De zelfportretten van Rembrandt: studiemateriaal voor de schilder.

Toen in de vorige eeuw het werk van Rembrandt (1606-1669) terug in de belangstelling kwam, rees onder meer de vraag waarom de man zoveel zelfportretten had nagelaten. Dat kunstenaars zichzelf graag portretteerden, was niet uitzonderlijk. Albrecht Dürer deed dat al, Rubens en Van Dyck volgden, maar niemand ging zo ver als Rembrandt. Hij schilderde niet alleen zichzelf, hij tekende zichzelf ook in houtskool, pen en inkt en graveerde etsen met zijn eigen afbeelding. Er moest volgens de kunsthistorici iets merkwaardigs aan de hand zijn geweest. En dan was het maar een kleine stap naar de romantische hypothese dat al die zelfportretten een soort autobiografie van Rembrandt vormden, waarin de talrijke turbulenties van zijn levensloop werden weerspiegeld. Hij overleefde twee vrouwen, vier kinderen stierven jong en zoon Titus stierf uiteindelijk ook op zijn zesentwintigste. Daarbij kwam nog de afwisseling van perioden van roem en van bittere teleurstelling, met een bankroet als weinig glorieus hoogtepunt. Dát had Rembrandt afgebeeld en niets anders. Zijn zelfportretten waren een therapie, een psychoanalyse op doek en papier.

Hedendaagse historici zijn wat nuchterder en stellen die mooie verhalen in vraag. Maar voor die vele zelfportretten moet er toch een verklaring zijn, meteen het centrale thema van de schitterende tentoonstelling in de National Gallery in Londen: “Rembrandt by Himself”. En volgens de deskundigen moeten we niet ver zoeken naar een verklaring. Als Rembrandt een spiegel bij de hand had, had hij ook een model, zichzelf. Dat blijkt meteen uit het eerste zelfportret uit 1628 dat bewaard wordt in het Rijksmuseum in Amsterdam. De meester schilderde zichzelf met het grootste deel van het gelaat in de schaduw. Licht valt alleen op zijn ene wang, op zijn lippen en zijn neus, met tikkeltjes groene, rode, gele en bruine verf.

En daar gaat het om. Want Rembrandt schilderde zichzelf vooral om de technieken en de trucjes van het schilderen beter onder de knie te krijgen. Hij zocht tevens naar effecten, zoals in hetzelfde portret, waar hij op een verrassende manier reliëf in zijn haren bracht. Met de ommekant van zijn penseel krabde hij de bovenste donkere verf weg, zodat de onderliggende lichtere laag in “krulletjes” tevoorschijn kwam.

In 1630 maakte Rembrandt een reeks etsen van “tronies”, karakterstudies waarin hij allerlei emoties probeert uit te beelden. Opnieuw ging het om studies ter voorbereiding van eventuele grote werken. De etsen zijn soms piepklein, maar de fronsende, geeuwende of lachende artiest is goed te herkennen.

TITIAAN EN RAFAEL

Rembrandt werd geboren in Leiden en daar opgeleid bij Pieter Lastman. In 1631 trok hij naar Amsterdam. De vijfentwintigjarige meester kende er onmiddellijk succes als schilder van historische werken, “tronies” en portretten. Rembrandt beeldde zichzelf graag af in zestiende-eeuwse of exotische kledij – hij bezat blijkbaar een grote collectie mantels, doeken, baretten en hoeden -, maar eens in Amsterdam schilderde hij zichzelf in eigentijds ornaat, als wilde hij aan zijn mogelijke klanten tonen: “Kijk eens wat ik kan.” Met succes trouwens, want tussen 1631 en 1642 zou hij maar weinig zelfportretten schilderen. Blijkbaar had hij genoeg andere modellen.

Het onderzoek van de zelfportretten van Rembrandt leverde heel wat nieuwe informatie op, soms ook onaangename. In het Mauritshuis wordt sinds jaar en dag een fraai, helder portretje bewaard van een jonge Rembrandt met een halsstuk van een harnas.

Niemand twijfelde eraan dat dit een van de topstukken uit het oeuvre van de schilder was, tot de Duitser Claus Grimm in 1991 durfde opperen dat het schilderij uit Den Haag misschien wel een kopie was van een redelijk vaal werk uit het Germanisches National Museum in Neurenberg.

Ter gelegenheid van de tentoonstelling werden beide paneeltjes in 1998 naast elkaar gelegd en onderzocht. En wat bleek? Onder de verf van het Haagse werkje werd met infraroodreflectografie een schetsmatige ondertekening ontdekt in houtskool of zwart krijt en dat komt bij Rembrandt nooit voor. Verder onderzoek heeft nog andere bewijzen opgeleverd om de toeschrijving van het Haagse werk te herzien. Nu wordt aanvaard dat het werk een kopie is van het Neurenbergse en waarschijnlijk van de hand van een leerling, die op die manier de knepen van het vak leerde. Want Rembrandt hield een aantal werken in zijn atelier als studieobjecten voor zijn leerlingen. In de loop van de eeuwen zijn veel atelierwerken voor echte Rembrandts versleten, maar het “Rembrandt Research Project” in Amsterdam zorgt sinds een paar decennia voor een rigoureuze selectie. Bekende werken als “De man met de gouden helm” uit Berlijn, werden daarvan het slachtoffer. Trouwens aan het eind van de tentoonstelling in Londen zijn enkele werken bijeengebracht van leerlingen en navolgers. En omgekeerd worden ook enkele “modellen” getoond die Rembrandt zelf inspireerden. Zo beeldde hij zichzelf ooit af met de arm op een stenen muurtje geleund en licht over zijn schouder kijkend. Twee voorbeelden had hij daarbij voor ogen, een “Portret van een man” van Titiaan en het “Portret van Baldassare Castiglione” van Rafaël waarvan Rubens een kopie maakte. Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat beide werken in de zeventiende eeuw in Amstedam waren. Rembrandt kan ze dus gezien hebben.

EEN GROTE SPIEGEL

De romantische zielen uit de vorige eeuw hadden ook hun mening klaar over de zelfportretten uit Rembrandts laatste jaren. Ze zagen erin het beeld van een vermoeide, gebroken man, die het leven niet meer aankon. Wie nu onbevooroordeeld naar deze werken kijkt, merkt daar niet veel van. Rembrandt is dan wel oud en gerimpeld, hij is zwaarder geworden en torst een dubbele kin, maar hij ziet er niet echt gebroken uit.

Opvallend bij deze late werken is ook dat zijn kleurenpalet veel lichter en veelzijdiger is dan vroeger. Er zijn veel meer details te zien en het clair-obscur is flink getemperd. Uit een boedelbeschrijving bleek dat Rembrandt in zijn latere jaren “een grote spiegel” in zijn bezit had. Dat is ook af te leiden uit de latere portretten, waarop hij zichzelf tot aan de knieën afbeeldde. Dat hij op latere leeftijd soms toch nog met schildertechnische problemen af te rekenen had, is af te leiden uit het grote “Zelfportret met twee cirkels” (1659) uit het Kenwood House in Londen. Rembrandt poseerde als schilder en dat was zeldzaam. Maar hij was rechtshandig met als gevolg dat, wanneer hij zijn spiegelbeeld schilderde, hij linkshandig zou overkomen. Dat wilde hij niet, maar een convenabele oplossing vond hij niet. Dan maar de trukendoos: Rembrandt beeldt zichzelf af met palet en penselen in de linkerhand, terwijl zijn rechterhand in de verf van zijn kleed wordt weggemoffeld. Dit soort sprekende details zette heel wat hoogdravende beschouwingen op losse schroeven, maar Rembrandt komt er niet minderwaardig uit, integendeel, hij wordt menselijker.

De National Gallery is erin geslaagd 27 schilderijen van Rembrandt uit musea over heel de wereld samen te brengen. Daarnaast zijn er enkele tekeningen en alle etsen met zelfportretten uit het British Museum. De expositie is grotendeels chronologisch opgebouwd en zal later ook te zien zijn in het Mauritshuis in Den Haag.

“Rembrandt by Himself”, in de National Gallery in Londen. Tot 5 september.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content