen van gedichten die ze nog uit het hoofd kent. Als ze in haar kamer een kakkerlak ziet wegschieten, haalt ze er Poesjkin bij: ‘Helaas, hij zoekt niet naar geluk, noch vlucht hij ervoor weg.’

Het is een plezier om Hobson te lezen. Ze schrijft in een zinnelijke taal over de ijzige winter en over de plotse lente die ervoor zorgt dat de opspringende ijsblokken in de rivier gaan bulderen als kanonnen. Ze beschrijft de zomerse zwarte aarde van Voronezj zo treffend, dat je de geuren van de zoete aardappelen die er gekweekt worden bijna kunt opsnuiven. Hobson is niet toevallig een schrijfster die snel merkt dat het Russische woord ‘pisat’ zowel schrijven als schilderen kan betekenen. Ze slaagt er zelfs in om de stank te laten janken.

Hobson is ook een goede en ontvankelijke waarneemster. Ze beschrijft de Russen als warmbloedige mensen die van het sovjetsysteem geen kans kregen om volwassen te worden. Die infantiliteit wordt goed samengevat in de persoon van Petja, een jonge alcoholicus die het niet overleeft. Petja droomt van de ideale huisvesting: hij en zijn moeder leven in hetzelfde huis, maar in volkomen gescheiden kamers. Op één vitaal punt zijn de kamers met elkaar verbonden, namelijk door een tweedeurskoelkast met zijmotor. Moeder doet hem aan haar kant vol, en Petja eet hem aan zijn kant leeg: ‘Moederliefde in zijn meest elementaire vorm’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content