Hoogleraren doen niet langer wat ze willen. Er komen steeds meer evaluaties van hun kwaliteiten als onderzoeker en docent.

Het feit dat doorgedreven onderzoek geen Vlaamse traditie was, blijkt uit de curricula van enkele grote namen uit het wetenschapsbeleid. Onze toplui zijn op een andere manier aan de macht gekomen dan via uitmuntend wetenschappelijk werk. José Traest van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) deed zelf nooit onderzoek en heeft geen doctorstitel. Oud-rector Roger Dillemans van de KUL, nu voorzitter van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, zegt geregeld dat de bedrijfswereld niet pro doctoraten is. Werknemers moeten produceren, op korte termijn renderen, vooral niet te veel nadenken. Het zal niet verbazen dat de jurist Dillemans zelf nooit doorgedreven doctoraatsonderzoek deed.

Iemand als directeur Godfried Thiers van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid (WIV), die wel een echte doctorstitel heeft, scoort dan weer laag op het vlak van wetenschappelijke publicaties. Het Web of Science, dat de Vlaamse overheid onlangs kocht om beter zicht te krijgen op de prestaties van onze onderzoekers, bevat slechts 28 artikels waarbij Thiers als auteur _ meestal niet de eerste _ vermeld wordt. Geen enkele van de publicaties waarvan hij wel de eerste auteur was, bleek ooit door collega’s te zijn geciteerd. Wat erop wijst dat ze niet bepaald baanbrekend waren.

‘Een prof kon in ons systeem perfect in peis en vree leven zonder output te genereren’, zegt adjunct-kabinetschef Marc Luwel van Vlaams minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) _ de man die in ons land de bibliometrie introduceerde: de analyse van wetenschappelijke publicaties om de kwaliteit van onderzoekers te evalueren. ‘Een niet onaardig aantal proffen specialiseert zich in het lezen van wat er in internationale vakbladen verschijnt en probeert dan lokaal eens iets uit _ opvallend veel sociologen munten uit in deze methode. We willen nu wat aan de mistoestanden doen. Maar we moeten voorzichtig zijn met bibliometrische analysen. Iemand is niet per definitie een goed wetenschapper omdat hij een groep van honderd mensen leidt en bijgevolg veel publiceert. Echt creatieve vorsers werken misschien liever met een kleine groep, maar kunnen verhoudingsgewijs een grote impact hebben.’

WORMEN IN EEN TOPTIJDSCHRIFT

De praktijk legde een aantal wolfijzers en schietgeweren in de bibliometrische analyse bloot. Iemand als de Gentse bioloog August Coomans werd steevast over het hoofd gezien, omdat hij in een heel gespecialiseerd domein (de nematologie of wormenkunde) werkte waarover maar één toptijdschrift bestond, en dat was niet in de bibliometrische databanken opgenomen. Grote namen, als de Gentse geneticus Marc Van Montagu, publiceerden in hun hoogdagen alleen als ze de toptijdschriften konden halen. Een onderzoeker kan opteren voor de strategie om zoveel mogelijk te publiceren: vooral beginnende wetenschappers pogen zo hun curriculum te spekken. Anderen streven ernaar dat hun publicaties vaak door collega’s worden geciteerd, wat bewijst dat ze met boeiend _ of in het slechtste geval controversieel _ werk bezig zijn.

‘Citatiescores volgen dikwijls modeverschijnselen’, nuanceert rector André De Leenheer van de Universiteit Gent (UG). ‘Nu staat biotechnologie in de belangstelling, waardoor de sector veel geld aantrekt en bijgevolg veel publicaties aflevert. Dertig jaar geleden lag nucleair onderzoek goed in de markt, terwijl dat nu stiefmoederlijk wordt behandeld. Verder past een wiskundige, zoals de man die na zeven jaar onderzoek in zijn eentje het eeuwenoude raadsel van het theorema van Fermat oploste, niet in een bibliometrisch kader. Tienduizenden biotechnologen kunnen hun collega’s citeren, maar hoeveel meetkundigen zijn er in de wereld? Eenzaten moeten ook gekoesterd worden. Grote doorbraken komen zelden uit groepen van honderden vorsers, die meestal gewoon gegevens verschaffen in de plaats van inzichten.’

Ondanks de duidelijke beperkingen doen onze universiteiten steeds meer een beroep op databanken van wetenschappelijke publicaties om hun onderzoekers naar waarde te schatten, vooral als er zware financiering wordt gevraagd en als er benoemd of bevorderd moet worden. Het is evident dat mensen die geen goede ‘punten’ behalen, uit de boot vallen. De KUL heeft een eigen, gedetailleerde databank van de output van haar personeel, onder meer gerangschikt naar het aantal keren dat gepubliceerd werk door collega’s geciteerd werd. Onderaan bengelt een ellenlange lijst van proffen die geen enkele keer zijn geciteerd, zoals deeltijds docent Geneeskunde Marc Justaert, tevens chef van de Christelijke Mutualiteiten, maar ook mensen in vaste dienst zoals kinderpsychiater Karel Pyck, die wel naam maakte met zijn opgemerkte rol als ‘expert’ in de pedofiliezaak rond Notaris X.

BIJDRAGEN AAN VAKBONDSBLAADJES

De Gentse emeritus-geoloog William Debreuck presenteerde steevast een op het eerste gezicht indrukwekkend wetenschappelijk curriculum, maar hij is ‘bibliometrisch onzichtbaar’: zijn kast puilde uit van de genummerde niet-gepubliceerde rapportjes die hij puurde uit het ‘onrendabele’ contractonderzoek op korte termijn dat minister Vanderpoorten wil afschaffen. Iemand als Luc Steels, de expert artificiële intelligentie van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), gaf vooral eigen publicaties uit. De wetenschappelijke output van VUB-socioloog Jacques Vilrokx wordt omschreven als ‘een dure vorm van bijdragen aan vakbondsblaadjes’. Hoogleraar Huisartsgeneeskunde Jan De Maeseneer (UG) heeft geen wetenschappelijke productie die naam waardig, maar wil tot ergernis van velen wel alle fundamentele wetenschap uit de opleiding Geneeskunde halen.

‘We moeten toch oppassen’, waarschuwt directeur Academische Planning Karel Van Goethem van de Universiteit Antwerpen (UA). ‘Huisartsgeneeskunde is meer iets als sociologie, dat altijd slecht scoort in bibliometrische analysen. Ook in de rechtsfaculteit faalt het systeem gemakkelijk. Mensen als Marc Bossuyt die zich met internationaal volkenrecht bezighouden, gaan gemakkelijker goed scoren dan iemand als Karel Rimanque die zich in het Belgische strafrecht specialiseert. Maar die kritische noten beletten niet dat we terdege rekening houden met de wetenschappelijke waarde van bibliometrie. Mensen die systematisch ondermaats presteren, krijgen eerst een verwittiging en kunnen uiteindelijk zelfs ontslagen worden. Vroeger was dat onmogelijk, want een prof was beschermd door de filosofie van de academische vrijheid. Dat is nu veranderd, hoewel ontslag uiteraard een zeldzaamheid blijft.’

Elke Vlaamse universiteit werkt aan een eigen methode om een soort rangschikking of ander intern evaluatiesysteem op poten te zetten. Rector Ben Van Camp van de VUB onderscheidt drie niveaus van onderzoek met drie verschillende bibliometrische benaderingen: het zaainiveau, waarin een vorser een briljant idee moet kunnen ontwikkelen zonder dat hij onder publicatiedruk staat; het incubatieniveau, waarin het idee wordt uitgewerkt en bijgestuurd; en het excellentieniveau met grote groepen waarin de wetenschappelijke output _ dikwijls gelinkt aan de mate van financiering _ belangrijk wordt. Daarbij moet zowel de klassieke wetenschappelijke als de ‘octrooiliteratuur’ in rekening worden gebracht.

Maar Van Camp heeft vragen bij een doorgedreven rangschikking van proffen op basis van kwaliteit: ‘Ik weet niet of zoiets in een klein landsdeel als Vlaanderen zin heeft. Als de rangschikking aan financiering gekoppeld zou worden, zou die ons zelfs op een gevaarlijk pad kunnen brengen waarbij een paar universiteiten met 90 procent van de financiële middelen gaaT lopen. Zo houdt rector André Oosterlinck van de KUL al enige tijd een irritant en demagogisch discours over de kwaliteiten van zijn instelling. Maar proportioneel heeft hij niet meer talent in huis dan wij. En alle analysen wijzen uit dat de VUB ook mensen vormt die heel zelfstandig kunnen werken en door de industrie gegeerd zijn. We mogen niet vergeten dat de maatschappij niet alleen nood heeft aan briljante geesten. Want de elektriciteit moet blijven stromen en de tram moet blijven rijden.’

VEEL PROFFEN VOOR TWEE STUDENTEN

De VUB liet bijvoorbeeld de sector Biotechnologie doorlichten en kwam tot de conclusie dat daar ‘veel gepresteerd werd met weinig mensen en middelen’. Een grote efficiëntie dus, wat hetzelfde besluit was dat kabinetsman Luwel en zijn medewerkers in 1999 trokken uit een studie waarin de wetenschappelijke output van Vlaanderen met andere landen vergeleken werd: Vlaanderen haalde verhoudingsgewijs veel uit de beschikbare middelen. Vice-rector Bouillon van de KUL deed iets analoogs op kleinere schaal voor zijn faculteit Geneeskunde, en stelde vast dat in Nederland de helft van het medisch academische personeel in vaste dienst was, in Leuven daarentegen maar eenderde. ‘Als je over twee keer meer paarden beschikt, kun je harder trekken’, besloot hij.

De KUL investeerde ook in studies waarin haar prestaties vergeleken werden met die van de vijftig als beste gepresenteerde Europese universiteiten. De Leuvense faculteiten kwamen gemiddeld in de toptwintig uit, met de biomedische wetenschappen als uitschieter. Economie deed het niet zo goed. In bijna alle domeinen waren de beste universiteiten dezelfde, met de Britse instellingen van Cambridge en Oxford ruim op kop. ‘Dat hoeft niet te verbazen’, aldus Bouillon. ‘In Vlaanderen gaat minder dan 10 procent van het onderwijsbudget naar de universiteiten, terwijl het gemiddelde voor Europa 13 procent is. Om op niveau te komen, is een inhaaloperatie van 10 miljard frank (247,89 miljoen euro) nodig. Wij moeten leven met een structurele onderfinanciering van 25 tot 30 procent. We compenseren dat deels omdat onze mensen hard werken, soms 60 uren per week, waarbij de extra tijd vooral naar onderzoek gaat.’

UG-rector De Leenheer ziet nog mogelijkheden tot verbetering: ‘Onze proffen lijden nog altijd te veel aan een oeverloze drift in het verzamelen van cursussen. Die spruit voort uit de traditie dat hoe meer les ze geven, hoe meer assistenten en onderzoekskredieten ze krijgen. Dat vastgeroeste principe moeten we doorbreken. Er zijn proffen die in alle disciplines van een domein lesgeven en dus ongetwijfeld bezig zijn met onderwijs waarover ze niet meer dan wat algemene kennis vergaarden. Ik denk dat we naar een systeem moeten waarbij academici eerst overwegend onderzoek doen en later evolueren naar meer lesgeven binnen hun expertisedomein. Dat impliceert dat er meer proffen moeten komen met meer expertise. Maar dat is natuurlijk moeilijk zolang we met 6 universiteiten zitten en 24 hogescholen die een universiteit willen worden. Het is toch absurd dat een student aan de kleine Katholieke Universiteit Brussel (KUB) meer dan dubbel zoveel kost als een student bij ons. Of dat de VUB een richting Tandheelkunde met een aantal proffen onderhoudt waarin vorig jaar twee studenten waren ingeschreven. In Nederland zijn er twee instituten voor farmacie, in België zeven. Twee goed georganiseerde Vlaamse universiteiten zouden ruimschoots volstaan om alle apothekers die we nodig hebben op te leiden. En de geconcentreerde opleidingen zouden een stuk beter zijn dan de versnipperde inspanningen van nu.’

Voortgezette opleiding op postuniversitair niveau is een stokpaardje van de tandem Bouillon-De Leenheer. Ze onderzochten samen de ‘kernelementen’ van het doctoreren aan hun universiteiten, die driekwart van de Vlaamse doctors leveren. Met verrassende resultaten. Zo bleek in de Exacte Wetenschappen bijna tweederde van de doctorandi zijn titel uiteindelijk ook te behalen, terwijl dat in Rechten en Economie respectievelijk slechts 10 en 12 procent was. Onaanvaardbaar, vinden beide academische toplui, wegens de verspilde investeringen. ‘Een inhoudsloos getuigschrift van manager wordt er belangrijker geacht dan een doctoraat’, schampert De Leenheer. En zijn collega Bouillon benadrukt dat er geen discipline bestaat waarin onderwijs zonder onderzoek kan: ‘Ook in de humane wetenschappen is het maken van een doctoraal een nuttig leerproces _ het hoeft zelfs geen baanbrekende resultaten op te leveren.’

EEN DUIZENDKOPPIG MONSTER

Er is natuurlijk niet alleen onderzoek aan een universiteit, maar ook onderwijs en dienstverlening. Vooral onderwijs wordt tegenwoordig naarstig geëvalueerd, hoewel het niet evident was dat de heren hoogleraren _ vrouwen zijn op dat niveau nog altijd een bijna onzichtbare minderheid _ het principe aanvaardden. ‘Ik werd in de jaren zeventig bijna buitengegooid toen ik een eerste voorstel in die richting deed’, zegt UA-directeur Van Goethem. ‘Vooral omdat de proffen het niet gewoon waren dat studenten hun zegje mochten doen over hun kwaliteiten als lesgever. In 1991 kwam het decreet op de universiteiten er, waarin het concept van de visitatiecommissies was opgenomen. Die steunen op externe experts en onderzoeken systematisch voor alle universiteiten de kwaliteit in de diverse faculteiten. Alle instellingen krijgen goede en slechte punten, ondanks de peptalk van KUL-rector Oosterlinck die vindt dat het bij hem zoveel beter is dan elders.’

Net als de bibliometrische analysen moeten de resultaten van de visitatiecommissies in eerste instantie kwaliteitszorg garanderen en stimuli aanreiken om het nog beter te doen. Voor bevorderingen wegen de kwaliteiten als onderzoeker doorgaans zwaarder dan die als lesgever, maar in alle universiteiten zijn er gevallen waarbij de beste vorsers gepasseerd werden door kandidaten met een uitstekend rapport als docent. Vooral de inbreng van buitenlandse experts in de evaluaties noopt tot medewerking. ‘Deze inspanningen voor kwaliteitszorg verplichten de academici als het ware om eens ernstig over hun activiteiten na te denken, wat binnen een universiteit moeilijker te realiseren zou zijn’, zegt VUB-rector Van Camp. ‘Ook voor het zelfstandige academische personeel geldt dat er rechten én plichten zijn. Er wordt nu ook beter aanvaard dat studenten hun zegje doen, hoewel veel docenten hun evaluaties nog altijd als te subjectief ervaren. Een universiteit is echter een gemeenschap van academici én studenten die met elkaar moeten omgaan.’

De visitatiecommissies bevestigden dat er verhoudingsgewijs wat meer problemen waren bij kleinere onderzoeks- en onderwijsgroepen, die niet altijd aankonden wat van hen werd verwacht. Geïsoleerde problemen, zoals een communicatiestoornis op het departement Natuurkunde van de UA die er onder meer toe leidde dat verschillende proffen dezelfde stof doceerden, raakten opgelost. Onderzoek heeft wel uitgewezen dat de meeste studenten geen rekening met dat soort kwaliteitsnormen houden om hun keuze van universiteit of studierichting te bepalen. Factoren als ligging of wat hun vrienden doen, wegen zwaarder door. Toch vinden ze goed onderwijs belangrijk. De studenten van de KUL reiken elk jaar ‘gouden krijtjes’ uit aan de beste lesgevers. Goede onderzoekers blijken dikwijls ook excellente lesgevers te zijn, hoewel iedereen opvallende uitzonderingen op deze regel kan aandragen.

‘De academische wereld staat voor grote veranderingen’, besluit Vanderpoortens adjunct-kabinetschef Luwel. ‘In het kader van de Bologna-akkoorden moeten we ons stelsel aan een systeem met masters– en bachelors-graden aanpassen. Daaraan koppelen we een grotere aandacht voor kwaliteitszorg. Dat vergt allemaal veel inzet, maar toch wordt er ononderbroken op de universiteiten geklopt, vooral door de administratie Onderwijs: het duizendkoppige monster van secretaris-generaal Georges Monard dat barst van de slaapkoppen en incompetentie. We mogen echter trots zijn. Onze universiteiten leveren schitterend werk. De kwaliteit van ons onderwijs is meer dan behoorlijk, en we halen een hoge productiviteit uit het geld dat we in onderzoek pompen. We moeten ons niet schamen.’

Dirk Draulans

‘Grote doorbraken komen zelden uit groepen van honderden vorsers, die meestal gewoon gegevens verschaffen in de plaats van inzichten.’

‘Mensen die systematisch ondermaats presteren, krijgen eerst een verwittiging en kunnen uiteindelijk zelfs ontslagen worden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content