Het jaar onzes Heren 1598 was voor eeniegelijk een raar jaar, want den coninck van Spaignen Philips II, deze stronthommel en stekelvarken, wilde uitgerekend in dit jaar peys en vree. Maar waarom perdju? Waarom?

Wij zouden het misschien nooit geweten hebben indien de schrijver van de chronijcke vande gantse wereld ende sonderlinghe vande Nederlanden, het gekonkel van de Spaanse koning niet stommelings in zijn boek had opgetekend. Deze plotse ommekeer in het zieltje van de vorst begon met een voornemen, en dit voornemen kwam dan weer voort uit het feit dat sijne majesteyt bevindende was dat hij nu geheel onghevallich wiert van ouderdom en sijnen sterfdagh aanstaande. Nog steeds lag hij overhoop met de coninghine van Engeland, den Hollander en sijne bondgenoten en omdat alle goede dingen uit drie bestaan, vocht hij tegelijkertijd een robber uit met den coninck van Frankrijk. Een beetje minder oorlogsgerommel zou zijn flericijnknoken goed doen, zo dacht hij. Hij wilde zijn rijk aan zijn zoon geven maar om dit te becomen, moest hij eerst sijne dochter Isabella uithouwelijken want als deze genen man en vond dan soude zij in Spaignen blijven en zou er gekibbel komen over de croone. Hij en conde haar niet min geven dan oftwel Portugal oftwel de Nederlanden met als toemaatje het graafschap van Bourgoignen. Die Nederlanden, die waren om het eerlijk te zeggen een giftig geschenk. Hij had sijne dochter even goed een doos met razende horzels kunnen schenken. Dit wist hij zeer wel want ’t en was niet moghelijck langhen tijdt te regneren in de selve landen, die soseer ontstelt waren met inlandtsche oorlogen, hebbende tot vijanden twee machtighe gebeuren. Daer werd daar fel met ijseren kloten gegooid en gebombardierd met messen en pieken ghesteken, gheslegen met knuppels en ander oorlogsgetuig, in zes woorden ghezegd, het is daer niet plesierig regneren. Also moeten er platte broodjes, ja zeer platte broodjes bij den coninck van Frankrijck worden gebacken opdat deze een beschermende hand en oog op zijn dochterken Isabella zou houden.

Ook den Paus mengelde zich nu in de peyspogingen en zond eenen zekeren Calatagirone naar de coninck van Frankrijck om hem te stouwen, raden, ende brenghen te willen verstaen tot eenen peys te maken ende vrientschap te houden met den coninck van Spaignen.

Maar hoe zoudt ge zelf zijn, de coninck van Frankrijck laat zich niet gaarne als een muis op het spek binden. Hij kan die kleine bleke Spanjool wel aan, zelfs met een hand achter de rug gebonden en in de andere een sabel van spekkistenhout. De peysbesprekingen zitten sloot.

Nu neemt het lot de zaak uit de handen der koppige koningen. De schrijver zegt: “Het gheschiedt dickwijls dat het geval dickwijls bij brenght eenige groote saken gelijck het in deze sake gheschiedt is.” Wie hier wijs kan uit gheraecken krijgt mijn Makro kaart. Deze zin is waarschijnlijk op een maandagmorgen gecomponeerd als het taalgevoel nog voos is en de nevel van het gedistilleerd nog niet helemaal van tussen de hersenkronkels weggewaaid. Niet lang vertoeft de opsteller in deze verslenste toestand, want hij wordt met de regel helderder.

Wat blijkt is dat vrouwe geschiedenis eenen Francoys met name Geran uitgekozen heeft om de twee knorrige majesteiten dichter bij mekaar te brengen.

Deze Geran dus, die tussen haakjes de cornette van de koning voerde, komende naar het Franse leger dat voor Fere lag, werd gevangengenomen en naar Brussel gevoerd waar hij op rantsoen werd gesteld van vierduizend croonen. Toen afgerekend was en hij met zijn kwitantie in de hand weer op vrije voeten stond, merkte hij op dat den Eertsch-Hertoghe daer dede maken seer schoone en costelijcke wapenen. Hij naar den coninck om daarover te gaan stoefen en overdrijven also dat de coninck zeer begheerde om diergelijcke te hebben. Zonder dralen zendt hij eenen trompetter met eenen brief naar Brussel tot eenen genoemt Sancerre, agent van coninginne Elisabeth Douagiere van Frankrijck. En nu slaat de chroniceur weer op hol, tenzij ik het zelf ben, want hierop volgt dat hem mede seyndende (met de trompetter) een wambeys van toilet, om na de mate van ’t selve-soodenige wapenen te doen maken als daer voor den Eertsch-Hertoghe ghemaeckt waren.

Ik trek mijn woorden allemaal terug. Na zorgvuldige lezing is het duidelijk dat de coninck zijn pak meestuurt opdat de wapensmid een idee van ’s konings gestalte zou hebben. Zodat de sabel niet als een blinkende staart hem achterna zou slepen oftewel een slakkensteker vervaardigen die zijn dijen en liezen zou bedreigen bij het neerzitten.

Den Eertsch-Hertogh krijgt de brief in handen en gepolitoerde diplomaat die hij is, belooft hij gratis voor niks nog schoondere wapenen aen den Fransen coninck. Hij geeft Sancerre een brief mee geschreven met honingzeem, hoe hij kwel, kommer en kopzorg ondergaat en dat het hem zeer leede was om sien dat deze oorloge tussen de twee meeste Princen van de Christenheydt so langhe duerde, tot groot achterdeel der selver. Daerenboven verlangde de Spaanse schorpioen, door flericijn gekweld, ook naar peys. Dit horende antwoordde den vorst van Franckrijk “dat hij nooit geproeft en hadde de soetigheyt vanden peys, ende daerom begheerte hadde om te weten wat het was”. Met deze instelling van een koning die nu echt eens wil weten wat vrede is, denken wij dat het millennium met zevenmijlslaarzen onderweg is. Niets is minder waar. Dit was slechts de eersten oorsprong van den vredenhandel. Er zullen er nog vele volgen.

Volgende week : De coninghinne van Engeland ontraedt peys – insghelijcx de Hollanders – eenen walvisch van 70 voeten lanck – overspeelders gestraft – het sterfbed van Philips II coninck van Spaignen.

Got

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content