De Nederlands-Amerikaanse politoloog Arend Lijphart kwam kort na de aanslag in zijn geboortestad Apeldoorn een eredoctoraat van de Universiteit Gent in ontvangst nemen. Een gesprek over de consensusdemocratie, de opkomstplicht en het populisme, en de uitblijvende nieuwe wereldorde.

Hij vliegt de laatste tijd nog maar af en toe naar het oude continent. De reis uit het verre Californië en het tijdsverschil spelen hem parten. Arend Lijphart (72) woont en werkt al zo ongeveer zijn hele leven in de Verenigde Staten – hij is nu professor emeritus aan de universiteit van Californië in San Diego.

Wereldfaam verwierf hij met zijn studie van het Nederlandse politieke systeem, en vervolgens van politieke stelsels in zulke uiteenlopende landen als België, Zuid-Afrika, Libanon en India. Zijn Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek uit 1968 maakte school. Het zette onder meer Luc Huyse op weg met zijn studie over verzuiling in België. Lijphart beschreef in zijn boek hoe het verzuilde en heterogene Nederland toch een stabiele democratie kon zijn. De zuilen, schreef Lijphart, leven naast elkaar en niet met elkaar. Maar aan de top ontmoeten politieke elites elkaar op geheime conferenties om praktische compromissen te sluiten, waarbij het essentieel is dat iedereen zijn deel kreeg.

Tegelijk stelt hij ook de ‘consensusdemocratie’ tegenover de ‘meerderheidsdemocratie’. Hij plaatst daarmee ons systeem van verkiezingen met evenredige vertegenwoordiging tegenover dat van het Verenigd Koninkrijk of Frankrijk, dat erop gericht is om één partij aan een meerderheid te helpen.

Midden mei werd Arend Lijphart doctor honoris causa aan de Universiteit Gent. Dat was enkele dagen nadat een man in zijn geboortestad Apeldoorn met een auto had geprobeerd om een bus met de Nederlandse koninklijke familie te rammen. Een mislukte aanslag waarbij zeven mensen om het leven kwamen.

De confrontatie neemt in de Nederlandse politiek al enige tijd scherpe vormen aan. Past het nog wel in het beeld van de consensusdemocratie, zoals u die beschreef?

AREND LIJPHART: Een consensusdemocratie kent evenredige vertegenwoordiging, veel partijen en coalitieregeringen. Er is geregeld overleg tussen werkgevers, werknemers en de regering. Belangengroepen spelen een rol. Nederland is nog wel een consensusdemocratie, maar toch duidelijk minder dan vroeger. Er is minder overleg tussen alle partijen. Er worden de laatste tijd niet meer zulke brede regeringen gevormd. Het zijn nu coalities die maar net groot genoeg zijn voor een meerderheid in het parlement. Maar je kunt Nederland nog niet vergelijken met het Verenigd Koninkrijk of Australië, Angelsaksische landen die duidelijk meerderheidsdemocratieën zijn. Landen waar de partij met de meeste stemmen tegelijk ook alle macht verwerft.

Er wordt in Nederland en België regelmatig om zo’n meerderheidssysteem geroepen, omdat het tot een besluitvaardiger bestuur zou leiden.

LIJPHART: Dat gebeurt vanuit een gevoel van frustratie. De consensusdemocratie zou te traag werken en te weinig tot besluiten komen. Ik kan het me voorstellen in samenlevingen waarin belangrijke verschillen bestaan. In Nederland zijn die er niet meer. Weinig mensen bekommeren zich nog om de religieuze verschillen in de maatschappij. Wat dat betreft, is Nederland een stuk homogener geworden. Vanwege de taalverschillen is het in België toch anders. Maar op levensbeschouwelijk vlak is het net zoals in Nederland. Botsingen tussen katholieken, socialisten en liberalen zoals in de tijd van de Koningskwestie of de Schoolstrijd zouden nu niet meer voorkomen.

Ik heb België ooit het beste voorbeeld genoemd van de pacificatiepolitiek en de consensusdemocratie. Samen met Nederland, Zwitserland en Oostenrijk. Daar kun je sindsdien, en zeker met wat er de laatste tijd is gebeurd, vraagtekens bij zetten. Als je naar het federale bestel kijkt, zou ik zeggen dat het ingewikkelder is dan wenselijk. Ik ken geen ander voorbeeld van een federaal stelsel dat zo ingewikkeld is ingericht. Als je de details van het Belgische probleem kent, is het misschien allemaal logisch. Maar is dit een ideale federale staat? Dat zou ik toch niet zeggen.

Maakt het een verschil: een consensus- of een meerderheids-democratie?

LIJPHART: In mijn boek Patterns of Democracy heb ik de verschillende eigenschappen vergeleken. Ik heb hun efficiëntie gemeten naar werkloosheid, inflatie, begrotingspolitiek. Ik verwachtte dat meerderheidsdemocratieën het op dat vlak iets beter zouden doen, maar dat consensusdemocratieën zouden bovendrijven als de kwaliteit van de democratie werd gemeten. Dat laatste bleek ook te kloppen: vrouwen worden in consensusdemocratieën beter behandeld, minderheden ook, er is meer sociaaleconomische gelijkheid. Maar ik merkte dat consensusdemocratieën het ook beter doen, als de efficiëntie van de besluitvorming in rekening werd gebracht.

Toch wordt soms gezegd dat de consensusdemocratie te zacht is. En zachte heelmeesters maken stinkende wonden.

LIJPHART: Ik ken het verwijt. Te veel compromissen zouden de slagvaardigheid averechts beïnvloeden. Anderzijds worden beslissingen in een meerderheidsdemocratie zoals het Verenigd Koninkrijk vaak te snel genomen. Zonder voldoende overleg en bezinning. Denk aan de ongelukkige poll tax, een gemeentebelasting die arme mensen meer trof dan rijke en die Margaret Thatcher uiteindelijk de kop heeft gekost. Als ze een half jaartje langer over die maatregel had nagedacht, was hij er nooit gekomen.

U pleitte in het begin van de jaren negentig in Nederland al voor de oprichting van een islamitische zuil, naar het voorbeeld van de andere zuilen. Had zo’n zuil de integratie kunnen vooruithelpen?

LIJPHART: Op die vraag heb ik geen goed antwoord. Ik weet alleen dat zuilen in het verleden goed hebben gewerkt. Je zou in dat geval islamitische scholen hebben gehad, met onderwijs van goede kwaliteit en goed lesmateriaal. De manier waarop moslims vaak vrouwen en meisjes behandelen, blijft een probleem. Maar meisjes werden vroeger bij orthodoxe katholieken en protestanten ook anders behandeld dan jongens. Ik heb in India deelgenomen aan discussies over dit onderwerp. Ik zag er een manier in om paal en perk te stellen aan echte onderdrukking. Mijn idee was: laat ze eigen scholen hebben en een grote mate van autonomie, maar garandeer een minimum aan burgerrechten.

Consensusdemocratie zet de deur wel open voor populistische partijen. Sinds de ontzuiling krijgen mensen zoals Pim Fortuyn in Nederland en Jean-Marie Dedecker in België meer kans.

LIJPHART: De evenredige vertegenwoordiging maakt dat dit soort partijen gemakkelijk in het parlement komt. In België wordt gezegd dat ook de opkomstplicht bij verkiezingen de populisten in de kaart speelt. Ik geloof dat het beter is dat dit soort stromingen aan de oppervlakte komen. Zodat je weet wat er leeft. Ik vind het vaak ook beter om die partijen maar op te nemen in een regering. Laat ze verantwoordelijkheid nemen. In verband met het Vlaams Belang is in België voor een cordon sanitaire gekozen. Ik ben daar in principe geen voorstander van. In Oostenrijk heeft de partij van Jörg Haider mee bestuurd, en dat heeft haar geen goed gedaan. In India kon de hindoepartij BJP haar radicale programma niet uitvoeren omdat ze in een coalitie moest besturen. De BJP wilde het recht van onder meer moslims op eigen scholen schrappen. In India zijn wetten in verband met huwelijk, echtscheiding, adoptie, erfenis, en zo verder, verschillend naargelang van de godsdienst. De BJP wilde daarvan af, maar dat is de partij niet gelukt. Door deel te nemen aan de regering werd ze in feite gematigder.

In Nederland kwam de Lijst Pim Fortuyn na de moord op de lijsttrekker toch in de regering. Wat heeft dat Nederland opgeleverd?

LIJPHART: Die partij deed het niet goed in de regering. Het heeft Nederland wat vertraging opgeleverd, want met wat toen allemaal speelde kon er niet veel worden gedaan. Maar het was goed voor de Nederlandse politiek, dat die partij toen die kans kreeg.

Waarom bent u zo’n voorstander van de Belgische opkomstplicht bij verkiezingen?

LIJPHART: Het is een manier om voor meer gelijkheid te zorgen. Deelname aan de politiek is over het algemeen een zaak van meer welgestelde mensen. Zij zijn actief in partijen of geven geld voor politieke doeleinden. Het zijn zelfs vooral welgestelde mensen die meelopen in betogingen. Als de keuze vrij is, gaan meer welgestelde mensen ook veel meer stemmen. In Amerika is dat extreem het geval. Deelnemen aan verkiezingen, is er ook moeilijk gemaakt. Mensen moeten zich eerst registreren. Ze moeten allerlei dingen doen die gemakkelijker zijn voor mensen die zich vlotter in de samenleving bewegen. De opkomstplicht is de enige manier om op dat vlak voor meer gelijkheid te zorgen. Het is waar dat extreme partijen daar soms garen bij spinnen. Dat moet andere partijen dan maar aanzetten om zich meer voor hun kiezers in te zetten. Als de steun voor extreme partijen in een samenleving toeneemt, wil dat zeggen dat er iets fout loopt. Het is op die manier ook een waarschuwing voor andere partijen, een knipperlicht.

Iedereen maakt zich nu al zorgen over de verwachte lage opkomst bij de Europese verkiezingen in juni.

LIJPHART: Er stemmen in Amerika ook minder mensen voor het Congres dan voor de president. In Nederland is de opkomst bij verkiezingen voor de Provinciale Staten veel lager dan bij parlementsverkiezingen. Omdat ze het ene belangrijker vinden dan het andere. Afgezien daarvan kan de manier waarop campagnes worden gevoerd de opkomst stimuleren. Als mensen de indruk hebben dat de keuze er niet echt toe doet, komen ze niet. Bij de voorbije Amerikaanse presidentsverkiezingen hadden de kiezers, bijvoorbeeld, wel de indruk dat hun stem een verschil kon maken.

Welke rol spelen de media in dat proces?

LIJPHART: Een grote rol. Ik ben nog altijd boos op de Amerikaanse pers om wat er bij de verkiezingen in 2000 is gebeurd. Ze stelden het toen zo voor alsof het geen verschil zou uitmaken wie er president werd, Al Gore of George W. Bush. Ik wist wat een vreselijke man Bush was, met vreselijke ideeën. Door de invloed van de televisie wordt het steeds belangrijker hoe een politicus spreekt of overkomt. Het gaat om de persoon, niet meer om het programma. Politici weten dat ook en proberen dat zo goed mogelijk te beheren.

In welke mate heeft de val van het communisme en de globalisering daarna de ontwikkeling van politieke instellingen veranderd?

LIJPHART: Mijn grote teleurstelling is dat de westerse landen geen nieuw wereldsysteem hebben geschapen. De Koude Oorlog beheerste de hele internationale politiek, van 1945 tot omstreeks 1990. Er kwam niets voor in de plaats. Er is wel over een betere wereldorde gepraat, maar er is weinig aan gedaan. Ik was een aanhanger van Bill Clinton, maar die heeft daar ook geen visie over ontwikkeld. En daarna kwam er met George W. Bush helemaal de klad in.

Kan Europa iets leren van de Amerikaanse democratie?

LIJPHART: Ik woon al lang in Amerika, maar ik ben geen groot bewonderaar van de Amerikaanse politiek. Ik vind niet dat het systeem goed werkt. Het is geen voorbeeld.

Waar loopt het dan fout?

LIJPHART: Amerika loopt op een aantal terreinen achterop. De gezondheidszorg is een ratjetoe. Voor rijke Amerikanen zijn de voorzieningen misschien beter dan in Europa, maar veel mensen hebben helemaal geen ziekteverzekering. Er is veel armoede en een grotere ongelijkheid dan in veel Europese landen. Het rechtssysteem is helemaal uit de hand gelopen. Er zitten per 100.000 inwoners wel vier of vijf keer zoveel mensen in de gevangenis als in Europa. Daarbovenop komen de problemen om tot politieke besluitvorming te komen. Wij klagen over onze consensusdemocratie, maar het is in Amerika net zo goed moeilijk om tot beslissingen te komen. In Californië is er een tweederdemeerderheid nodig in het staatsparlement om de begroting goed te keuren of om belastingen te veranderen. Dat wil zeggen dat de oppositie eigenlijk over een soort van vetorecht beschikt. De Republikeinse gouverneur Arnold Schwarzenegger vond eindelijk een vergelijk met de lokale Democratische meerderheid, maar nu moet dat akkoord weer eerst door de kiezer worden goed-gekeurd. Als je dat ziet, dan denk je: is dit nu een goede manier om het te doen? Nee, dit is absoluut geen goede manier.

Kunnen uw modellen de Europese Unie helpen om tot een beter bestuur te komen?

LIJPHART: De beste weg om het bestuur te verbeteren en de instellingen meer macht te geven, loop via het parlement. Ik beschrijf de Unie in Patterns of Democracy overigens ook als een voorbeeld van een consensusdemocratie. Ik ben sinds mijn jongensjaren pro-Europees. Wat de Unie heeft gedaan, met de toetreding van nieuwe lidstaten is bewonderenswaardig. Vergelijk die operatie met de tijd dat het heeft geduurd voor Hawaï en Alaska tot de Verenigde Staten werden toegelaten. Het is nog altijd de vraag of Porto Rico een staat mag worden. Maar toen in Europa de euro werd ingevoerd, dacht ik: dat is gemakkelijk voor buitenlandse toeristen, maar zijn de Europeanen daar zelf klaar voor? Duwen de leiders dat niet te veel door?

De Europese Unie is toch altijd gestuwd door de politieke leiders?

LIJPHART: Dat is toch oppassen. Mijn mentor, professor Karl Deutsch, sprak in zo een geval over integration interaction ba-lance. Als mensen meer met elkaar te maken hebben, krijg je een betere verstandhouding maar de interaction mag niet te snel te ver gaan. Ze moet het ritme van de integratie volgen. Anders werkt het averechts. Dat is, me dunkt, een goed inzicht.

Is dat misschien de reden waarom de Europese grondwet in Nederland en in Frankrijk bij referendum is weggestemd?

LIJPHART: Dat lijkt inderdaad een goede verklaring. Het was te veel, te snel.

DOOR HUBERT VAN HUMBEECK/ FOTO dimitri van zeebroeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content