‘Schooltaal is zo ongelooflijk ingewikkeld geworden dat een gewoon mens daar niets meer van begrijpt.’ De Vlaamse minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten over haar beleidsnota, en over de behoefte aan duidelijke taal en eenvoudige regels.

Minister Vanderpoorten gaat geregeld op schoolbezoek om te praten met directies, leerkrachten en leerlingen. In haar kantoor hangen dan ook overal tekeningen en knutselwerkjes. De tientallen mappen met opschriften als ‘Problemen in school X’ bewijzen dat de schoolbezoeken geen ‘Blijde Inkomsten’ zijn. En dat is ook niet de bedoeling: de minister wil weten wat goed en vooral ook wat fout gaat. Een perfect voorbeeld van dat laatste is het decreet van de hogescholen. Zes jaar na de invoering is de negende versie in omloop, de tiende moet nog goedgekeurd worden en de elfde is in voorbereiding. Daar vindt een kat haar jongen niet in terug.

Marleen Vanderpoorten: Het onderwijs is een van de ergste sectoren om regels voor te maken. Onderwijsmensen hebben verschillende statuten, soms denk ik dat elk dossier anders is. We moeten dringend naar een veel eenvoudiger regelgeving, dat staat trouwens in het regeerakkoord. Als we op onderwijs ons huiswerk goed maken, kan dat een voorbeeld zijn.

Als een minister zegt dat regels eenvoudiger worden, houdt iedereen zijn hart vast.

Vanderpoorten: We zijn van plan om elk decreet te laten voorbereiden door werkgroepen en te laten toetsen door mensen uit de praktijk. Ik wil daarbij toch nog eens duidelijk maken dat ik de vakbonden niet wil uitschakelen, zoals zo vaak geschreven is. Zij blijven mijn overlegpartners en ze hebben veel knowhow.

Ik ben wel geschrokken van de reactie van de vakbonden, die zich presenteren als de enige vertegenwoordigers van de leerkrachten. De ervaring en kennis van directies en leerkrachten zelf is ook belangrijk. Ik sluit niemand uit, ik wil juist iedereen erbij betrekken. Dat is ongelooflijk moeilijk.

Dat blijkt wel. De vervangingspool voor jonge leerkrachten stuitte op verzet van de netten, maar ook van de vakbonden.

Vanderpoorten: Daar gaat het om een technisch probleem dat weer samenhangt met het moeilijke onderwijsstatuut. De VDAB zou die pool van werkzoekende leerkrachten organiseren, maar een VDAB-contract is anders dan dat van leraren. We denken nu dat de VDAB wel als bemiddelaar kan optreden.

U verwacht veel van die vervangingspool: die zou het tekort aan onderwijzers en leraren oplossen en meer afgestudeerden naar het onderwijs leiden.

Vanderpoorten: Er is een tekort aan onderwijzers, maar tegelijk studeren meer jongeren voor onderwijzer of onderwijzeres. Over enkele jaren is dat tekort dus opgelost. Maar ondertussen is er een probleem. Ook in het secundair onderwijs, waar voor sommige vakken moeilijk kandidaten te vinden zijn.

De vervangingspool kan dat misschien oplossen. Jonge leraren die niet meteen een job vinden in het onderwijs verdwijnen vaak voorgoed in de particuliere sector. Via de pool worden ze toegewezen aan een ‘ankerschool’: ze hebben een baan, maar kunnen worden ingezet als interimaris.

Dat is natuurlijk geen structurele oplossing. Het beroep aantrekkelijker maken, is dat wel. De beeldvorming over het onderwijs is nu te eenzijdig negatief. Daardoor haken veel jonge mensen af.

U roept de media op een correct beeld te geven. Wijlen minister van Onderwijs Daniël Coens zei ooit in het parlement dat leraren geen tweehonderd dagen per jaar werkten. Secretaris-generaal Georges Monard herhaalde dat elke leraar maar acht leerlingen had.

Vanderpoorten: Vanuit het beleid moet de boodschap tenminste correct worden weergegeven. Zo is iedereen ervan overtuigd dat er in de particuliere sector veel meer te verdienen valt. Dat is alleen waar voor bepaalde opleidingen: informatici bijvoorbeeld. Nog een voorbeeld: de vakbonden spreken zeer veel over looneisen, alsof dat de allereerste vraag van de onderwijsmensen is.

Maar dat klopt niet helemaal met wat ik hoor: loonsverhoging is niet de eerste eis, al wil iedereen graag meer verdienen.

Toch gingen meer jongeren voor onderwijzer studeren op het ogenblik dat onderwijzers evenveel verdienden als regenten. Maar wat is dan wel de eerste eis?

Vanderpoorten: Er is veel vraag naar ‘comfort’ en dat is een heel complex gegeven. Leraren vragen beter uitgeruste klassen en beter didactisch materiaal, zeker wat informatie- en communicatietechnologie betreft. Ze willen meer morele ondersteuning, kleinere klasgroepen en minder administratieve rompslomp. Ik heb nu gezien hoeveel papier een kleuterleider moet invullen. Dat is echt indrukwekkend. Daar moet dringend over gepraat worden en niet alleen in het kleuteronderwijs.

Kleinere klassen betekenen minder werk en eigenlijk een soort loonsverhoging.

Vanderpoorten: Er is een beperkt budget en dus moeten we prioriteiten stellen. Ik zou veeleer de omkadering willen vergroten en dus meer mensen inzetten. Dat kost ook geld, maar levert volgens mij ook een inhoudelijke meerwaarde op. Met kleinere klassen – zeker in het beroepsonderwijs – kun je schitterende dingen doen.

Ondertussen is de scholen wel gemeld dat de 2,5 procent besparingen waartoe de vorige regering had beslist, worden doorgevoerd. Als oppositielid was u daartegen.

Vanderpoorten: In de oppositie was het allemaal eenvoudiger. De oppositie hoeft het budgettaire aspect niet mee te berekenen. Dat doet de huidige oppositie ook niet. De belangrijkste en ook de moeilijkste taak van een minister is binnen het budget prioriteiten te stellen.

U kan de besparing gewoon afschaffen.

Vanderpoorten: Dat kan, maar dat is iets te eenvoudig. We denken aan een andere oplossing: de besparing gaat door, en daarna kunnen we het uitgespaarde geld gebruiken om de scholen te belonen die de herstructurering goed hebben uitgevoerd.

Dat is een omweg. Het plan gaat er trouwens van uit dat meer informatica werk en dus mensen uitspaart, terwijl uw federale collega voor Ambtenarenzaken Luc Van den Bossche juist beweert dat meer informatica meer mensen betekent. Geldt dat dan niet voor schooladministratie?

Vanderpoorten: We zijn eigenlijk wat te optimistisch geweest door te denken dat meer computers minder werk betekenen. Computers bieden meer mogelijkheden en sommige dingen – leerlingen tellen bijvoorbeeld – gaan sneller. Maar in zijn totaliteit zal men meer mensen nodig hebben.

En toch bespaart u: er komt minder administratief personeel.

Vanderpoorten: Ja, we zitten met dat decreet uit de vorige regeerperiode. We zullen dat uitvoeren en tegelijk heel nauwlettend moeten toezien waar de knelpunten zijn.

Wat ook eenvoudiger was in de oppositie: zeggen dat kinderen pas vanaf drie naar school mogen. Het blijft dus 2,5 jaar, maar de ‘overgang zal beter worden’. Wat wil dat zeggen?

Vanderpoorten: We hebben daar twee denksporen: meer pedagogische ondersteuning in kinderdagverblijven, wat wil zeggen dat kleuterleiders en kleuterleidsters worden ingezet in kinderdagverblijven. En omgekeerd, meer steun door kinderverzorgsters voor de kleinsten in het onderwijs. Ik stel vast dat in kleuterscholen veel tijd besteed wordt aan eenvoudige taken als naar het toilet helpen gaan. Ik zie bij mijn schoolbezoeken ook dat kleuterklassen ingericht zijn met slaaphoekjes en zo meer. Ik lees nu ook dat kinderen in het eerste en tweede leerjaar behoefte hebben aan een dutje na de middag, dus we kunnen ons voorstellen wat dat voor de kleinste kleuters betekent. Alleen moeten we ons wel afvragen of dat de taak is van het onderwijs.

Maar een overgangsfase is in ieder geval goed. Daarvoor moeten we aan tafel gaan zitten met collega Mieke Vogels van Welzijn. De samenwerking tussen departementen is echt niet zo eenvoudig, dat heb ik ondertussen ook wel geleerd. Er bestaat wel degelijk een territoriumgevoel. Concreet zullen we moeten nagaan wat de mogelijkheden zijn, ook budgettair. Er is duidelijk wel een probleem van infrastructuur.

Een ander probleem is juist dat migrantenkinderen, die zo al moeilijk naar de kleuterschool te krijgen zijn, door een latere instapleeftijd juist meer achterstand zullen oplopen.

Vanderpoorten: Dat is inderdaad hetgeen me het meeste zorgen baart en het belangrijkste argument om de instapleeftijd toch te behouden. Dat is naar mijn gevoel het enige echte argument: we moeten zeer voorzichtig zijn dat we de achterstand niet vergroten. Ik wil geen dualisering in het onderwijs.

Dan is het toch opvallend dat uw beleidsnota juist het beroepsonderwijs en het buitengewoon onderwijs zo stiefmoederlijk behandelt. Vooral daar is er sprake van achterstand en schoolmoeheid.

Vanderpoorten: Dat is inderdaad niet voldoende uitgewerkt en daar zijn problemen, dat weten we. Te veel kinderen komen in het Buitengewoon Onderwijs terecht, sommige afdelingen – bijvoorbeeld degene die gedragsproblemen opvangen – zijn overbelast. De leervakken zijn ook te weinig geënt op het leven van de kinderen en de jongeren. Daardoor worden ze schoolmoe en haken ze af. Maar ook daar zitten we met de lerarenopleiding waar een enorme kloof is tussen de theorie en de praktijk.

We moeten dringend een groot debat opstarten over wat we van het onderwijs en de leraren verwachten. Zijn die inderdaad overbelast of is het normaal dat een leraar ook andere taken krijgt toegewezen?

Ik som de andere taken even op: preventie en aanpak van drugsgebruik, pesten, geweld, vandalisme, spijbelen en racisme. Verder: burgerzin, zorgverbreding, leerlingvolgsystemen, begeleiding van niet-geslaagde leerlingen, rijbewijs, meer sport, meer cultuur, mentor voor jongere collega’s, gebruik van pc’s en multimedia. Dat is niet niks. En dan hebben we het zelfs niet over alle papieren die moeten worden ingevuld.

Vanderpoorten: Als je dat er allemaal bovenop moet doen, dan ga je eronderdoor. De oplossing ligt niet in alles erbovenop doen, en ook niet in enkel lesgeven, maar ergens tussenin. Als er geld is, dan moet dat volgens mij gaan naar het vrijstellen van een aantal leerkrachten voor leerlingenbegeleiding en zo meer. Dat gebeurt al in een aantal scholen.

En dan kom ik terug op mijn vraag: wat verwachten we van die leraren? Je hebt uiteraard dat vak, maar we moeten ons er toch van bewust zijn dat een leraar die enkel met zijn vak en niet met zijn leerlingen bezig is, niet meer de leraar van vandaag is.

We moeten ons ook afvragen of de lerarenopleiding inhoudelijk goed is. Beantwoordt die aan de behoeftes van leraren, van jongeren, van scholen? Jonge leerkrachten ondervinden dat ze in hun eerste jaar lesgeven vooral behoefte hebben aan raad, om te kunnen terugkoppelen naar hun opleiders. Ze willen meer stages in alle vormen van opleiding en in alle soorten scholen. Dat geldt zeker voor de licentiaten. Er is al gewerkt aan een verzwaring van de opleiding, maar eigenlijk zien we dat de opleiding nog steeds veel te weinig praktisch is. Daar moeten we een oplossing voor vinden.

Er zijn in die lerarenopleiding een aantal mankementen: weinig kennis van technische en beroepsscholen, maar ook leren communiceren met ouders. Ook snel en correct leer- en gedragsproblemen herkennen. Daar is een snelle detectie enorm belangrijk. We hebben nu een werkgroep waar nagedacht wordt over de lerarenopleiding. We nodigen ook alle hogescholen die een lerarenopleiding hebben uit om daar mee over na te denken. Vandaar dat we in de beleidsnota een brede bevraging aankondigen van iedereen die met die lerarenopleiding geconfronteerd wordt. Pas dan kunnen we de hele problematiek inventariseren zodat we echt kunnen bijsturen. Leraren moeten ook weten waar ze met hun problemen terechtkunnen.

Bij de welzijnssector schrijft u, maar die is ook overbevraagd en onderbemand.

Vanderpoorten: Daar geldt hetzelfde: er zijn zoveel organisaties die naast elkaar werken. We moeten daar dringend een inventaris van maken. Sommige leerlingen worden begeleid door verschillende maatschappelijke assistenten. De leraren weten dan echt niet meer hoe daarop in te spelen. Maar ook daar is overleg nodig met andere ministers. Dat zou niet moeilijk mogen zijn, maar ik stel vast dat het bijzonder moeilijk is.

Een oorzaak van de administratieve rompslomp is juist de misbegrepen inspraak van ouders en leerlingen. De school speelt op veilig en zet alles op papier.

Vanderpoorten: Het is een maatschappelijk verschijnsel dat mensen gemakkelijker een klacht indienen en naar politie of rechter stappen. Mondigheid is goed, maar we moeten daarbij duidelijk maken dat zoiets ook verantwoordelijkheid inhoudt en duidelijke afspraken tussen ouders en leerkrachten. Dat is niet altijd eenvoudig. Inspraak is geen doel op zich. Het gaat om communicatie, om rechten en plichten. In wezen gaat het om democratie, dat moet je aanleren. Burgerzin en tolerantie moeten geïntegreerd zijn in de school. Jongeren worden in de maatschappij geconfronteerd met racisme. Daarover zou gepraat moeten worden, vertrekkend van hun ervaring dat migranten niet in cafés en disco’s worden toegelaten. Daar spelen scholen echt de rol van democratische instelling: uitleggen hoe zoiets groeit en wat we daartegen kunnen doen. Een school is een samenleving in het klein waar alle problemen aan bod komen, en daar leer je hoe democratie werkt. Tegelijk creëer je zo een beter schoolklimaat waar leerlingen en leraren zich goed voelen en dat verhoogt ook de resultaten. Alles gaat dan veel beter.

Uw beleidsnota houdt één grote belofte in: er komt eindelijk rust in het onderwijs. De leerkrachten zullen dat graag horen.

Vanderpoorten: Ik schrijf inderdaad dat er rust moet komen in het onderwijs. De grote decreten zijn er nu, maar we moeten toch inhoud geven. We kunnen niet zeggen: we doen niks. Onderwijs kan niet niét veranderen. Er moet altijd worden bijgestuurd. Het onderwijs in Vlaanderen is goed, maar het moet meer aansluiten bij de leefwereld van jongeren, bij de samenleving van vandaag.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content