“De glorie van Alexandrië” in het Petit Palais in Parijs: de dynastie van de Ptolemaeën, multiculturaliteit en Cleopatra.

In zijn klassieke gedicht “Antonius door zijn god verlaten” (1911), laat de Grieks-Alexandrijnse dichter Konstantínos P. Kaváfis (1863-1933) de Romeinse veldheer Marcus Antonius afscheid nemen van Alexandrië, de stad van zijn grote liefde voor koningin Cleopatra. Antonius was in conflict gekomen met Octavianus, de latere keizer Augustus. De samengevoegde vloten van Cleopatra en Antonius moesten het in 30 vóór Christus in de buurt van het Griekse Aktion afleggen tegen de Romeinse vloot. Als gevolg daarvan kozen zowel Cleopatra als Marcus Antonius voor de dood. “Als iemand die sinds lang bereid is, als een moedig man, moet je de stad Alexandrië groeten, die nu van je weggaat…”, schrijft Kaváfis. Met de dood van Marcus Antonius en Cleopatra eindigde een roemrucht hoofdstuk uit de geschiedenis van Egypte en vooral van de stad Alexandrië. Egypte werd bij het Romeinse Rijk gevoegd.

Eeuwen later, ten tijde van Kaváfis, was Alexandrië nog altijd dezelfde kosmopolitische stad als aan het begin van onze jaartelling, zij het dat de mensen van enigszins andere origine waren. Alhoewel. De Grieks-Franse zanger Georges Moustaki had het in 1976 in zijn loflied op de stad van “mon enfance disparue”, over “Arabes, Grecs, juifs, Italiens – tous bons méditerranéens” en dat waren de Grieken, Romeinen, Egyptenaren en joden uit de tijd van Cleopatra ook al.

Kaváfis – bureaucraat tot over zijn oren, maar ook dé dichter van Alexandrië – gaf zijn gedichten zelf uit als een soort “vliegende blaadjes”. Kenners en vrienden vergaarden die dan en gaven ze in een beperkte oplage uit. Vandaar dat Kaváfis buiten het Griekse taalgebied lang onbekend bleef. Daar kwam verandering in toen de Britse romancier Edward Morgan Forster tijdens de Eerste Wereldoorlog in Alexandrië ging werken voor het Internationale Rode Kruis.

Hij schreef een leuke gids over de stad en een verhalenbundel. Daarin vertelt hij onder meer over zijn ontmoetingen met Kaváfis. Die laatste tapte de inspiratie voor zijn gedichten uit verschillende vaatjes. Hij kende zowel de Alexandrijnse kroegen en biljartpaleizen van zijn ontmoetingen met de jonge mannen van Alexandrië als de geschiedenis van de oude Grieken, de Romeinen en de Byzantijnen. De geschiedenis van het oude Egypte komt echter nauwelijks in zijn werk voor. En dat is slechts op het eerste gezicht een vreemde zaak. Want Alexandrië was van bij haar oorsprong geen “Egyptische” stad.

Alexander de Grote (356-323 vóór Christus), de stichter van de stad, was de zoon van de Macedonische koning Philippos II en die had aan zijn zoon ooit gezegd “een rijk te zoeken naar zijn eigen maat”. Alexander werd een gewaardeerde veldheer, die zelfs naar de oevers van de Indus trok. In 332 vóór Christus versloeg hij de Perzen van Darius en “bevrijdde” zo Egypte van de Perzische overheersing. Hij trok naar de hoofdstad Memphis om aan de god Amon te offeren. Die “erkende” hem in ruil als zijn “zoon” en dus als opvolger van de farao’s. Alexander besloot een nieuwe stad te bouwen die zijn naam zou dragen.

DE DYNASTIE VAN DE LAGIDEN

Dat “Alexandria ad Aegyptum” (bij Egypte) zou in de eerste plaats een stad voor de Grieken zijn. De stad lag als het ware met het gezicht naar de Middellandse Zee gekeerd en kon leven van het rijke hinterland van de Nijlvallei. Alexander trok samen met zijn architect Deinocrates de omtrekken van de nieuwe stad en die waren zo ruim uitgemeten dat er krijt te kort was. Dan werd maar de bloem aangesproken die moest dienen om de arbeiders te voeden. De stad werd uitgewerkt in dambordpatroon en met rechte straten.

Alexander zelf zou de uitbouw ervan niet meer meemaken. In 323 stierf hij in Babylon aan de koorts. Zijn generaals verdeelden zijn rijk onder elkaar en het gebied van Egypte viel toe aan de zoon van Lagos, Ptolemaeus. Die werd de eerste van de dynastie van de Lagiden of de Ptolemaeën die zou eindigen met Cleopatra.

Ptolemaeus I vestigde zich eerst in Memphis, maar toen hij het lichaam van Alexander in handen kreeg, liet hij dat overbrengen naar de nieuwe hoofdstad waar het werd begraven. Nog altijd zijn de archeologen op zoek naar het graf. Ptolemaeus I bouwde Alexandrië dan verder uit en integreerde er meer en meer Egyptische tempels in. Zijn zoon Ptolemaeus II riep zijn vader na diens dood uit tot god “Sôter” (Redder) en onderbouwde daarmee ook de nieuwe dynastie. In dat kader moet ook zijn eigen huwelijk met zijn zuster Arsinoé worden gezien. Dat vreemde koppel was geïnspireerd op het Griekse godenpaar Zeus en Hera en op de Egyptische Osiris en Isis. Het huwelijk tussen broer en zuster zou een traditie worden bij de Ptolemaeën.

Tijdens de regering van Ptolemaeus II werden in Alexandrië enkele beroemde gebouwen opgericht, met de vuurtoren als uitschieter. Die werd gebouwd op het eilandje Pharos, dat met een landtong aan het vasteland werd gehecht. De toren, een van de zeven wereldwonderen van de oudheid, was zowat 120 meter hoog en er prijkte een beeld van Zeus bovenop. De brandstof voor de vlam werd dagelijks met lastdieren naar boven gebracht. Rondom het gevaarte werden een aantal reusachtige beelden van Ptolemaeïsche vorsten geplaatst. Toen de toren in de veertiende eeuw instortte ten gevolge van een reeks aardschokken, kwam al dat grote geweld in het water van de haven terecht. Later werd op Pharos een militair fort gebouwd en in die buurt zijn Franse onderwaterarcheologen, onder leiding van Jean-Yves Empereur van het Centre d’Etudes Alexandrines, al een tijdje bezig de zeebodem af te speuren.

Een van de kolossen van meer dan 20 ton werd intussen opgevist en staat nu te pronken aan de ingang van het Petit Palais in Parijs. Daar is een grootse tentoonstelling over “de Glorie van Alexandrië” te zien. Want niet alleen de Engelsen, maar ook de Fransen hebben iets met Egypte. Met tentoonstellingen en andere manifestaties, gebundeld onder de titel “France-Egypte. Horizons Partagés”, wordt dit jaar herdacht dat twee eeuwen geleden, in 1798, Napoleon Bonaparte met een reusachtige vloot in Egypte landde. Zijn militaire expeditie mislukte uiteindelijk, maar hij was op zijn tocht ook vergezeld van kunstenaars en wetenschapslui en die zorgden – eens terug in Frankrijk – wel voor resultaten. Jean François Champollion bijvoorbeeld ontcijferde in 1822 aan de hand van de drietalige “Steen van Rosetta” het hiërogliefenschrift en Dominique Vivant Denon publiceerde het monumentale “Voyage dans la haute et basse Egypte” (1802), met schitterende prenten van de mooiste gebouwen.

DE MYTHE VAN CLEOPATRA

Veel monumenten uit de oudheid waren er toen echter al niet meer. Van de beroemde bibliotheek en van het Museion bijvoorbeeld was niets meer over. In die bibliotheek waren – naar gelang van de periode – tussen de twee- en zevenhonderdduizend boekrollen opgeslagen, waarin zowat alle wetenschap van dat ogenblik was vervat. De Ptolemaeën lieten zelfs de schepen in de haven nakijken op de aanwezigheid van boeken en die werden dan gekopieerd of gewoon geconfisqueerd. Het Museion was een wetenschappelijke instelling, waar onder meer de Griekse wiskundigen Euklides en Archimedes en de astronoom Erasthenos een tijdlang werkzaam waren.

Ook de kunsten bloeiden op tijdens de drie eeuwen van de Ptolemaeën, vooral dan de kunstambachten. Egypte had al een rijke traditie in de glaskunst, maar in Alexandrië werden verschillende nieuwe technieken uitgevonden. Het snijden van stenen kende er een hoogtepunt.

Veel van de cameeën en intaglio’s die nu in musea en private collecties als kostbare kleinoden worden gekoesterd, zijn toen in Alexandrië ontstaan.

In de tentoonstelling in Parijs worden verschillende fragmenten van dit verhaal uitvoerig geïllustreerd met reusachtige of piepkleine beelden, reliëfs, juwelen, munten en een maquette van de Pharos. Treffend daarbij is het syncretisme tussen Egyptische, Griekse en later Romeinse elementen, zowel in de vormgeving als in de ideeënwereld. Griekse goden kregen een Egyptische naam en omgekeerd. Beeldhouwers en muntenslagers creëerden kort na de dood van Alexander al het prototype van de “jonge, langgelokte prins” en dat zou heel sterk doorwerken in de beeldvorming van het Ptolemaeëntijdperk.

De expositie eindigt uiteraard met de “mythe” van Cleopatra. Die werd koningin op haar achttiende en was al de zevende met die naam. Zoals haar voorouders trouwde zij met haar broer Ptolemaeus XIII, maar die stuurde haar weg uit Alexandrië. De Romeinen waren al enkele keren tussengekomen in de dynastieke conflicten in Egypte en Cleopatra trok naar de sterke man in Rome, op dat ogenblik Julius Caesar. Van het een kwam het ander, het koppel kreeg een zoon en de koningin kreeg haar troon terug. Toen Caesar in 44 vóór Christus werd vermoord, zocht Cleopatra steun en troost bij Marcus Antonius. Ook zij kregen drie kinderen, maar de droom van Antonius om rond Egypte een groot oriëntaals rijk uit te bouwen, botste met de belangen van Rome en van de nieuwe sterke man aldaar, Octavianus. De gevolgen zijn bekend.

In Rome schilderde de Octaviaanse propaganda intussen een vilein portret van Cleopatra als wulpse mannenverslindster en intrigante. Voeg daarbij haar legendarische schoonheid – en haar neusje – en daar kon alleen maar een mythe uit groeien. Die dateert al van de late Oudheid en tijdens de Renaissance kwam daar nog een schepje bovenop. In de vorige eeuw konden de oriëntalistische schilders uiteraard niet om zo’n exotische figuur heen en in onze eeuw kon de film niet achterblijven. Al in 1917 werd een eerste Cleopatra-film gedraaid, maar de beroemste en beruchtste (vanwege de immense kosten) werd de versie van 1963 met Elisabeth Taylor in de titelrol.

“La Gloire d’Alexandrie, 323-34 avant J.C”, in het Musée du Petit Palais in Parijs. Tot 26/7.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content