Met “De kersentuin” van Tsjechov brengt De Trust een helder en inspirerend artistiek project.

Het Amsterdamse gezelschap De Trust van regisseur Theu Boermans heeft zo stilaan een krachtige en consequente reputatie opgebouwd. Enerzijds blijven ze voortdurend zoeken naar boeiende en nieuwe teksten. Zo is het grotendeels dankzij hen dat een generatie van jonge Duitse theaterschrijvers ingang vond in het Nederlandse taalgebied. Hun producties van de stukken van Werner Schwab en Rainald Goetz kunnen zonder twijfel referentiepunten worden genoemd.

Anderzijds pakken ze ook ieder jaar uit met een enscenering van een “klassieker”. Vorig jaar nog was er hun indrukwekkende versie van “Hamlet”, een messcherpe maatschappelijke analyse die de corrupte verwevenheid van het politieke establishment met de media- en zakenwereld op genadeloze wijze blootlegde. Enkel Heiner Müller had dat al op dezelfde manier aangedurfd. Nu is er “De kersentuin” van Anton Tsjechov (1860-1904), een schrijver met wie De Trust een innige band onderhoudt. “De meeuw” was een van hun eerste voorstellingen, recenter was er ook al “Drie zusters”. Maar uiteraard is geen uitdaging groter dan “De kersentuin”, Tsjechovs allerlaatste stuk, dat hij voltooide net voor zijn dood en waarover hij zelf zei: “Ik ben bang dat het erop neerkomt dat mijn stuk een komedie is geworden en hier en daar zelfs een farce.” Zowat alle belangrijke regisseurs wagen zich er vroeg of laat aan, vaak met hun fetisj-actrice in de hoofdrol van Ljoebov Ranjevskaja, en met wisselend succes: Jutta Lampe bij Peter Stein, Natasha Parry bij Peter Brook, en Angela Winkler bij Peter Zadek.

Eigenlijk kan het niemand verbazen dat een maatschappijbetrokken en kritisch gezelschap als De Trust altijd weer inspiratie vindt in de stukken van Tsjechov. Die volgde een opleiding als arts, en meer dan eens gaf hij toe dat die achtergrond hem erg had bepaald in zijn schrijverschap.

Hij kon de betekenis van het gedrag van mensen lezen, wist meteen de essentie te onderscheiden, en kon altijd eendiagnose formuleren. Kortom, hij was een ongeëvenaard analysator van zijn medemens, van de Russische samenleving aan het eind van de 19de eeuw, en van de menselijke conditie in het algemeen.

Niet enkel zijn beroemde theaterteksten, die hij allemaal schreef tijdens de vier laatste jaren van zijn leven, getuigen daarvan. Ook de kortverhalen uit de periode 1885-1900 zijn één voor één pareltjes van observatiekunst, diep inzicht, en precieze formulering. Zo geeft de veearts Ivan Ivanovitch uit het verhaal “Kruisbessen” een doordringende kijk op de hypocrisie rondom hem: “En het is duidelijk dat de mensen dit soort systeem nodig hebben. Het staat vast dat de gelukkige man zich enkel gelukkig voelt, omdat de ongelukkigen hun last dragen zonder een woord te zeggen: zonder hun stilte zou geluk haast onmogelijk zijn. Het is een vorm van massahypnose. Iemand zou met een hamer bij de deur van iedere gelukkige, voldane man moeten staan, voortdurend op die deur slaand hem eraan herinnerend dat er vele ongelukkigen rondlopen en dat, hoe goed hij zich ook voelt op dat moment, het leven hem vroeg of laat zijn klauwen zal tonen en dat rampen hem opwachten in de vorm van ziekte of armoede of verlies, en dat er niemand zal zijn om naar hem om te kijken of te luisteren.”

ZELFVERNIETIGING EN NAVELSTAARDERIJ

Tsjechov was trouwens ook een erg geëngageerd man. In 1890 trok hij als arts voor lange tijd naar het gevangeneneiland Sakhalin, en investeerde er veel tijd en energie in de verbetering van het onmenselijke systeem. Bovendien nam hij achteraf de moeite om zijn ervaringen neer te schrijven en te laten publiceren, zodat niemand de verschrikkingen van Sakhalin zou kunnen ontkennen of vergeten.

Van zodra je de speelruimte in het Trusttheater in Amsterdam binnenwandelt, valt op dat Theu Boermans en zijn team alweer voor een erg uitgesproken en heldere kijk op dit stuk en zijn personages hebben gekozen. En die kijk is behoorlijk uitzichtloos. De prachtige kersentuin, waar allen voortdurend smachtend over praten en dromen – hét symbool van de vergane glorie, rust en harmonie van de hele familie, dreigt nu te worden verkocht, omwille van hoge schulden.

Maar in deze voorstelling krijg je überhaupt geen tuin te zien. Als toeschouwer word je meteen geconfronteerd met de afgebladderde, lelijke witte muren en de lekkende leidingen van het familielandhuis. En met de stokoude, dove en ietwat demente bediende Firs die voor zich uit loopt te murmelen. Bij Tsjechov worden deze ontegensprekelijke tekenen van verval pas zichtbaar in het laatste bedrijf, bij De Trust zijn ze al aanwezig nog voor er een woord is gezegd. Hier komt niets meer goed, is de boodschap.

Ook uit de regienota’s spreekt een illusieloze visie op de wereld van dit stuk: implosie, zelfvernietiging door lethargie en navelstaarderij zijn hier de enige toekomstperspectieven. Enkele fragmenten: “(…) Het gedwongen samenzijn leidt echter niet tot een oplossing. Buiten zijn legendarische schoonheid blijkt de kersentuin hen niets meer te zeggen, niet meer te bekoren, niets meer bij elkaar te houden. (…) Iedereen houdt zich bezig met zijn eigen zaken. En die liggen in het verleden of in de toekomst. Maar in geen geval in het heden. (…) De jongeren zegt het allemaal niet zoveel meer. Zij vieren vooral hun eigenbelang en hun optimistische toekomstverwachtingen. (…) Kortom, (“De kersentuin” vertelt het verhaal van) de ontreddering van mensen die met de realiteit van het leven geconfronteerd worden, maar met deze realiteit niets kunnen beginnen.”

Dat concept wordt in de voorstelling op consequente en virtuoze manier uitgewerkt. Om te beginnen, acteert bijna iedereen op hoog niveau en is de tekening van de personages diepgaand en rijk. Sylvia Poorta verdient zeker een plaats in de lange rij van briljante vertolksters van Ljoebov Ranjevskaja: ze is een warme, intelligente, trieste vrouw die de productie een echt hart geeft. Haar uitval naar de student Trofimov in het derde bedrijf is een beklijvend theatermoment.

Ook Lies Visschedijk, Marisa van Eyle, Harry van Rijthoven en Jaap Spijkers zetten boeiende en genuanceerde mensen van vlees en bloed neer. Enkele nevenpersonages neigen misschien iets te veel naar de karikatuur: dat geldt bijvoorbeeld voor Jappe Claes als Firs, hoewel hij zo sterk uit de hoek komt dat hij je bijna overtuigt.

DOORHEEN TRANEN

Uit alles blijkt ook dat De Trust inderdaad een pak ervaring met Tsjechov heeft. Nergens trappen ze in de talrijke vallen die “De kersentuin” rijk is. Meer nog, enkele van de meest subtiele en gecompliceerde procédés die Tsjechov precies tot Tsjechov maken, beheersen ze tot in de puntjes. Dat de globale kijk op het stuk donker is, wil immers niet zeggen dat er geen ruimte is voor humor, en zelfs farce. Op iedere traan volgt een lach, en hoewel het overkoepelend concept nu en dan misschien een beetje zwaar op de hand dreigt te worden, zijn er heel wat intieme en poëtische momenten tussen twee personages.

Kortom, de voorstelling blijft altijd lichtvoetig, en nooit laten de acteurs zich enkel leiden door de tragische toon van het stuk, wat Tsjechov zelf altijd weer aan Stanislavski verweet. De schrijver haatte de valsheid van het overladen gevoel. Tijdens de repetities voor de eerste productie van “De kersentuin” kwam de actrice die Varia speelde huilend op. Tsjechov stopte haar onmiddellijk: “Als ik schrijf ‘doorheen tranen’, dan moet dat niet letterlijk opgevat worden; het betekent enkel dat er een zekere droefenis is. Maar wanneer je daadwerkelijk weent, kun je er even later niet gewoon uitstappen.”

Dank zij De Trust krijg je echt een inzicht in de ongrijpbaarheid van “De kersentuin”, in hoe Tsjechov als een filmmonteur van de ene emotie naar een heel verschillende kleur overging, net zoals Mozart in de Da Ponte-opera’s. Peter Brook formuleerde dat Tsjechov-kenmerk als volgt: “Tsjechov portretteert individuen en een samenleving in permanente verandering, hij is de dramaturg van de beweging van het leven, terzelfder tijd lachend en serieus, amusant en bitter.” Tot slot doet deze voorstelling ook recht aan wat de schriftuur van Tsjechov verbindt met die van Beckett en Pinter. Zeker in “De kersentuin” is ze zeer geconcentreerd, met een minimum aan woorden, heel precies geconstrueerd en geritmeerd, en dus met veel gewicht voor de interpunctie en de zorgvuldig aangegeven pauzes. Ook dat bespelen de acteurs op ingenieuze wijze.

Met “De kersentuin” bewijst het Amsterdams gezelschap nog maar eens dat het een helder en inspirerend artistiek project heeft. Geëngageerd ideeëntheater is dit, met veel aandacht voor de fascinerende stukken uit het repertoire en hun betekenis voor onze samenleving.

Toch is de indruk die “De kersentuin” achterlaat minder overweldigend dan “Hamlet” vorig seizoen. Uiteraard gaat het om heel verschillende stukken, maar ook het grondidee van het gezelschap voor “De kersentuin” lijkt iets minder organisch en geschikt.

Het is erg moeilijk de vinger op de wonde te leggen, maar misschien is het allemaal toch net iets té donker en uitzichtloos. Uiteindelijk denk ik dat Tsjechov meer hield van zijn personages dan De Trust ons wil doen geloven. Laten we het laatste woord aan Peter Brook geven, in een poging om een iets genuanceerder alternatief te formuleren: “Niemand onder hen ( de personages, J.G.) slaagt erin bevrediging of voltooiing te bereiken, en van buiten bekeken kan hun bestaan makkelijk leeg en zinloos lijken. Maar ze branden allen met intense verlangens. Ze zijn niet gedesillusioneerd, integendeel: op hun manier zijn ze allemaal op zoek naar een beter leven, emotioneel en sociaal. Hun drama is dat de samenleving – de buitenwereld – hun energie blokkeert. Essentieel is dat dit geen stukken over lethargische mensen zijn. Het gaat om hypervitale mensen in een lethargische wereld (…). Ze hebben niet opgegeven.”

“De kersentuin” in het Trusttheater op de Kloveniersburgwal in Amsterdam tot 28 februari. Tel.: 00.31.20.5205320.

Jan Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content