In Man in het duister mikt Paul Auster in de eerste plaats op de ontroering van de lezer, niet op diens intellect. Dat levert een voorspelbare roman op, die niet gespeend is van enige soapdialogen.

Het heeft er alle schijn van dat Paul Auster de kritiek op zijn vorige roman, Op reis in het scriptorium, ter harte heeft genomen. Te veel intellectuele spielerei met zijn eigen verzamelde hoofdpersonages en alter ego’s. Ik ben een fan van het eerste uur, en heb me op reis in Austers scriptorium bijzonder vermaakt. Ik houd van zijn uitdagende en raadselachtige avonturen. Met een zekere gretigheid heb ik me dan ook op Man in het duister gestort, Austers nieuwste, die in het Nederlands drie maanden eerder verschijnt dan in het Engels – een trend: een gunst voor de uitgevers van kleine taalgebieden, die, in een rechtstreeks duel met de originele versie, minder winst halen uit Angelsaksische topauteurs.

August Brill, een gevierd literair criticus, is tweeënzeventig. Een verkeersongeluk heeft zijn been verbrijzeld. Hij is net uit het ziekenhuis ontslagen en logeert bij zijn dochter Miriam in Vermont. Ook in huis verblijft zijn kleindochter Katya, die pas haar opleiding aan de filmacademie heeft afgebroken. Het is geen vrolijk samenzijn: iedereen rouwt om iets. August Brill kan er ’s nachts niet van slapen. Om de ellende op afstand te houden verzint hij, in het duister starend, verhalen.

‘Ik heb hem in een kuil gestopt. Dat leek me een goed begin.’ En dat is het ook: een schitterend begin. We zoomen in op Owen Brick die in een volmaakt rond gat staat, drie meter diep, met steile wanden. Tot zijn verbazing draagt hij een legeruniform, graad van korporaal. Eigenlijk is hij De grote Zavello, goochelaar op kinderfeestjes. Brick is angstig en stil, en als hij zich vermant en uiteindelijk ‘help’ roept, wordt de stilte van het veld waarin hij zich moet bevinden bruut verstoord door het uitbarsten van oorlogsgeweld.

Brick is in een parallel universum verzeild. (De zestiende-eeuwse vrijdenker Giordano Bruno wordt er naderhand bijgehaald om dit denkbeeld filosofisch te stutten.) Het jaartal is hetzelfde, maar de Twin Towers staan overeind en van een oorlog in Irak is geen sprake. De ophef rond de presidentsverkiezingen in 2000 en het vreselijke binnenlandse beleid van George Bush hebben geleid tot een burgeroorlog. Zestien staten al hebben zich afgescheurd van de Federatie. De ene nachtmerrie komt in de plaats van de andere, denkt Brick, die naar deze wereld is gehaald met een welbepaald doel: hij moet iemand uitschakelen. Deze oorlog, zo weten zijn oversten, is het resultaat van de verbeelding van één man in een evenwijdig universum, hij is door hém verzonnen, en het moet nu maar eens uit zijn. Eerst nog denkt men aan meneer Blanco, hoofdpersoon in Scriptorium, maar de echte dader zou ene August Brill zijn, jawel.

De aanblik van Bush in zijn eigen dimensie, de Oval Office, dringt zich op. Man in het duister is ontegenzeggelijk een aanklacht.

Helaas kent de prikkelende opzet een halfslachtige uitwerking. Auster speelt dit keer op veilig, alles moet duidelijk zijn. Dat is het ook, tot op de rand van voorspelbaar. De magie sijpelt weg, en dit verhaal is ten dode opgeschreven: verteller Brill maakt zijn creatuur, Owen Brick, pardoes van kant wanneer die te dicht bij hem in de buurt komt.

De roman concentreert zich nu volledig op de oorlog in het leven van Brill; op liefde in tijden van oorlog. Wisselend tussen Austers typerende ‘vogelvluchtverhalen’, die in een paar pagina’s langs een leven scheren, waarbij vooral de tragische invloed van het toeval uitgelicht wordt, en een lang uitgesponnen nachtelijke dialoog met zijn kleindochter Katya, waarin de romantische relatie met zijn aan kanker gestorven vrouw aan bod komt, mikt hij in de eerste plaats op de ontroering van de lezer, niet langer op diens intellect.

Dat is niet Austers sterke kant. De eenvoudige taal, die ons normaliter met vaart zijn labyrinten in loodst, wordt plotseling vlak, bijwijlen flets, en is niet bij machte om medeleven op te wekken. ‘Haar stem brak, ze verborg haar gezicht in haar armen en barstte in huilen uit. Ik ging naast haar zitten op de bank en legde een arm om haar schouder, maar ze duwde me weg.’ Bovendien lijkt heel wat dialoog zo uit een soap geplukt. Pas bij de onthulling van wat Brill werkelijk uit zijn gedachten wil bannen, dicht tegen het einde van het boek, en we het vreselijke lot vernemen van de laatste man in het duister (het ex-vriendje van Katya in Badgad), leeft het proza weer op, maar in zijn poging om dit doelwit vol te treffen heeft het boek onverantwoord veel collateral damage opgelopen.

Wat volgt, is een loutering voor de betrokkenen, eindelijk een beetje slaap; deze familie zal haar veldslag wellicht overleven. Hoopvolle eindes, geen bezwaar. De boodschap er flink in hameren, echter, zoals Auster op de laatste pagina, doet mijn tenen krullen. Het is bruut en overhaast, en bevestigt de indruk de voorlaatste versie van een belangrijk boek te hebben gelezen.

PAUL AUSTER, MAN IN HET DUISTER, ARBEIDERSPERS, AMSTERDAM, 196 BLZ., 19,95 EURO.

DOOR peter terrin

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content