Een instabiele toverwereld

Verwelkoming van koning Boudewijn in Bukavu. © HP.2009.3.844, collectie KMMA Tervuren; onbekende fotograaf, 1955

In oktober 1955 ging Bwana Kitoko in première. Regisseur André Cauvin filmde Boudewijns zegetocht door Belgisch-Congo eerder dat jaar. Zijn documentaire toonde het koloniale project als een succesvol avontuur waarvan het einde niet in zicht was. Twee maanden later stuurde Congokenner Jef Van Bilsen een compleet ander verhaal de wereld in.

‘Een toverwereld gaat open. Onder de hoge evenaarszon bloeien vreemde bloemen en planten.’ Het is een citaat uit de propagandafilm Bwana Kitoko van André Cauvin. Twee uur lang volgen we door zijn lens hoe koning Boudewijn de toverwereld inpalmt. Van het moment dat Boudewijn voet op Congolese grond zet, tot hij een maand later opnieuw vertrekt, toont Bwana Kitoko het land in feeststemming. De festiviteiten starten in Léopoldville. Daar verschijnen Congolezen ‘fris gewassen’, zo spreekt de commentaarstem, op het appel. Aan de komst van de ‘grote chef’ gaat een ‘nationale wasdag’ vooraf. Een beeld van een chimpansee die geborsteld wordt, gaat over in een scène waarin een Congolese vrouw het haar van een klein meisje vlecht. Een zwarte man trekt een net pak aan en probeert een strik. ‘De zwarte stemt zijn smaak af op deze van zijn blanke broeder’, zo duidt de voice-over. De film toont hoe ook zijn echtgenote zich klaarmaakt voor het feest. Voor de gelegenheid kiest ze een lendendoek met een afbeelding van koning Boudewijn. Bij hun bescheiden woning hangt de beeltenis van Boudewijn op. In de aanloop naar zijn bezoek werden tachtigduizend kleurenposters van de koning verdeeld. Dat toont Cauvin niet. De film gaat verder. In uniform rijdt Boudewijn in een open wagen door de straten. Blank en zwart stromen samen om een glimp op te vangen van de vorst. Mensen kruipen op stellingen om niets van het schouwspel te moeten missen. De koning krijgt bloemen van een Congolees meisje in Europese kledij. Het grote enthousiasme dwingt een glimlach af bij de anders ernstige vorst. Léopoldville is nog maar het begin van de trip. Cauvin toont hoe Boudewijn de daaropvolgende weken per vliegtuig, boot en trein door de kolonie reist. Ook wanneer Boudewijn dieper doordringt in de toverwereld, lijkt enkel enthousiasme te primeren. Een eenvoudige Afrikaanse werkman toont zijn dankbaarheid door Boudewijn een zelfgemaakt schilderij te schenken. Het is een ‘voorspel op de hulde van de inlandse chefs’. Ze ontvangen de vorst in hun traditionele staatsiegewaden. De leiders bedanken ‘de mooie heer’ met een olifantenslagtand, voorzien van een afbeelding van Leopold II, en met een gekooide luipaard. ‘Alle rassen, stammen en clans’ eren de koning met hun dansen. ‘Primitief Congo uit zich in deze ritmen en figuren’, legt de commentaarstem uit.

Koning Boudewijn krijgt bloemen tijdens zijn rondreis in 1955.
Koning Boudewijn krijgt bloemen tijdens zijn rondreis in 1955.© HP.2010.8.388, collectie KMMA Tervuren; foto Militaire Cinematografische Dienst, 1955

De kolonie als spektakelfilm

De ontvangst van koning Boudewijn verliep inderdaad zonder grote incidenten en in een sfeer van enthousiasme. Zijn bezoek aan Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi was dan ook tot in de puntjes voorbereid. Overal waar Boudewijn die maand kwam, was gepoetst en geverfd. In de voorafgaande weken was goed nagedacht over het programma. Welke plaatsen moest de koning aandoen? Wie zou hij ontmoeten en in welke volgorde? Het bezoek diende om het koloniale avontuur te vieren. Zonder ruchtbaarheid had dat weinig zin. Daarom reisden 77 journalisten in zijn kielzog mee. Ook de opdracht van André Cauvin paste binnen dat doel. De ervaren filmmaker kreeg een miljoen frank ter beschikking om de tienduizend kilometer lange tocht groots te portretteren. Hij gebruikte de modernste apparatuur en zette zelfs een helikopter in om spectaculaire luchtbeelden te schieten. De investering loonde. Cauvins film presenteerde de kolonie inderdaad als een succesverhaal. Naast het exotisme en de schoonheid van Congo legde Cauvin de nadruk eenzijdig op de verdiensten van een modelkolonie. Pijnpunten binnen het koloniale beleid of kritische stemmen kregen geen plaats. Cauvin toonde nette steden met brede autowegen en moderne gebouwen met moderne instellingen. In de film legt de koning de eerste steen van een nieuwe kerk en bezoekt hij een landbouwinstituut waar de Belgen onderzoek doen naar verbeteringen in de veeteelt. De koning bekijkt de bloeiende activiteit van de ertsbedrijven in Katanga en trekt naar een imposante militaire basis. Waar vroeger rimboe was, zo duidt de film, worden nu Congolezen opgeleid tot gedisciplineerde soldaten. De film toonde niet de minste onrust. Congo leek nog eeuwen Belgisch te kunnen blijven. De Belgen konden op hetzelfde elan verdergaan. Bwana Kitoko propageerde België en Congo als onderdelen van één natie waar beide wel bij voeren. Geleidelijk zou Congo evolueren naar een ontvoogd land, maar dat eindpunt lag volgens de film in een verre en vage toekomst. En zelfs dan zou het land nauw met België verbonden blijven, door de figuur van de koning die over de statenbond zou waken. Het liep allemaal enigszins anders. Nog geen vijf jaar na de première van Bwana Kitoko lag Cauvins toverwereld aan diggelen.

Koning Boudewijn bezoekt een militaire basis in Matadi.
Koning Boudewijn bezoekt een militaire basis in Matadi.© Belga Image

De polsslag van verandering

Cauvin zag een behouden toekomst voor de kolonie en die toekomst was Belgisch. Met die visie stond hij niet alleen. Ook het merendeel van het publiek op de première in Brussel zal zo gedacht hebben. Bij de Belgische regering was van een langetermijndenken sowieso weinig sprake. Zolang de betalingsbalans gunstig uitviel, kreeg de minister van Koloniën weinig vragen. En zolang er weinig vragen kwamen, kon alles grotendeels bij het oude blijven. Dat vonden ook de bedrijfsleiders, officieren en bestuursleden van de administratie die de touwtjes in Congo in handen hadden. Ze vergisten zich. Bwana Kitoko toonde een Congo dat ook in 1955 al achterhaald was. De documentaire miste de polsslag van de realiteit. Zo ging de film voorbij aan de Badung-conferentie op het eiland Java. Daar kwamen in april 1955 negenentwintig Aziatische en Afrikaanse landen samen om het einde van het koloniale tijdperk te bespreken. Bwana Kitoko ging voorbij aan de dekolonisatie van de Filipijnen, Vietnam, Laos, India en Pakistan. Hij ging voorbij aan het groeiend zelfbewustzijn van de Congolezen en aan de sluimerende weerstand tegen het paternalisme waar Bwana Kitoko een toonbeeld van was. Via transistorradio’s konden Congolezen sinds kort luisteren naar anti-imperialistische radioprogramma’s uit andere Afrikaanse landen. Cauvin bracht een toverwereld. Het bleek een luchtbel. Het was immers niet omdat de Congolezen geen stem kregen in Cauvins film, dat ze er geen hadden.

VAN BILSEN, A.A.J., 'Een dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika', in: De gids op maatschappelijk gebied, 12, december 1955.
VAN BILSEN, A.A.J., ‘Een dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika’, in: De gids op maatschappelijk gebied, 12, december 1955.

Toch ontging de veranderende onderstroom niet iedereen. Congolese intellectuelen zouden zich gaan roeren. En hoewel heel wat blanken voorbijgingen aan de roep naar verandering, bleef niet iedereen doof. Geestelijken als Joseph Van Wing en andere wakkere leden van de administratie stelden zich vragen bij de koloniale overheersing. En ook jurist, journalist en Congokenner Jef Van Bilsen capteerde de stem van verandering.

Een dertigjarenplan

Vlak na de Tweede Wereldoorlog had Van Bilsen voor het eerst kennisgemaakt met Afrika. Na de demobilisatie was hij naar Congo gereisd om er een poot van het persagentschap Belga uit te bouwen. Als journalist leerde hij de kolonie en haar bevolking goed kennen. Hij hoorde wat de Congolezen echt over de kolonisatie dachten en werd dagelijks geconfronteerd met de grote kloof tussen blank en zwart. Hij zag hoe arme wijken gescheiden bleven van de blanke wijken, hoe een avondklok heerste en papieren nodig waren voor de minste beweging. Hij merkte hoe jonge Congolezen lager onderwijs volgden, maar veelal verstoken bleven van een hogere opleiding. In de mijnen, de kerk, het leger of de administratie, overal kregen de Congolezen een ondergeschikte rol. Van Bilsen nam nota van de situatie en besefte tegelijkertijd dat die segregatie niet kon blijven bestaan. De regering en de koloniale instanties misten de tekenen van de tijd. Hoewel er zich toen nog geen politieke partijen vormden, voorspelde hij het ontwaken van een georganiseerd nationalisme. Terug in België bouwde hij verder op wat hij in Congo had gezien. Na een korte uitstap naar de politiek trok hij als docent aan de Koloniale Hogeschool van leer tegen de complete afwezigheid van een duidelijk toekomstplan voor de kolonie. In december 1955, zes maanden na Boudewijns bezoek, publiceerde hij zijn bevindingen in zijn ‘Dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika’. Terwijl Cauvin de mythe van een tevreden Congo onderschreef, weerklonk nu een heel ander geluid. De kolonie kon niet eeuwig monddood blijven. Zelf schoof Van Bilsen 1985 naar voren als datum om tot een Belgisch-Congolese Bond te komen, een samenwerking tussen een zelfstandige Congolese federatie en België. Dat gaf België en zijn kolonie dertig jaar de tijd om zich voor te bereiden. En er was werk aan de winkel. Om de nieuwe politieke structuur uit te bouwen, moest geluisterd worden naar de Congolese stem. Om dat mogelijk te maken was een volledige ommekeer in de verhoudingen nodig. Dat betekende een einde aan discriminerende wetten en gelijke politieke en juridische rechten voor blank en zwart. Om een nieuw Congo te besturen waren geschoolde Congolese leiders nodig, en daarnaast ook Congolese ambtenaren, officieren en ingenieurs. Hoger onderwijs moest algemeen worden en zich niet beperken tot een kleine groep geselecteerde Afrikanen. Op economisch vlak moesten de Congolezen gaan delen in de winsten. Een grote koopkracht voor een grotere groep zou de afhankelijkheid van export terugdringen waar het land nu onder kreunde. Verder moest een kritische en onafhankelijke pers het hele proces verslaan en bewaken. Zelf zag Van Bilsen zijn plan niet als een afgewerkt project maar als aanzet om na te denken over de toekomst. Het was een aanmaning voor een regering en een koloniaal bestuur die stil bleven staan in een veranderende context.

In december 1955 stelde Jef Van Bilsen zijn 'Dertigjarenplan' voor.
In december 1955 stelde Jef Van Bilsen zijn ‘Dertigjarenplan’ voor.© Belga Image

De Congolese stem

Aanvankelijk bleef het tamelijk stil rond Van Bilsens publicatie. Tot op 30 juni 1956 in het Congolese tijdschrift ‘ Conscience Africaine’ een manifest verscheen. Aan het hoofd van de vijfkoppige redactieploeg stond Joseph Ileo. De auteurs hadden het plan Van Bilsen goed gelezen. Anders dan Van Bilsen zagen ze hun Congo als een eengemaakte en niet als een federale staat, maar verder waren er heel wat parallellen.

Ook zij spraken over een verbetering van de opleidingsmogelijkheden, een verhoging van de minimumlonen en een afschaffing van de juridische en sociale kloof tussen blanken en zwarten. Ook de Congolezen zagen dat over een periode van dertig jaar. En net zoals Van Bilsen omschreven de redacteurs van ‘Conscience Africaine’ hun manifest als ‘un point de départ’. Er was ruimte voor onderhandeling en een samenwerking tussen beide landen behoorde ook in de toekomst tot de mogelijkheden. Geleidelijkheid kreeg een plaats. Wel mocht duidelijk zijn dat de samenwerking op basis van gelijkheid moest gebeuren. Ondanks de gematigde toon van de publicatie verhitte het artikel de gemoederen in Brussel. Met het manifest kwam ook de tekst van Van Bilsen onder vuur te liggen. Hij werd ten onrechte gezien als de directe aanstoker van het manifest. De regering en de administratie beschouwden de voorstellen als een frontale aanval. Ze verwierpen elk idee van autonomie. Verregaande afrikanisatie was niet aan de orde. Het zou wel koelen zonder blazen. Door iedere dialoog te weigeren misten ze echter de kans om de omwenteling degelijk voor te bereiden, want een omwenteling kwam er. Op 23 augustus publiceerde ABAKO ( Alliance des Bakongos), aanvankelijk een culturele vereniging van de Kongo of Bakongo, een tegenmanifest.

'Manifeste' verscheen in juli 1956 in een speciale uitgave van 'Conscience Africaine'.
‘Manifeste’ verscheen in juli 1956 in een speciale uitgave van ‘Conscience Africaine’.© HO.1957.9.1, collectie KMMA Tervuren

Hun doelen liepen grotendeels parallel met die van het manifest van ‘ Conscience Africaine’ maar ze gingen verder. Ze vroegen niet maar ze eisten. De Congolezen zouden zelf bepalen wie aan de macht kwam in een volledig onafhankelijke Congolese federatie. Een Belgisch-Congolese gemeenschap werd resoluut afgewezen. De termijn van dertig jaar was overigens veel te lang. Joseph Kasavubu, de leider van ABAKO, stelde ‘ontvoogding voor vandaag’ voorop. Het idee zou aanslaan, bij leidinggevende Congolezen én bij een steeds groter wordende massa. Hoe harder de Belgen de Congolese eisen negeerden, hoe luider de roep naar een snelle en volledige onafhankelijkheid weerklonk.

ABAKO was ontstaan als culturele vereniging, maar groeide uit tot een politieke partij. Op de foto zie je een bijeenkomst van ABAKO tijdens de periode van crisis na de onafhankelijkheid.
ABAKO was ontstaan als culturele vereniging, maar groeide uit tot een politieke partij. Op de foto zie je een bijeenkomst van ABAKO tijdens de periode van crisis na de onafhankelijkheid.© Belga Image

Mooie jongen

De titel van de documentaire illustreert de kloof tussen wensdroom en realiteit. ‘Bwana Kitoko’ of ‘mooie heer’ verwees, volgens de Belgische pers, naar de bijnaam die de lokale bevolking aan Boudewijn gaf. In werkelijkheid spraken de Congolezen niet over ‘Bwana’ maar over ‘Mwana Kitoko’. Eerder dan een mooie man zagen ze Boudewijn als een mooie jongen, eerder een knaap dan hun chef. Boudewijn straalde niet het gezag uit dat zijn overgrootvader had gehad.

Een gezin van évolués speelt de hoofdrol in een reclamecampagne voor de uitzendingen van Radio Congo Belge.
Een gezin van évolués speelt de hoofdrol in een reclamecampagne voor de uitzendingen van Radio Congo Belge.© HO.2004.2.15, collectie KMMA Tervuren

Blank worden als ideaal

Zowel het plan van Van Bilsen als het manifest uit 1956 reageerden op de grote kloof tussen blank en zwart in de samenleving. Of het nu ging om uitgaan, reizen, wonen of werken: Congolezen botsten op de muren van de Belgische administratie. Hoewel opklimmen binnen dat systeem erg moeilijk was, bestond er toch een manier om als zwarte promotie te maken. Daarvoor moest je wel eerst leren leven als een blanke. Tussen blank en zwart in ontstond met de groei van de steden een nieuwe klasse in Belgisch-Congo: de évolué. Aanvankelijk gebruikten de Belgen de term om zwarten aan te duiden die hoger onderwijs genoten en zich ‘blank’ gedroegen. Het idee van een ‘évolué’ of ‘gevorderde’ kwam uit de beschavingsmissie van de Belgen. Als je naar een kolonie trok met het plan om er de bevolking op te voeden, moest je op zijn minst geloven dat dat mogelijk was. In 1948 werd het systeem officieel. Wie kon aantonen dat hij het niveau van geletterdheid en beschaving van een blanke kon benaderen, kon een ‘kaart van burgerlijke verdienste’ krijgen. In 1952 werd dat de ‘immatriculation’, een soort beschavingsbrevet. Dat kreeg je niet zomaar. Instructiefilmpjes leerden aan beloftevolle Congolezen om zich als blanken te gedragen. Een maatschappelijk werker kwam bij kandidaat-évolués aan huis om te controleren of ze polygamie en bijgeloof hadden afgezworen en een westers gezinsleven leidden. Eerder dan te slagen voor een vraaggesprek naar waarden en normen, moest je aantonen dat je met mes en vork kon eten. Daarnaast droeg je het best een onderbroek en kon je beter je gebed niet vergeten. Wie de titel van évolué binnenhaalde, kon een aantal privileges genieten. Het brevet gold als statussymbool en gaf je toegang tot betere beroepen en betere huizen in betere straten. Je mocht voortaan je eten kopen in blanke winkels.

Het interieur van een gezin van évolués in Elisabethville.
Het interieur van een gezin van évolués in Elisabethville.© HP.1956.15.5217, collectie KMMA Tervuren; foto C. Lamote (Inforcongo), s.d., KMMA Tervuren

Voorstanders van het systeem benoemden de noodzaak van een zwarte middenklasse. Evolués konden de blanken ondersteunen bij hun taken. Hun gedeelde waarden en normen maakten hen tot betrouwbare medestanders. Door de bevolking de mogelijkheid te geven om op te klimmen, kon opstand vermeden worden. Niet dat het systeem te ver moest leiden volgens de koloniale overheid. Voor de grote massa bleef kritisch denken afgeraden. De administratie was dus niet scheutig met het uitdelen van de kaarten. Halverwege de jaren 1950 waren er niet meer dan vijfhonderd évolués. Hoewel het systeem beperkt was in omvang, kwam er toch kritiek op. Tegenstanders hoonden dat het niets uitmaakte of de ‘primitieven’ nu een pak droegen of niet. Ze bleven primitief. Ze waarschuwden dat ook een beperkte Congolese elite wel eens moeilijk kon gaan doen. Dat bleek in zekere zin ook te kloppen. Al lag de werkelijke voedingsbodem van de onafhankelijkheidsbeweging in het koloniaal systeem zelf, het waren inderdaad de évolués die als eersten reageerden. Ze grepen de kans om een kritische stem te ontwikkelen en lieten van zich horen. Jef Van Bilsen noemde daarbij de wereld-expo van 1958 in Brussel een kantelmoment en een katalysator voor een versterkt nationalisme. Een groep évolués zag op de expo hoe blanken andere blanken bedienden en hoe ook blanken de straten veegden. Ze kwamen er in contact met kritische stemmen en bespraken alternatieven voor de kolonisatie. Ook Patrice Lumumba bezocht de wereldtentoonstelling. Hij werd een van de meest kritische verdedigers van de Congolese autonomie.

Partner Content